De Nederlandse Warrior Cats Fanfiction wiki
Advertisement
Veer

“Vang de vijand, red de Clans…”


Het begon als een doodgewone dag in het woud.
De jonge EchoClanleerling Pegelpoot is op pad met zijn vader, maar bij hun terugkeer wacht hen een onaangename verrassing. Het woud is in tweeën gedeeld door een onmogelijk over te steken grens.
Vader en zoon slaan de poten ineen met enkele andere katten die hetzelfde lot getroffen hebben. Al snel hebben ze nog maar één doel voor ogen: een uitweg zoeken, of ze zullen voor eeuwig afgesneden zijn van de buitenwereld.

Woord vooraf[]

Zilveren Grens cover

Welkom bij het eerste deel van Dans van de Maan, mijn tweede serie binnen het Fabulae Fluminis universum. Als je hier bent voor een standaard Warrior Cats fanfiction, dan hoop ik met heel mijn hart dat je teleurgesteld (of verrast, hoe je het ook beschouwt) gaat worden.

Dit wordt namelijk – hopelijk – geen standaard Warrior Cats fanfiction :D

Als je mijn verhalen al eens voorbij hebt zien komen en afgeschrikt werd door de grote hoeveelheid ervan, grijp dan nu je kans! Zilveren Grens is een boek dat je kunt lezen zonder kennis van mijn eerdere fanfictions te hebben. Dit is als het ware een compleet nieuw verhaal, weliswaar met veel oude personages. Veel dingen over de wereld zullen ook opnieuw uitgelegd worden.

Voor lezers die al langer meegaan, valt er natuurlijk ook genoeg te ontdekken. In dit boek worden publieksfavorieten in de spotlight gezet, oude herinneringen opgerakeld en nog veel meer.

Ik wens je heel veel leesplezier toe!

Morgenpoot

De Clans[]

Bij de Clans vind je een overzicht van alle katten die voorkomen of al zijn voorgekomen in dit verhaal. In de komende boeken krijgen steeds meer katten een rol, dus de lijst zal elk boek langer worden. Als je meer te weten wilt komen over een bepaald personage, kun je altijd kijken of diegene een personagepagina heeft. Maar let daarbij wel op: die pagina’s bevatten spoilers!

1. Een doodgewone dag[]

Soms vergat Pegelpoot dat hij Schedelsters zoon was.

Zo ook vandaag. Zenuwen bekropen zijn botten terwijl hij voor zijn vader uit liep. Hij voelde diens emotieloze, nachtblauwe ogen in zijn rug prikken. Pegelpoot wist dat Schedelster elke beweging nauwlettend in de gaten hield, alsof hij niet kon wachten tot de jonge leerling zou struikelen over een loszittende steen.

‘Je waggelt als een zwangere das’, gromde de Clanleider met zijn kenmerkende, diepe stem.

Pegelpoot onderdrukte een sneer. Hij was tenminste niet zo humeurig als een zwangere das. Iets dat van Schedelster niet gezegd kon worden.

Goede dagen werden bij hem altijd overschaduwd door iets anders. Achter elke glimlach van de spookachtige kater leek een diep verdriet verscholen te zijn. Pegelpoot wist dat zijn vader dingen had meegemaakt; dingen die hij nooit zou kunnen vergeten, hoe mooi de zon ook scheen en hoe vrolijk de vogels ook floten. Toch kon hij Schedelsters constante rothumeur wel vervloeken.

‘Hier naar rechts.’ Schedelster maakte een gigantische sprong en landde met een doffe dreun naast Pegelpoot. Het geluid echode door de tunnels.

‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ vroeg Pegelpoot.

Schedelster snoof. ‘Het Wildwatergebied. In groenblad stikt het daar van de prooi.’

Pegelpoot hield er niet zo van om de tunnels uit te gaan. Het was niet dat hij zich zo geweldig voelde ondergronds – kleine ruimtes konden hem soms de stuipen op het lijf jagen en hij was niet zo’n grote fan van de constante duisternis. Maar de andere territoria insluipen voelde zo… verkeerd.

‘Gaat Esdoornster ons niet levend de nek om draaien als ze ons ontdekt?’

‘Misschien’, reageerde Schedelster stoïcijns. ‘Daarom moeten we maar beter niet ontdekt worden.’ Zonder verder een woord te zeggen, hees hij zichzelf op aan een rotsige piek.

Het leek geen grote krachtinspanning te zijn voor zijn gespierde, massieve poten.

Pegelpoot zette zijn klauwen in de groeven tussen het gesteente. Hij gleed onmiddellijk weg. Paniek nam bezit van hem – hoe moest hij in SterrenClans naam ooit boven komen? Wat als Schedelster wegliep en hem hier achterliet? Hij was pas twee manen in training; hij wist de weg terug niet!

‘Pap?!’ Pegelpoot werd geconfronteerd met zijn eigen angsten toen zijn uitroep weerkaatste tegen alle rotsen van het Echoterritorium.

Hij hoorde een zucht van boven, waarna Schedelsters brede kop weer boven de richel verscheen.

‘Ik kan jou ook geen twee tellen alleen laten, hè?’ gromde de grijze kater snibbig. Hij boog zich voorover en pakte Pegelpoot vast bij zijn nekvel. Als een levenloos stuk prooi werd de leerling omhoog getild.

Hij draaide zijn nek in een vreemd aanvoelende hoek om zijn nekvacht weer glad te strijken. ‘Da-dankjewel, pap’, stotterde hij gegeneerd.

‘Geen dank.’ Schedelsters botte woorden waren als een slag in zijn gezicht.

Pegelpoot keek zijn vader met bevende poten na. Was hij echt vergeten hoe het was om jong te zijn? Pegelpoot had nog geen duizendste deel van Schedelsters ervaring en spierkracht. Hoe kon hij zulke hoge eisen stellen aan zijn zoon?

De wandeling verliep verder in stilte. Pegelpoot vroeg zich af waarom Schedelster hem überhaupt had meegevraagd op jacht. Ze gingen toch niet met elkaar praten. En als ze dat al deden, was het niet meer dan Schedelster die hem afsnauwde. Plotseling werd de stilte echter verbroken: ‘Dus, hoe gaat je training eigenlijk?’

Grote SterrenClan, wat een wonder. Schedelster stelde gewoon een normale vraag!

‘Goed’, wist Pegelpoot uit te brengen.

‘Je zegt dat op een heel verbaasde toon.’ De Clanleider kneep zijn ogen tot spleetjes.

Pegelpoot kon het niet laten om te grinniken. ‘Nee, uh, niks. De training gaat goed. Flitsdoorn vindt dat ik erg vooruit ben gegaan.’

‘Dat mag ik hopen, na twee manen training.’ Het was niet te zeggen of Schedelster een grap maakte of het serieus bedoelde. ‘En Koudklauw? Ik zie je niet zo vaak met hem.’ Pegelpoot was een apart geval binnen de Clan. In plaats van één mentor, had hij er twee. Schedelster had dat niet gedaan omdat hij hem zag als een hopeloos geval – tenminste, dat beweerde hij zelf – maar simpelweg omdat hij niet kon kiezen.

Toen Pegelpoot een leerling werd, waren er twee geschikte kandidaten: Koudklauw en Flitsdoorn. De twee waren broers en onafscheidelijke vrienden. Schedelster had ervoor gekozen om ze maar allebei tot mentor te benoemen, om een conflict te voorkomen.

‘Koudklauw is gewoon wat afstandelijker’, mompelde Pegelpoot.

Hij zou nooit openlijk toegeven dat hij Flitsdoorn een veel fijnere mentor vond. Koudklauw was een geweldige krijger, dat zeker, maar hij was in alle opzichten anders dan Pegelpoot zelf. De blauwgrijze kater vond niets mooier dan zijn vijanden afranselen op het slagveld.

‘En dat beest wil commandant worden?’ Schedelster snorde, een diep geluid vanuit het onderste van zijn keel. ‘Hij neemt niet eens de verantwoordelijkheid voor een leerling.’

Pegelpoot haalde zijn schouders op. ‘Misschien vindt hij het gewoon nog even wennen.’

‘Hoe dan ook, ik ben blij dat je ook Flitsdoorn hebt. Hij vertelt me vaak hoe goed de trainingen gaan. Ik ben erg tevreden met wat hij allemaal zegt.’

‘Echt waar?’ Pegelpoot fleurde onmiddellijk op. Zijn vader was tevreden!

En tevreden was maar één stap verwijderd van trots, zo zei Flitsdoorn vaak.

Schedelster grimaste, duidelijk proberend om vrolijk te zijn. Zijn scherpe hoektanden waren nu echter zichtbaar. Pegelpoot kon niet anders dan denken aan alle vijanden die daar ooit mee waren vermorzeld. Hij glimlachte terug, maar voelde al het bloed naar zijn kop stijgen van angst.

Hoe kon hij bang zijn voor zijn eigen vader?

✲✲✲


De zon verblindde Pegelpoot bijna toen hij de tunnel uit klom. Stof waaide op van waar hij zijn poten had neergezet. Hij knipperde met zijn ogen en nieste.

‘EchoClankatten horen ondergronds’, bromde Schedelster. ‘Laten we vaart maken, dan zijn we vanavond weer thuis.’ Zonder op antwoord te wachten, stapte hij weg. Nu ze de tunnels uit waren, was zijn opmerkelijke uiterlijk maar al te goed zichtbaar. De punt van zijn staart was witgekleurd, als een dun, scherp botje. Zijn bijna vierkante schouderbladen staken uit en zijn poten leken zo breed als bomen. Maar datgene waarnaar hij vernoemd was, zijn witte masker dat een groot deel van zijn gezicht bedekte, was van Pegelpoot af gekeerd.

‘En hoe zit het met Mossenpoot en Beekpoot?’ Schedelster klonk zowaar geïnteresseerd. ‘Al gekozen wie van hen je partner wordt?’

Pegelpoots bek viel open. ‘Pap!’

‘Sorry hoor.’ Schedelster keek achterom en bewoog zijn spitse oren. ‘Maar de Schedelster-bloedlijn moet toch op een manier voort worden gezet.’

‘Niet met Mossenpoot of Beekpoot!’ Pegelpoot kon zijn verontwaardiging niet onderdrukken. ‘Ze zijn mijn beste vriendinnen! Geen… geen partners!’ Zijn vader gaf hem een knipoog en liep nonchalant verder, alsof hij niks gezegd had.

Pegelpoot zwiepte opgelaten met zijn staart, maar snorde ondertussen luid. Waren dit de soort gesprekken die normale katten met hun normale vaders voerden?

Hij versnelde zijn tempo, plotseling in een opperbeste stemming, toen een nieuw geluid zijn gehoororgaan bereikte. Schedelster stond onmiddellijk stokstijf stil. ‘Laag’, gromde de kater nauwelijks verstaanbaar. Hij zakte vloeiend door zijn poten, alsof hij op het punt stond om een stuk prooi te besluipen.

Maar het geluid behoorde duidelijk niet toe aan een prooidier.

Het was een regelmatige, vlakke klank, die klonk alsof het van ver kwam. Pegelpoot vond dat het iets weg had van stenen die telkens op elkaar werden geslagen. Maar het galmde, net als de echo’s in de tunnels, en klonk niet dof, maar scherp.

‘Wat is dit?’ miauwde Pegelpoot met trillende stem.

‘Weet ik veel.’ Schedelster vouwde zijn oren tegen zijn kop. ‘Het klinkt als een gigantisch monster dat zijn klauwen slijpt. Misschien is het dat ook wel.’

Pegelpoot kon zijn angst niet verbergen. ‘Een monster?!’

‘Ja, ik zeg ook maar wat’, siste de lichtgrijze kater geïrriteerd. ‘Laten we gaan kijken. Als het een bedreiging is, moeten we de Clan waarschuwen.’ Pegelpoot zag aan het trillen van Schedelsters snorharen dat zijn vader niet per se aan het welzijn van de EchoClan dacht. Hij had vooral zin in een avontuur. Maar Pegelpoot kon niet anders dan denken aan het monster… met duizend ogen en duizend klauwen… met een bek vol scherpe tanden…

SterrenClan, hij was zo bang.

2. De wereld in twee delen[]

‘Waar wacht je nog op?’ brieste Schedelster gefrustreerd. Hij had zich half omgedraaid, zodat zijn hoekige gezicht over zijn brede schouder kon kijken.

Pegelpoot staarde naar zijn poten, niet in staat om de blik van zijn vader te kruisen.

‘Ik zie het al.’ Schedelsters stem was doorweven met afgrijzen. ‘De held is weer eens bang.’ Hij zwiepte met zijn lange staart en verdween het struikgewas in. ‘Niet zo stil blijven staan!’ klonk er nog van tussen de bladeren. ‘Als je me nu niet volgt, dan raak je straks de weg nog kwijt ook.’

Pegelpoots hart ging sneller kloppen. Hij tuurde tussen het donkergroene loof, waarin de grijze vacht van zijn vader nauwelijks meer te onderscheiden was.

Het geluid begon weer. Hij vouwde zijn oren tegen zijn kop bij het volume ervan – de trillingen die het veroorzaakte kon Pegelpoot zelfs hier nog voelen. Wat voor afschuwelijk monster was dit? Het leek angstaanjagender dan alle StuifzandClankatten bij elkaar. En als er iets was wat Pegelpoot vreesde, was het dat leger van sluipmoordenaars wel.

‘Pegelpoot!’ klonk Schedelsters woedende stem vanuit de verte.

Hij kon het niet laten om achterom te kijken, de richting waaruit ze gekomen waren. Daar lag het Wildwatergebied. Pegelpoot was er nog bijna nooit geweest. Hij had geen idee waar hij zich precies bevond. Als hij nu weg liep, zou hij jammerlijk verdwalen.

Pegelpoot van de Clan der Echoënde Grotten!’

Pegelpoot had Schedelster nog nooit zo kwaad gehoord. Op dat moment was de beslissing snel genomen. Voor hem lag nu niet alleen het monster, maar ook een Clanleider die op het punt van uitbarsten stond. Welke onbekende gevaren het Wildwatergebied ook huisvestte, Pegelpoot kon het vast wel aan. Hij draaide zich vliegensvlug om en sprintte weg, zijn lange poten roffelend op de grasgrond.

Een golf van adrenaline trok door hem heen. Hij had het gewoon gedaan! Hij was tegen zijn vader in gegaan!

Hij ving allerlei wildvreemde geuren op. Kruidige planten waar hij wel eeuwen aan kon snuffelen; iets wat rook naar watervogels; paddenstoelen die hun stinkende walmen verspreidden… Pegelpoot vond het bizar hoeveel meer er te ontdekken viel boven de grond. Hij kende alleen de tunnels – gevangenissen van water en steen.

Pegelpoot was zo erg onder de indruk, dat hij niet meer voor zich uit keek. Een scherpe pijn ging door hem heen toen hij plotseling tegen een wand van schors aan knalde.

Versuft krabbelde hij terug. Alles was wazig door de klap en de wereld leek te schommelen.

Hij staarde de boom woedend aan, alsof die hem opzettelijk had tegengehouden. De wind zwol aan, waardoor alle takken nu een bepaalde richting op wezen. De richting waar Pegelpoot vandaan was gekomen, de richting van het monster. Pegelpoot had geen idee of het kwam door de harde klap, maar hij draaide zich om, alsof hij verwachtte om iets te zien.

Toen slikte hij hoorbaar.

Van achter hem kwamen twee identieke, grijze katers aan stampen. De witte maskers op hun gezichten waren vlekjes voor Pegelpoots wazige ogen.

Het moesten wel WildwaterClankrijgers zijn! Hij piepte angstig en maakte rechtsomkeert. Zijn hoofd bonkte bij elke sprong die hij nam, maar Pegelpoot stopte niet met rennen. Hij was nog te jong om levend gevild te worden! Esdoornster zou hem vermoorden!

De wereld draaide nog één keer voordat het zwart werd voor zijn ogen en hij op de grond neerstortte.

✲✲✲


SterrenClanverdomme, Pegelpoot!’

Pegelpoot knipperde zijn ogen open. De koppijn was verdwenen. Toch zag hij alles nog steeds onscherp – warrige figuren dansten voor zijn neus op en neer.

Twee Schedelsterren keken hem aan met koud vuur in hun blauwe ogen. Alsof één Schedelster nog niet genoeg was, dacht Pegelpoot mokkend, waarna hij zijn ogen weer sloot. Een stortvloed van gescheld kwam over hem heen. ‘Hoe haal je het in je hoofd om zomaar weg te rennen?! Je had wel dood kunnen zijn! En zo te zien zijn je hersenen ook behoorlijk overleden toen je tegen die boom aan knalde!’ Pegelpoot vroeg zich af hoe het kwam dat er twee Schedelsterren waren, maar hij maar één stem hoorde. Hij deed zijn ogen weer open. Langzaam versmolten de twee wazige katers tot één helder beeld. Hij zuchtte opgelucht. Het was maar een illusie geweest.

‘Ik eis een excuses!’ schreeuwde Schedelster, waarbij het schuim uit zijn bek vloog.

Pegelpoot dook ineen op het vochtige gras. ‘S-Sorry’, murmelde hij zacht.

‘Sorry voor wat?! Voor je laffe gedrag, of je ongehoorzaamheid, of je onoplettendheid, of nog een andere ontzettend vervelende karaktereigenschap van je?’

‘Voor alles.’ Pegelpoots stem was nauwelijks meer hoorbaar. ‘Ik… ik dacht dat je een WildwaterClankrijger was. Twee WildwaterClankrijgers.’

Schedelster siste geïrriteerd. ‘Natuurlijk, Pegelpoot. Zie ik eruit als twee katten?’

‘Net wel–’

De Clanleider schudde driftig zijn kop. ‘Een echte krijger kan wel tegen een stootje. Maar nee hoor, mijn heldhaftige zoon gaat gelijk dubbel zien. Dat wordt nog leuk in een gevecht.’

Pegelpoot hees zichzelf beschaamd overeind. Een felle steek ging weer door zijn kop heen, maar hij negeerde het. ‘Het gaat wel’, mompelde hij.

‘Had ik jou iets gevraagd? Ik mag hopen dat het gaat, want we moeten nog een heel eind terug.’

Schedelster beende weg. Om de drie stappen keek hij achterom, alsof hij bang was dat zijn zoon weer weg zou rennen en tegen een boom aan zou knallen. Pegelpoot slenterde ellendig achter hem aan. Hij had het weer goed verprutst, zeg. Waarom rende hij toch altijd weg voor zijn problemen? Hij maakte het er alleen maar erger mee!

‘Gaan we het monster nog zoeken?’ fluisterde Pegelpoot bang.

‘Nee, Pegelpoot, dat gaan we niet doen!’ Schedelsters stem was bruusk. ‘Het monster is inmiddels al weg. Jij moest weer per se een halve middag buiten westen zijn.’ Pegelpoot keek naar zijn poten, zodat zijn vader niet zou zien dat hij glimlachte. Dit hele gedoe had dan tenminste wel zijn doel bereikt. Hij hoefde het monster niet te trotseren, SterrenClan zij dank.

Ze liepen richting de rivier. Pegelpoot strompelde voort, al moest hij af en toe even halt houden om te voorkomen dat hij om zou vallen. Schedelster hield daar echter geen rekening mee, dus Pegelpoot moest daarna twee keer zo hard sprinten om zijn vader bij te houden.

Hij kon zich nu al voorstellen wat Schedelster tegen de Clan zou zeggen. De teleurstelling van zijn vader was bijna voelbaar in de drukkende avondatmosfeer.

Pegelpoot drukte de tranen in zijn ogen weg. Toen botste hij ineens tegen zijn vader op.

Onmiddellijk was hij gealarmeerd. Schedelster stopte nooit met lopen, zeker niet als hij haast had. Pegelpoot strekte zijn nek uit om te kijken wat de EchoClanleider had doen verstijven. Hij snakte naar adem. Wat in SterrenClans naam was dat?

Zijn vader echode Pegelpoots verbijstering. ‘Grote… grote grutjes.’

Normaal zou Pegelpoot lachen omdat de meest gevreesde kat van het woud “grote grutjes” zei, maar nu was dat niet van de orde. Er kwam een angstvallig geluid uit zijn keel, iets waarvan Pegelpoot niet eens wist dat hij het kon maken. Een combinatie van een snik en een jammerklacht.

Voor de twee katten, werd het Wildwatergebied in tweeën gedeeld door een muur van zilveren webdraden.

3. Laffe leerling[]

‘Lee-leeft het?’ wist Pegelpoot trillend uit te brengen.

Hij verwachtte een keiharde sneer van zijn vader terug, maar Schedelsters stem was behoedzaam toen hij antwoordde: ‘Ik weet het niet. Het beweegt niet… en het ruikt niet naar leven. Het ruikt dood.’ Het woord “dood” was als een klap in Pegelpoots gezicht. Zou het monster dit webbending hebben vermoord? Of… of was dit het monster?

Schedelster zette voorzichtig een van zijn massieve poten vooruit.

‘Voorzichtig!’ krijste Pegelpoot. Hij hoorde pas hoe stom het klonk toen de kreet zijn lippen had verlaten. ‘H-het kan je misschien aanvallen’, voegde hij er mompelend aan toe, zijn kop warm van schaamte. Het was niet alsof het de Clanleider überhaupt kon schelen – hij zette nog een stap dichterbij.

Na alles wat er vandaag gebeurd was, zou Pegelpoot eigenlijk moeten willen dat zijn vader door het monster werd verslonden. Toch hield hij zijn adem angstvallig in.

De gigantische, grijze kater gromde diep. Het zilveren wezen reageerde niet.

‘Ik denk niet dat het leeft’, bromde Schedelster toen. Hij wendde zich tot Pegelpoot. ‘Ik hoor geen hartslag, ik voel geen ademhaling. Het is meer iets zoals een boom. Niet dood, niet echt levend. Gewoon bestaand.’

Pegelpoot knikte driftig, al begreep hij maar de helft van wat zijn vader zei. ‘Dus… het gaat ons niet aanvallen?’

‘Misschien niet.’ Schedelster kneep zijn donkerblauwe ogen tot spleetjes en maakte opeens een kleine sprong richting Pegelpoot, waardoor die zich dood schrok. ‘Maar misschien ook wel’, voegde hij er mysterieus aan toe, een verscholen dreiging in zijn klank.

‘Pap, stop’, bracht Pegelpoot uit. ‘Ik ben bang.’

Schedelster zuchtte diep. ‘Dat is geen nieuws meer, geloof ik.’

Pegelpoot ging zitten en sloeg nerveus zijn lange, puntige staart over zijn poten. Oké, hij was wat angstig aangelegd, maar deze situatie beviel hem écht niet. ‘Ik wil naar huis.’

‘Zie ik eruit als een SterrenClankat? Ik kan geen wensen voor je vervullen.’

‘Je kunt in ieder geval aardig tegen me zijn’, flapte Pegelpoot eruit. Onmiddellijk had hij spijt. Als Schedelster daadwerkelijk een SterrenClankat geweest was, had Pegelpoot nu gewenst dat hij dit nooit gezegd had. Wat een vleermuisbrein was hij ook.

Schedelster rees intimiderend boven zijn zoon uit. ‘Ik? Aardig tegen jou? Als het niet aan jou had gelegen, hadden we nu niet in deze penarie gezeten! We hadden het monster kunnen verslaan en alles tegen kunnen houden!’ Hij gebaarde wild naar de zilveren grens, die er nog even onverbiddelijk uit zag als eerst. ‘Zoals altijd zijn het weer de lafaards die gaan rennen als het moeilijk wordt. Dat is wat jij bent, Pegelpoot. Geen krijger, maar een vluchter, en niks meer dan dat.’

Pegelpoots keel was kurkdroog. ‘Sorry.’

‘Sorry haalt die grens niet weg!’ snauwde Schedelster. ‘Maar ik zal dat ook wel weer doen. En deze keer blijf jij hier.’ Hij schreed weg, een paniekerige Pegelpoot achterlatend.

‘Wat moet ik dan doen?! We zijn nog steeds op Wildwatergebied!’

Schedelster keek om. Zijn nachtblauwe ogen waren als een ijskoude oceaan die over Pegelpoot heen spoelde – koud en krachtig. Woest aan het oppervlak, maar daaronder ijzig kalm, altijd wetend wat hij deed. ‘Die grens heeft dan tenminste één voordeel, hm? Hun kamp ligt aan de andere kant, dus zij kunnen niet bij je komen.’

Die wetenschap zorgde ervoor dat Pegelpoot enigszins kon ontspannen. Toch voelde het niet goed toen Schedelster uit het zicht verdween. Hij gokte dat zijn vader de tunnels ging proberen. Misschien waren die niet versperd en konden ze zo gewoon de overkant bereiken.

Iets in hem zei echter dat het nooit ging werken. Ze zaten vast.

✲✲✲


Pegelpoot staarde doelloos door de zilveren webdraden van de grens. Het was inmiddels al diep in de nacht en hij had het nog niet aangedurfd om te gaan slapen. Wel had hij zich voorzichtig, stapje voor stapje, ietsjes dichter bij de grens gewaagd.

Zou zijn vader trots zijn? Zou Schedelster hem eindelijk eens moedig vinden?

Aan de andere kant bleef het ongewoon stil. Zelfs de prooi en de vogels leken het gebied verlaten te hebben. Waarschijnlijk waren ze opgeschrikt door het monster. Hetzelfde leek te gelden voor de WildwaterClankatten – Pegelpoot had nog geen enkele patrouille gespot. Hij begon te denken dat Esdoornsters katten op de vlucht waren geslagen.

Wat als de EchoClan dat ook had gedaan? Pegelpoot kon het zich nauwelijks voorstellen, maar als de tunnels echt geblokkeerd waren, dan konden ze daar misschien niet meer wonen.

Hij dacht aan Sintelpluim, zijn lieve moeder, het beste wapen tegen Schedelsters temperament. Zij zou haar partner en enige zoon toch niet zomaar in de steek laten? En de rest van de krijgers waren toch trouw aan hun Clanleider? Pegelpoot realiseerde zich maar al te goed dat als de EchoClan in het woud zou blijven, ze dat alleen vanwege Schedelster zouden doen.

Gefrustreerd sloeg hij met zijn poten tegen de grasgrond. Hij was slechts een leerling. Hij was niks.

“Jij bent veel meer.” Sintelpluims zachte stem beroerde zijn oor. “Jij bent alles.” Hoewel Pegelpoot wist dat hij het zich inbeeldde, glimlachte hij even.

‘Schedelster denkt er niet zo over.’

Sintelpluim grinnikte. “Je kent je vader toch? Hij zegt veel, maar meent het nooit. Is dat niet wat alle leiders doen?” Haar stem begon weg te ebben, dus Pegelpoot boorde zijn klauwen dieper in het gras, alsof hij zich vasthield aan zijn moeders aanwezigheid. “Kom op, kleine krijger. We zien elkaar snel weer, dat weet ik zeker.”

Die laatste woorden vervlogen in de nachtbries. Pegelpoot wist dat Sintelpluim niet echt hier was geweest, maar voelde zich inmiddels een stuk minder alleen. Ze dacht aan hem – net zoals hij aan haar dacht. Hij stelde zich haar voor, zittend op de Steenheuvel, terwijl ze naar de hemel keek. Dezelfde hemel die Pegelpoot nu ook zag. Ze waren met elkaar verbonden door alle sterren die met elkaar een patroon vormden. Sintelpluim zei altijd dat degene die dat patroon kon lezen, de wereld aan zijn poten had liggen.

Dus Pegelpoot legde zijn kop in zijn nek en staarde naar boven, terwijl de nacht verderging.

✲✲✲


Pas na een lange tijd besefte Pegelpoot dat hij moest zijn ingedommeld. Geschrokken knipperde hij zijn ogen open, die inmiddels zo slaperig waren dat hij vlekken zag.

Het korte slaapje had hem goed gedaan. De koppijn was nu compleet verdwenen en zijn spieren hadden hernieuwde energie gevonden. Pegelpoot rees overeind. Als hij nou wist welke kant Schedelster op was gegaan… hij voelde een plotselinge noodzaak om zijn vader te gaan helpen. Misschien kon hij zich vandaag eindelijk aan hem bewijzen.

Maar het had geen zin zolang de massieve kater overal kon zijn.

Pegelpoot strekte zijn poten en bolde zijn rug om weer helemaal wakker te worden. De zilveren grens lichtte op in het maanlicht, bijna mysterieus.

Erachter strekte het woudterritorium zich uit – de rivier, het WildwaterClankamp, oneindige velden van riet en hoog gras. Daarachter moesten de diepe wouden van de KraakClan zijn. Pegelpoot was daar nooit geweest en het Stuifzandterritorium was al helemaal verboden terrein. Hij had geen flauw idee wat er nou precies achter en wat er voor de grens lag. Maar dat het woudleven hierdoor compleet ontwricht was, kon hij wel raden.

Een takje knapte toen hij erop stapte.

Pegelpoot knipperde nogmaals met zijn ogen om de slaap te verdrijven, maar verstijfde toen. Hij tilde zijn linker voorpoot argwanend op. Daar lag helemaal geen takje.

SterrenClan-verdomme. Dit kon niet waar zijn. Pegelpoot bad tot zijn voorvaderen dat het gewoon weer Schedelster was die een geintje uit wilde halen. Heel langzaam draaide hij een rondje. Hij bekeek alle kanten, omdat hij geen idee had waar het geluid vandaan was gekomen.

Plotseling schudde de struik dichtbij hem verraderlijk op en neer.

Pegelpoot had niet eens de tijd meer om te schreeuwen. Een razende bal vacht schoot van tussen het gebladerte tevoorschijn. Vlekken van witte, zwarte en bruine pels vulden zijn blikveld, een seconde voordat hij op de grond werd geworpen. De belager boorde zijn klauwen in Pegelpoots schouder, alsof hij er zeker van wilde zijn dat hij niet uit zijn dodelijke klem zou ontsnappen.

‘Help!’ krijste Pegelpoot. Zijn hart bonsde zo snel dat het uit zijn borstkas leek te springen.

Hij rolde op en neer op het gras. Helder nadenken ging niet meer. Overal waar hij heen wilde vluchten, was een poot of scherpe tanden of twee ijsblauwe ogen die hem woedend aanstaarden.

‘Ik wil nog niet dood! Alsjeblieft! Help!’ Hij had niet meer onder controle wat hij schreeuwde, wat hij deed, maar op zijn instincten kon hij ook niet vertrouwen. Pegelpoot wist dat hij doodging. Er was geen uitweg meer – hij was geen krijger, maar ook geen vluchter, ondanks wat Schedelster had gezegd. Hij was een lafaard en een sukkel. Een dode sukkel, als deze wildebras klaar met hem was.

Plotseling verslapte de wit-zwart-bruin gevlekte kat zijn – nee, haar – greep. Haar opvallende ogen verwijdden zich toen ze geschokt uitbracht:

‘Wacht even… jij bent Schedelster niet.’

4. Sneeuwstorm op pootjes[]

De ijsblauwe ogen van zijn belager leken hem te bevriezen. Pegelpoot voelde hoe elke spier in zijn lichaam dienst weigerde, alsof ze allemaal besloten om zijn doodvonnis te tekenen.

‘Ik vond je al zo klein van stuk’, merkte de poes bedachtzaam op. ‘En toch lijk je echt heel erg op Schedelster. Familie?’

‘Ik-ik ben zijn zoon.’ Pegelpoots stem was nauwelijks meer dan een gefluister.

‘Oh! Ja, dat verklaart een hoop.’ De poes liet hem plotseling los. Pegelpoot slaakte een zucht van verlichting toen de scherpe klauwen uit zijn vacht werden getrokken. Hij durfde zich echter nog niet te bewegen onder de oplettende blik van zijn tegenstander. Nu ze niet langer meer boven hem hing, kon hij haar beter zien. Haar snuit was sneeuwwit, maar daarboven was een zwart masker te zien. De bovenkant van haar kop had een lichtbruine, bijna rossige kleur. ‘Mijn naam is Vlokstaart!’ verklaarde ze vrolijk. ‘Ik ben van de WildwaterClan. Aangenaam kennis te maken.’

Pegelpoot vond de kennismaking iets minder aangenaam. Toch mompelde hij iets dat leek op “hetzelfde”, voordat hij moeizaam overeind krabbelde.

‘Ik hoop niet dat ik je pijn heb gedaan’, miauwde Vlokstaart luid. ‘Ik kan af en toe een beetje overenthousiast zijn in mijn aanpak van katten. Mijn familie zegt dat ik dat van Sneeuwsnuit heb – je kent hem misschien wel. Hij was mijn vader.’ Haar stem deed nu al pijn aan Pegelpoots oren, maar hij dwong zichzelf om te glimlachen.

‘Het valt mee, hoor.’

Vlokstaart grijnsde breed. ‘Toppie! Wat is jouw naam eigenlijk? Ik wist niet eens dat je bestond. Schedelster heeft nooit verteld dat hij een zoon had… niet op Grote Vergaderingen, in ieder geval.’

‘Ik ben Pegelpoot’, bromde hij. Ergens stak het wel dat Schedelster hem nooit had genoemd tegenover de andere Clans. Hij had toch gehoopt dat zijn vader zich niet zo erg voor hem schaamde. Maar eigenlijk verbaasde het hem niet.

De WildwaterClanpoes ging zitten, waarbij ze haar dunne staart over haar glanzend witte poten sloeg. ‘Dus, Pegelpoot, wat doet een EchoClanleerling helemaal alleen in het Wildwatergebied?’

‘Ik kan niet echt ergens anders heen.’ Pegelpoot gebaarde naar de grens. In zijn korte worsteling met Vlokstaart was hij alleen maar dichterbij het gevaarte gerold – het beviel hem niks dat de grens nu zo dichtbij was. Pegelpoot schraapte al zijn moed bijeen en vroeg: ‘Dus, eh, Vlokstaart, waarom wilde jij Schedelster eigenlijk aanvallen?’

Vlokstaart sloeg hem kameraadschappelijk op zijn schouder met haar staart. ‘Nou, ik begon bijna te denken dat je niet wist hoe je een vraag moest stellen.’ Ze gaf geen antwoord, maar begon op haar dooie gemakje haar poten te wassen. Pegelpoot zwiepte zijn staart ongeduldig op en neer.

‘Ik had je een vraag gesteld’, miauwde hij toen, zo kalm als hij maar kon.

‘Oh ja!’ Vlokstaart grinnikte. ‘Sorry, je hebt gelijk. Ik viel Schedelster aan, omdat hij op mijn territorium was. En als er iets is wat ik weet van Schedelster, is dat hij een gevaarlijke maniak is. Ik nam aan dat hij onze kittens wilde stelen ofzo. Dus ik besloop hem en voerde mijn gevaarlijkste krijgervechttechnieken uit!’ Haar stem zwol aan bij elk woord. ‘Maar toen bleek dat het dus niet Schedelster was, maar zijn zoon… echt, wat een anticlimax. Ik had die kater graag een pak slaag gegeven, zo bam-bam-bam!’ Ze maaide wild met haar voorpoten in het rond tegenover een denkbeeldige vijand.

Pegelpoot fronste. Deze poes was vreemd. ‘Denk je echt dat je een partij zou zijn geweest?’

‘Geen idee.’ Vlokstaart haalde haar schouders op. ‘Maar ik wilde het wel proberen. Jij kon anders niet tegen me op! Ik wist wel dat ik talent had.’

Hij verzweeg maar even dat hij pas twee manen in training was. ‘Ja, ik schrok me helemaal dood. Ik dacht echt dat je me ging vermoorden.’ Pegelpoot bedoelde dat niet eens sarcastisch, ook al zag hij hoe Vlokstaart erom moest lachen. Hij had echt gevreesd voor zijn leven. Het beviel hem niks dat de poes er zo lichthartig mee om ging. ‘Heb jij enig idee hoe die grens hier is gekomen?’

Eindelijk kwam er iets van serieusheid in Vlokstaarts helderblauwe blik. ‘Nee. Ik was gewoon op jacht en toen ik terugkwam, was ‘ie er. Het lijkt ook wel alsof de WildwaterClan in rook opgegaan is.’

Pegelpoot knikte ijverig. Blijkbaar kon de poes toch iets verstandigs zeggen. ‘Weet jij waar ze heen zijn gegaan? Is zoiets weleens eerder gebeurd?’

‘Niet dat ik weet. Maar misschien moeten we het van dichterbij bekijken–’ Vlokstaart was nog niet uitgepraat, of ze had al een gigantische sprong gemaakt richting de grens. Ze stond nu snuit aan snuit met het weefsel van zilveren webdraden. ‘Kom, Pegelpoot!’ schreeuwde ze. ‘Als het mij aanvalt, moet jij me rugdekking geven.’

‘Wacht!’ gilde Pegelpoot. ‘Doe voorzichtig!’

Hij sprintte op Vlokstaart af, terwijl haar lange, bruin met wit gevlekte poot langzaam richting de grens bewoog. Pegelpoot hapte naar adem van angst.

Toen raakten Vlokstaarts lange, gekromde klauwen met een tingelend geluid de grens aan.

Er gebeurde niks. De poes keek grijnzend over haar schouder. ‘Zie je wel? Niks om bang voor te zijn. Dit ding is zo dood als Sneeuwsnuit.’ Pegelpoot vroeg zich af waarom ze grapjes maakte over haar overleden vader, maar besloot dat er belangrijkere dingen waren om het over te hebben. ‘Het voelt wel echt heel raar’, besloot Vlokstaart, terwijl ze haar klauwen opnieuw over de webdraden bewoog. Het veroorzaakte een vreemd en ijzingwekkend gekras. Pegelpoot vouwde zijn oren tegen zijn kop.

‘Houd daarmee op’, bracht hij uit. ‘Het klinkt vreselijk.’

Vlokstaart zuchtte luid en trok haar poot terug. ‘Omdat jij het zegt. Maar het klinkt wel raar, ja. Ik denk niet dat ik dit materiaal eerder heb gezien. En het stinkt.’

Pegelpoot kroop behoedzaam dichterbij en snoof de lucht op. Vlokstaart had gelijk. De grens rook onnatuurlijk, alsof iets anders het hier had geplaatst, zonder dat de SterrenClan er enige invloed op had gehad. Maar wat kon er zo machtig zijn dat de voorvaderen het niet konden tegenhouden?

‘Kom, laten we proberen of we het om kunnen duwen!’ Vlokstaart dook enthousiast in elkaar, klaar om het ding te bespringen.

‘Dat heeft toch geen zin!’ jammerde Pegelpoot wanhopig. Waar kon deze kat haar energie vandaan halen? Hij zag alleen maar een hopeloze situatie met geen enkel lichtpuntje. ‘Die grens strekt zich uit zover je kunt kijken! Die gaan wij nooit omver krijgen!’ Hij voelde de tranen opkomen. Wat Vlokstaart zich ook voor ideeën in haar kop had gehaald, ze zaten echt vast.

De wit-bruin-zwart gevlekte poes keek hem teleurgesteld aan. ‘Heb jij dan een beter idee? Je hebt de grens niet eens aangeraakt. Vergeleken met jou ben ik nu een expert op dit gebied.’

Pegelpoot wist niet of het kwam door zijn groeiende irritatie of door zijn vaders nagalmende beschuldigingen, maar hij duwde Vlokstaart aan de kant en smeet zijn voorpoot tegen de grens aan. Een huivering trok door hem heen toen zijn zoolkussentje het zilvergrijs aanraakte. Nu begreep hij wat de krijgers bedoelden als ze over een “kick” praatten. Hij had het idee dat hij iets heel bijzonders had gedaan, dat hij zijn eigen grenzen had verlegd.

Nog steeds natrillend door het moment, staarde hij Vlokstaart aan. ‘Nu ben ik ook een expert’, snauwde hij boos. ‘En deze expert zegt dat we hopeloos verloren zijn.’

✲✲✲


Pegelpoot zat in elkaar gedoken tussen het struikgewas. Hij trok de blaadjes voorzichtig van de takken af – het simpele klusje maakte hem rustig en bovendien kon hij zo een nestje maken voor de volgende nachten. Hij had het idee dat hij hier nog wel een tijdje zou zitten. Dat Schedelster nog steeds niet terug was, zorgde ervoor dat die angst alleen maar groeide.

‘Pegelpoot? Ben je daar?’

Bij het horen van Vlokstaarts stem ademde hij diep uit. De poes had hem even met rust gelaten, maar hij kon wel weten dat de stilte niet lang zou duren.

‘Ja, ik ben hier.’ Pegelpoot schoof zijn loofblaadjes aan de kant en strekte zijn nek uit, zodat hij over de struiken heen kon kijken. Daar kwam Vlokstaart langzaam aan stappen. Eerst verschenen haar lange, puntige oren door de bladeren, gevolgd door haar smalle kop. Pegelpoot stapte opzij om haar door te laten.

‘Leuk plekje heb je hier’, miauwde ze ongemakkelijk.

Pegelpoot knikte zwijgend.

‘Luister, ik… ik wilde mijn excuses nog eventjes aanbieden. Ik… eh… ik weet dat ik niet de gemakkelijkste kat ben om vrienden mee te worden. Je bent heus niet de enige die me dat heeft verteld.’ Ze glimlachte wrang, terwijl haar staart nerveus op en neer zwaaide. Dat gebaar was het enige dat Pegelpoot herinnerde aan haar tomeloze energie van eerder. ‘Maar ik… ik beloof dat ik best een leuke kat kan zijn als je me beter leert kennen. En ik weet zeker dat dat voor jou ook geldt. Niet dat je zo niet leuk bent, hoor, je lijkt me zelfs heel leuk. Maar je kunt vast nog leuker zijn.’

‘Oké.’ Pegelpoot wist niet wat hij hiermee aan moest. ‘Dan, eh, wil ik graag vrienden worden.’

Vlokstaart sprong op. ‘Yes! Dat is een heel goed besluit!’ Ze grijnsde van oor tot oor. Pegelpoot kon niet veel anders doen dan aangestoken worden door haar enthousiasme. ‘Als we beste vrienden zijn, dan kunnen we die grens vast wel aan! Ze kunnen niet tegen ons op, Pegelpoot!’

Heel even geloofde hij haar; en dat was het mooiste moment van de dag.

5. Geen kant meer op[]

Schedelster keerde pas terug toen de lucht van een heldere kleur blauw over was gegaan in een vaal, prachtig roze. Pegelpoot stond op het punt om zijn vader te gaan zoeken, toen hij een gesmoorde bromtoon hoorde die steeds dichterbij kwam. Het geluid leek Schedelster overal te vergezellen, alsof de Clanleider nooit tevreden kon zijn over iets in zijn leven.

Vlokstaart rees geschrokken overeind toen ze takjes hoorde knappen.

‘Rustig maar’, suste Pegelpoot haar. ‘Het is Schedelster.’

‘En dat moet mij rustig maken?’ Vlokstaart trappelde nerveus met haar poten op de grond. ‘Als ik de verhalen mag geloven, zouden dit best weleens mijn laatste woorden kunnen zijn–’

Met een enorm kabaal brak de gigantische, grijze kater door het struikgewas. Zijn donkerblauwe ogen fixeerden zich op Vlokstaart en met één slag van zijn poot had hij haar tegen de grond gewerkt. Langzaam wendde hij zijn kop richting Pegelpoot. ‘Wie is dit?’

‘V-Vlokstaart van de WildwaterClan’, stamelde Pegelpoot. Hij had zijn vader nog nooit zo gefrustreerd meegemaakt… en dat wilde iets zeggen. ‘Ze doet ons geen kwaad!’

Schedelster siste ongelovig, maar haalde zijn massieve voorpoot van Vlokstaarts keel af. De poes hees zich gorgelend overeind. ‘Ook leuk om u te zien’, wist ze grimassend uit te brengen. ‘Ik ben erg blij dat ik met zo’n heethoofd als u achter de grens vast zit.’ Schedelster zette een dreigende stap naar voren, waarbij hij hoog boven Vlokstaart uit torende. ‘G-grapje’, voegde Vlokstaart er met een schuin gehouden kop aan toe.

‘We handelen haar later wel af.’ Schedelster gaf de WildwaterClanpoes nog een laatste, ruwe duw, voordat hij bij Pegelpoot ging zitten. ‘Ik heb alle tunnels gecontroleerd die ik ken. De grens is dieper de grond in geworteld dan we dachten. Overal waar ik heen ging, kwam ik op een gegeven moment scherpe, zilveren pegels tegen, die zich een weg door de aarde worstelden.’

Elk woord spuugde hij uit vol bitterheid.

‘Dus… we zitten vast?’ Pegelpoots stem was niet meer dan een ongelovig gemurmel.

Schedelster grinnikte panisch. ‘Ja. Er is geen enkele manier waarop we de grens kunnen omzeilen. Hij loopt helemaal door tot aan de kliffen en het duingebied. De enige uitweg is de zee.’

‘Oh… nou, dan zwemmen we toch’, miauwde Vlokstaart terloops.

‘Jou hadden we niks gevraagd’, snauwde Schedelster. ‘En bovendien ben jij misschien een WildwaterClankat, maar wij niet. We kunnen niet zwemmen.’ Hij sloeg zijn dikke staart plat tegen het gras aan van woede. ‘We zitten SterrenClan-verdomme opgesloten hier en ik heb geen idee hoe we eruit komen.’

Vlokstaart keek voorzichtig op. ‘Ik… uh… heb wel ervaring met opgesloten zitten?’

‘Bek. Dicht.’ Schedelster kneep zijn ogen tot spleetjes. Plotseling verwijdden ze zich weer. ‘Wacht… jij bent die ene leerling die ooit kwijt was geraakt.’

‘Kijk, ik zei toch dat ik beroemd was’, schepte Vlokstaart op tegen Pegelpoot. ‘Dat klopt! Ik heb ongeveer een maan vastgezeten in een berg. Ik ben dus een…’

‘…expert’, vulde Pegelpoot zuchtend aan.

Schedelster wierp de twee katten onderzoekende blikken toe, maar haalde toen zijn schouders op. ‘Goed, Vlokklauw… Vlokvacht… Vlokstaart, dat was het, als jij die grens nou eens nader onderzoekt. Misschien kunnen we er niet onderdoor, maar wel overheen.’

‘Eigenlijk hadden we dat al gedaan!’ Vlokstaart leek in de wolken te zijn dat de leider haar vertrouwde. ‘Pegelpoot en ik hebben de grens geïnspecteerd.’

Pegelpoot en jij?’ Schedelster keek zijn zoon aan met iets van verrassing.

Vlokstaart knikte vrolijk. ‘Ja! Pegelpoot heeft de grens zelfs een pak slaag gegeven. We kwamen alleen tot de conclusie dat dat vooral pijn doet aan onze eigen poten. Die grens lijkt onbeweegbaar te zijn! En ik wilde ‘m nog proberen om te duwen, maar Pegelpoot dacht niet dat dat verschil ging maken. Hij is echt heel slim, Schedelster, ik zou trots zijn op zo’n zoon.’

Pegelpoot staarde gegeneerd naar zijn schuifelende poten. Hij was blij dat Vlokstaart enthousiast was, maar dit ging wel erg ver. Toen hij echter opkeek, zag hij Schedelsters ogen twinkelen. Een klein vlammetje van hoop ontbrandde in Pegelpoots borst.

Was hij… trots?

‘Goed gedaan. Allebei, bedoel ik’, voegde Schedelster er haastig aan toe. ‘Maar dat brengt ons dus geen verdomde stap verder, als ik het goed begrijp.’

Vlokstaart schudde haar kop, al leek ze er niet echt gedeprimeerd door te zijn. Pegelpoot kon ook niet anders dan glimlachen. Zijn vader had hem zojuist gecomplimenteerd! Het leek wel alsof er een heel andere Schedelster was teruggekeerd, eentje die wel een redelijk gesprek kon voeren. Eentje die wel gaf om zijn familie.

‘Wat grijns je?’ Schedelsters woorden trokken Pegelpoot ruw uit zijn veilige bubbel.

Hij schudde snel zijn kop. ‘Niks hoor.’

‘Ik zou toch niet denken dat dit een vrolijke situatie is.’ De Clanleider ijsbeerde heen en weer, waarbij hij zijn zwiepende staart af en toe door de struiken haalde. ‘Wat moet er nu met de Clan gebeuren? Ze zijn helemaal niks zonder mij.’

Pegelpoot was het daar niet mee eens. ‘Lichtzoeker weet vast wel wat te doen.’

‘Ja, die gaat vast naar Esdoornster om voor mijn hele Clan asiel aan te vragen. Die kat weet niet hoe hij op zijn eigen poten moet staan, geloof me! Het is net een kitten.’

Vlokstaart fronste. ‘Maar wat is er mis met Esdoornster?’

‘Niks!’ snauwde Schedelster. ‘Helemaal niks. Jullie begrijpen gewoon niet wat ik bedoel.’ Hij draaide zich woest om en dook onder een struik, waar hij bleef zitten. Pegelpoot kon zijn lachen nauwelijks inhouden. Lichtzoeker, net een kitten? De enige die zich nu kittenachtig gedroeg, was Schedelster zelf. Aan Vlokstaart bedrukte gezichtsuitdrukking zag hij dat ze hetzelfde dacht.

Pegelpoot schaamde zich bijna voor zijn leider. ‘Pap?’ mompelde hij. ‘We moeten een slaapplaats voor de nacht maken. Ik… eh… had al wat blaadjes verzameld.’

‘Goed’, beet Schedelster hem toe, waarna hij zijn kop weer op zijn poten legde.

Vlokstaarts blauwe ogen flitsten van de leider naar Pegelpoot. ‘Nou… goed is beter dan slecht, toch?’ fluisterde ze hoopvol. Pegelpoot kon haar enthousiasme niet delen. Hij slofte naar zijn hoopje bladeren, die hij naar de hoek van het door struiken beschutte veldje schoof. Vlokstaart stak haar slungelige poten uit om te helpen – waarbij ze alles alleen maar alle kanten op deed vliegen – en drukte zich tegen hem aan. ‘Ik vind echt dat je heel goed je best doet. Met je vader, bedoel ik. Ik had allang mijn geduld verloren… nou, eigenlijk heb ik dat stiekem ook wel een beetje, maar dat heeft niemand natuurlijk door.’

Pegelpoot dwong zichzelf om haar recht aan te kijken in plaats van zijn kop te laten hangen. ‘Dankjewel’, mompelde hij terneergeslagen. ‘Ik… heb al wat ervaring, denk ik.’

‘Oh. Ja, je leeft natuurlijk al acht manen met dat beest samen…’

‘Denk niet dat ik jullie niet kan horen’, grauwde Schedelster vervaarlijk vanuit de bosjes.

Vlokstaart grijnsde stoutmoedig. ‘Weet je, Pegelpoot,’ verklaarde ze extra luid, ‘ik denk dat jij inmiddels een echte expert bent!’

‘Noem dat woord nog één keer in mijn bijzijn en je gaat eraan’, dreigde Pegelpoot, al voelde hij een diep gesnor opkomen in zijn keel. Vlokstaarts kaken verwijdden zich terwijl ze langzaam “expert” spelde met haar lippen. Pegelpoot slaakte een speelse kreet en vloog de poes aan.

‘Help! Schedelster, je zoon scheurt me aan muizenstrontjes!’

Vlokstaart wist hem alsnog onder zich te krijgen en drukte hem tegen de grond. ‘Wie vermoordt nu wie?’ klaagde Pegelpoot, zich in duizend bochten wringend. ‘Laat me los!’

Laat me los!’ herhaalde Vlokstaart in een hoog stemmetje. ‘Alleen als je het codewoord zegt.’

‘Alsjeblieft?’ Pegelpoot zette zijn liefste gezicht op.

De gevlekte poes grijnsde breed. ‘Nee, zo voorspelbaar ben ik niet. Ander codewoord.’ Pegelpoot beukte zijn kop tegen de voorpoten van zijn vriendin, wat bijna sterretjes voor zijn ogen veroorzaakte, maar het haalde niks uit.

‘Oké, oké!’ Pegelpoot liet zijn spieren verslappen ten teken van overgave. ‘Ik geef me gewonnen, hoor. Ik heb geen idee wat het codewoord is.’

Vlokstaart liet hem los en schudde de blaadjes uit haar vacht. Al het nestmateriaal was verspreid geraakt over het gras, maar geen van de twee jonge katten kon het iets schelen. ‘Pegelpoot, ik had toch verwacht dat je me iets beter in kon schatten na vandaag. Het codewoord was expert.’ Ze gaf hem nog een laatste plagerige por, waarna ze de bladeren weer bijeen begon te schrapen. Inmiddels was de avond lang en breed aangebroken en voelde Pegelpoot de vermoeidheid in elke vezel van zijn lichaam.

Hij staarde naar Schedelster en glimlachte zwakjes. De Clanleider was, ondanks al het kabaal, in een diepe slaap gevallen.

6. Nieuwe dag, nieuwe katten[]

Een enorm gevoel van weemoed overspoelde Pegelpoot toen hij door de grens heen keek. Daarachter lag de wereld. Daarachter lagen Sintelpluim, Mossenpoot en Beekpoot, Flitsdoorn en Koudklauw… iedereen waar hij om gaf. Het voelde alsof zij allemaal door waren gegaan met hun levens, terwijl de tijd hier stil stond.

De drie katten hadden hun schuilplaats in het Wildwatergebied verlaten. Ze liepen nu parallel langs de zilveren grens, hopend dat ze ergens een uitweg zouden vinden.

Tot nu toe was er nog geen succes geweest.

‘Mijn maag is op dit moment nog leger dan mijn brein.’ Vlokstaarts opmerking werd gekenmerkt door het rommelen van haar buik. ‘Kunnen we niet even stoppen om te eten?’

Schedelster snoof. ‘Hier is geen prooi. We maken meer kans als we richting de begroeiing gaan.’ Hij legde zijn kop in zijn nek en staarde naar de hemel. Pegelpoot zag zijn eigen misère weerspiegeld in zijn vaders verlangende, nachtblauwe ogen. ‘Bovendien lopen we een zonnesteek op als we nog langer in het open veld blijven. Ik kan niet wachten tot ik weer beschutting boven mijn kop heb.’ Pegelpoot was het grondig met hem eens. Hij was de koude, donkere tunnels gewend. Hier, in de uitgestrekte weides, deed het zonlicht pijn aan zijn ogen. Hij voelde zich naakt en onbeschermd.

‘Jullie stellen je aan’, miauwde Vlokstaart. ‘Zo warm is het niet.’

‘Mijn ijskoude hart smelt anders aardig weg.’ Schedelster grimaste, maar er lag niks van humor in zijn ogen. Pegelpoot wist dat hij het meende. De Clanleider had echt een ijskoud hart.

Vlokstaart snorde luid. ‘Nou, dat moeten we natuurlijk voorkomen. Het zou zonde zijn als je straks de energie niet meer hebt om mijn Clangenoten af te slachten.’

‘Die energie raak ik nooit kwijt. Met een overbelast hart zou het enkel een stukje langzamer gaan.’

Pegelpoot vroeg zich echt af of dit normaal was. Hij had nog nooit gehoord van katten die elkaar voor de lol bestookten met doodsbedreigingen. Maar dit leek een vorm van humor te zijn die allebei de katten konden waarderen, dus hij maakte er maar geen opmerking over, bang dat de twee elkaar dan opnieuw in de haren zouden vliegen.

‘Kijk! Ik zie bomen!’ schreeuwde Vlokstaart enthousiast. De poes maakte een gigantische sprong, waardoor ze vlak voor de poten van Schedelster landde.

De leider verroerde geen spier, zelfs al raakte de rondvliegende poes hem op een haartje na niet. Hij gebaarde met zijn brede, getekende kop richting het kleine bosje dat Vlokstaart had aangewezen. ‘Voorzichtig. Ik denk dat ik beweging zie.’

‘Beweging?!’ Vlokstaart hupste op en neer, alsof ze het woord “beweging” wilde illustreren.

Pegelpoot trok met zijn oren. Hij voelde een huivering door zich heen trekken, al wist hij niet precies hoe dat kwam. ‘Zouden het katten zijn?’ opperde hij zachtjes.

‘Hopelijk niet.’ Schedelsters toon was grimmig. ‘Hopelijk voor hen niet. Ik ben namelijk niet van plan om het kleine stukje territorium dat we nog over hebben te delen met anderen. En zeker niet met leden van de andere Clans.’ Hij beende vooruit, waarbij hij een verdwaasde Vlokstaart achterliet.

‘Maar dit gebied is groot genoeg voor iedereen!’ Vlokstaart sprintte achter de leider aan.

Schedelster siste afkeurend. ‘Je snapt het niet. Sommige katten zouden alles voor zichzelf opeisen en dat kunnen we nu echt niet gebruiken.’

‘En wie eist hier nou alles voor zichzelf op? Jij toch zeker?’

‘Bek houden. We zijn er bijna.’ Schedelster keurde de WildwaterClankrijger geen blik meer waardig. Pegelpoot vond echter dat ze een punt had gehad; ze konden het gebied prima delen. Misschien konden de opgesloten katten elkaar zelfs helpen om een uitweg te vinden!

Vlokstaart hield haar pas in, zodat ze naast Pegelpoot kwam te lopen. ‘Hij is echt zo eigenwijs’, klaagde ze. ‘Hij wil altijd alles zelf doen ofzo!’

‘Vertel mij wat.’ Pegelpoot zuchtte luid. ‘Maar geloof me, er is niks wat je eraan kunt doen. Volgens mij is hij al sinds zijn kittentijd zo.’ Sintelpluim had ooit gezegd dat ze al vanaf Pegelpoots geboorte had gezien dat hij anders was dan zijn vader. Ze had nooit verteld of Schedelster dat ook doorhad… was de leider van meet af aan al teleurgesteld geweest in zijn zoon? Pegelpoot kon niet anders dan zijn oren tegen zijn kop vouwen van ellende. Toen zijn kitten geboren werd, had Schedelster vast gehoopt op een soort miniatuurversie van hemzelf. Oh, wat had hij ongelijk gekregen.

‘Pegelpoot!’ Vlokstaart beukte tegen zijn schouder aan. ‘Ik vroeg je wat!’

Hij schrok op uit zijn gedachten. ‘Eh… ja, natuurlijk.’

‘Nou, dat is mooi om te horen, ik vroeg namelijk of je mij de meest fantastische kat van het woud vond.’ Vlokstaart grijnsde breed. ‘Nee, grapje. Ik vroeg je–’

Ze werd onderbroken door een oerkreet van Schedelster. Pegelpoot vloog een staartlengte de lucht in van schrik – het leek alsof zijn hart het zou begeven. Hij zag vanuit zijn ooghoek Vlokstaart naar voren sprinten, maar het kostte Pegelpoot een paar tellen voordat hij doorhad wat er aan de poot was. Toen herpakte hij zich en spurtte Vlokstaart achterna, zijn poten roffelend op het ritme van zijn wild bonzende hart.

Schedelster had zijn rug omhoog gezet, als een scherpe rots die uit het landschap stak. Zijn dunne staart leek inmiddels zo dik als een beukenboom en zwiepte vervaarlijk op en neer.

Pegelpoot volgde zijn vaders razende blik. Daar, tegen een doornige hulststruik aan, stonden twee figuren. De een werd uit het zicht ontnomen door de andere, gigantische kater, die wijdbeens tegenover Schedelster stond. Pegelpoot had hem nog nooit eerder gezien, maar herkende zijn omschrijving uit duizenden. Dit moest Vlierklauw zijn, de beruchte KraakClancommandant.

Vlierklauw legde zijn ronde, vlakke oren naar achteren. ‘Geen stap dichterbij, steenhart!’

‘Geen woord meer uit jouw mond, brulboom!’ Schedelster trok zijn lippen op, waardoor zijn vlijmscherpe kaken zichtbaar werden. ‘Wie bescherm je, hm? Een andere moordenaar?’

Vlierklauw blies gevaarlijk. Plotseling glipte een fijngebouwde poes vanachter hem vandaan. ‘Het is oké’, murmelde ze tegen de commandant. ‘Je hoeft me niet te beschermen.’ Ze sloeg haar prachtige, blauwe ogen op en bekeek de nieuwkomers één voor één. Pegelpoot bewonderde hoe direct ze Schedelster in de ogen keek zonder terug te deinzen. De streeptekeningen op haar gezicht golfden op en neer toen ze haar gezicht vormde in een nadenkende frons.

Schedelster en Vlierklauw waren inmiddels nog steeds in een diepe staarwedstrijd verwikkeld. De spanning tussen hen vulde de lucht met knetterende vonken.

‘Hoi’, miauwde Vlokstaart aarzelend.

Onmiddellijk wendde de EchoClanleider zich tot haar, zijn donkerblauwe ogen vol irrationele woede. ‘Houd je hierbuiten!’ grauwde hij. Daarna zette hij een dreigende pas dichterbij Vlierklauw. De KraakClankat bolde zijn brede schouders op toen hij zijn poten in de grond groef, alsof hij aan wilde tonen dat hij geen stap zou verzetten.

‘Schedelster, laten we dit met woorden oplossen.’ Zijn stem was waarschuwend, zoals hij een ongehoorzame leerling zou toespreken.

Pegelpoot wist dat zijn vader niet echt in de stemming was om te praten. Zonder dat hij het bedoeld had, maakte hij wanhopig oogcontact met de jonge poes aan Vlierklauws zijde. Ze leek net zo radeloos als hij te zijn. Geen van hen wist hoe dit gevecht voorkomen moest worden. Geen van hen kon het voorkomen. Ze waren miezerige muizen in vergelijking met de woeste krijgskatten.

‘Jij wilt woorden?’ Schedelster spuugde gefrustreerd op de grond. ‘Je kunt ze krijgen. Jij, Vlierklauw, bent niets meer dan een zwakke kat die op elk moment kan breken. Zoals een tak die knapt.’ Hij viste een twijgje op met zijn nagels en brak hem demonstratief doormidden.

Vlierklauw volgde elke beweging met grote, amberkleurige ogen.

‘Je bent een moordenaar, een meeloper, een sadist.’ Schedelsters stem werd zachter bij alles wat hij zei, maar daardoor niet minder dreigend. ‘Een mislukkeling.’

‘Ik ben liever een mislukkeling met goede intenties dan een verpest brein zoals jij.’

Schedelster zakte door zijn poten in de sluiphouding. Pegelpoot slikte – hij had zijn vader zo vaak zien jagen, maar deze keer was anders dan normaal. Deze keer was de prooi een kat.

Hij maakte oogcontact met Vlokstaart, die ongemakkelijk met haar poten schuifelde. ‘Eh, vrienden? Misschien loopt dit een beetje uit de hand…’ Ze werd de mond gesnoerd doordat Schedelster zijn staart keihard in haar gezicht sloeg. De poes krabbelde bedrukt achteruit, maar zei niks meer. Als zelfs Vlokstaart niet durfde te spreken, wie moest het dan doen? Pegelpoot keek de onbekende, beige gestreepte poes opnieuw smekend aan. Een flits van twijfel schoot door haar ogen, die exact de kleur van de groenbladlucht hadden, maar daarna schudde ze subtiel haar kop.

Ze durfde niet.

Pegelpoot zag hoe Schedelsters tenen zich losmaakten van de grond. Hij ging springen. Hij ging springen en op Vlierklauws keel mikken, en dan zou hij zijn klauwen in die bruin gestreepte vacht boren, zonder een spoor van redelijkheid, zonder dat de grijze kater een idee had van wie hij echt was en wat hij zojuist had gedaan.

Zijn duistere ogen glinsterden triomfantelijk, alsof hij zijn prooi al voor zich zag sterven. Vlierklauw zette zich schrap voor de tegenaanval.

En Pegelpoot krijste het uit: ‘Stop!’

7. Wat ons verbindt[]

Vogels vlogen op van schrik en Vlokstaart maakte zelfs een klein sprongetje. Pegelpoot realiseerde zich toen pas hoe hard hij had geschreeuwd. Nahijgend staarde hij Schedelster en Vlierklauw aan, terwijl hij probeerde om zijn groeiende onbegrip uit te drukken: ‘We moeten niet met elkaar vechten! Als we dit willen overleven, moeten we samenwerken!’

Vlierklauw nam hem in zich op met zijn amberkleurige ogen. Toen knikte hij langzaam. ‘Je hebt helemaal gelijk, kit. Wat is je naam?’

‘Hij is geen kit’, snauwde Schedelster woest. ‘Hij is een leerling en zijn naam is Pegelpoot.’

‘Dat kon ik ook zelf wel zeggen’, mompelde Pegelpoot, waarna hij Vlierklauw opnieuw aankeek. ‘Luister. Ik begrijp dat jullie nog wat zaken met elkaar moeten bespreken, maar dit is niet het juiste moment. Jullie zijn niet de enigen achter de grens en we willen hier allemaal uit zien te komen.’

De KraakClancommandant glimlachte wrang. ‘Het is wel heel ernstig dat ik een leerling nodig heb om me dat te vertellen. Maar bedankt dat je mijn ogen hebt geopend. Dit had wel eens verkeerd af kunnen lopen.’ Zijn blik flitste naar Schedelster, die nog steeds zijn klauwen ontbloot hield. ‘Dit kan verkeerd aflopen.’

Schedelster keek hem dodelijk aan, maar liet uiteindelijk langzaam zijn nagels naar binnen glijden. ‘Omdat Pegelpoot het zegt’, siste hij zacht. ‘Naar jou luister ik niet.’

‘Wat jij wilt.’ Vlierklauw haalde nonchalant zijn schouders op en ging toen zitten. Hij sloeg zijn dikke, platte staart beheerst over zijn poten. Er was niks meer over van de furieuze kater die Pegelpoot tot bedaren had gebracht – hij zag eruit als een Clanleider die op het punt stond om een belangrijke aankondiging te doen. ‘Mijn naam is Vlierklauw, zoals jullie waarschijnlijk wel weten. Ik was net in het WildwaterClankamp geweest, toen ik opeens ingesloten werd door de grens.’

‘Waarom kwam je naar ons kamp?’ vroeg Vlokstaart nieuwsgierig. ‘Voor de gezelligheid?’

De commandant grinnikte. ‘Had ik daar maar de tijd voor. Ik had graag even bij gekletst met Zuiverstroom. Maar nee, ik kwam om een melding te doen van een groepje vreemdelingen die gesignaleerd waren. Niks bijzonders.’

‘Vreemdelingen zoals jij zeker.’ Schedelster spuugde de woorden vol walging uit, waarna hij demonstratief zijn kin omhoog stak.

‘Wie is hier nou vreemd?’ gromde Vlierklauw, zijn ogen versmallend. Schedelster sprong boos op en zwiepte zijn staart op en neer. Pegelpoot slikte – dit ging weer escaleren! Konden die twee dan geen hartslag overleven zonder elkaar te beledigen?

Plotseling stapte de zandkleurige, gestreepte poes vooruit. ‘Nu doen jullie het weer. Misschien moeten we jullie kibbelkoppen maar voorgoed achter de grens laten als we een uitweg gevonden hebben.’ Pegelpoot keek haar bewonderend aan. Ze kon niet veel ouder zijn dan hijzelf – haar kop en ogen waren jeugdig, waarschijnlijk leerlingenleeftijd – maar stond daar met de elegantie van een veel oudere poes. Haar helderblauwe ogen rolden geïrriteerd in haar oogkassen voordat ze weer ging zitten.

‘Ik dacht dat je aan mijn kant stond’, bracht Vlierklauw verraden uit.

‘We staan allemaal aan dezelfde kant van de grens. Accepteer het. We moeten leren samenwerken met elkaar, anders zijn we gedoemd.’ De poes knikte Pegelpoot toe. ‘Jij lijkt de enige te zijn die het begrijpt.’

Vlokstaart sprong vooruit. ‘Ik begrijp het ook, hoor!’ riep ze enthousiast uit, terwijl ze met haar staart zwaaide. ‘Mijn naam is Vlokstaart, en wie ben jij?’

‘Ik ben Koraalpoot.’ De gestreepte poes glimlachte oprecht, voordat ze zich alweer tot Pegelpoot wendde. ‘Wij hebben meer gemeen dan je zou denken. Jij bent Schedelsters zoon, toch? Ik ben Larikssters dochter. We zijn allebei leiderskits.’ Pegelpoot voelde zich warm worden van gêne. Hij leek toch in niks op deze Koraalpoot? Zij was zo slim en leek precies de juiste woorden te zeggen, alsof het zo makkelijk was als ademhalen. Hij kon dat echt niet, in geen duizend manen.

‘Lariksster en ik hebben niks gemeen!’ gromde Schedelster bruusk. ‘Als er iemand is die ik nog meer haat dan Vlierklauw, is het Lariksster wel. Die trut.’

Koraalpoot legde gekwetst haar oren naar achteren. ‘Ik heb ook nooit gezegd dat jullie qua persoonlijkheid op elkaar leken. SterrenClan zij dank, gelukkig niet! Ik zou het niet overleven als Lariksster net zoals jij was.’ Ze begon trots het puntje van haar staart te wassen. Schedelster staarde haar verbouwereerd aan.

‘Wat is er mis met deze generatie?!’ Hij keek Vlierklauw wanhopig aan. ‘Waar is het respect heen?’

‘Niemand heeft respect voor jou, Schedelster.’ Vlierklauw sloot zijn ogen en glimlachte, alsof hij erg tevreden was met zichzelf. ‘Maar ik denk dat dit ook voor een deel Larikssters invloed is. Koraalpoot lijkt als twee druppels water op haar moeder, zoveel is duidelijk. Dat valt niet te zeggen van jou en Pegelpoot. Volgens mij is je zoon een stuk redelijker.’ Hij schonk Pegelpoot een glimlach. ‘Ik denk zelfs dat ik hem wel mag. Niet gedacht dat ik dat snel van een EchoClankat zou zeggen.’

Pegelpoot vermeed het oogcontact met de commandant. Hij wilde Schedelster niet teleurstellen. ‘Elke EchoClankat is vriendelijk’, mompelde hij halfhartig. Flitsen van zijn Clangenoten schoten voor zijn ogen voorbij: Haviksdoorn, Koudklauw, Schedelster zelf. Meende hij wel wat hij zei?

‘Zie je!’ snorde Schedelster triomfantelijk. ‘Mijn zoon weet prima waar zijn loyaliteiten liggen.’

Vlierklauw gebaarde met zijn kop richting de grens. ‘Inmiddels zijn al onze loyaliteiten – al onze Clans – buiten bereik. Misschien moeten we ons daarop focussen.’

Niemand reageerde. Pegelpoot hield zijn adem in, terwijl hij wachtte op het protest van zijn vader. Maar er kwam niks. Hij wisselde een hoopvolle blik met Koraalpoot; zouden ze dan nu eindelijk vooruitgang hebben geboekt?

‘Toppie!’ riep Vlokstaart vrolijk uit. ‘Ik heb wel een plan. We kunnen een tunnel graven, helemaal onder de grens door. Zoiets!’ Ze begon wild met haar klauwen het gras uit de grond te plukken, waarbij de klonten aarde in Vlierklauws gezicht vlogen. De commandant keek bedrukt toe, zijn neus opgetrokken van ongemak.

Schedelster gromde geïrriteerd. ‘Een tunnel graven heeft geen zin. De grens loopt onder de grond door, alsof iemand het er stevig in geboord heeft.’

‘Nou, dat plan is dus uitgesloten.’ Vlierklauw stak gelijk zijn poot uit en veegde de aarde weg van Vlokstaart. ‘Iemand een beter idee?’ De commandant keek vol verwachtingen rond, maar Pegelpoot zag de teleurstelling op zijn gezicht al gauw verspreiden. Schedelster zat nog steeds in elkaar gedoken, starend naar iets dat alleen hij kon zien. Koraalpoot haalde verontschuldigend haar schouders op – zelfs zij had geen idee. ‘En jij, Pegelpoot?’ Vlierklauws stem klonk smartend. ‘Ik weet zeker dat jij nog wel een plan hebt.’

Pegelpoot schuifelde met zijn poten toen iedereen opeens naar hem keek. ‘Nee’, murmelde hij toen. ‘Ik heb geen idee. Sorry.’

‘Oh. Nou, dat maakt niet uit.’ Vlierklauw zuchtte diep. ‘Dan zitten we dus nog steeds vast.’

‘Goed gezien’, grauwde Schedelster spottend. ‘Ik ga jagen. Ik verga van de honger.’ Zonder op een reactie te wachten, draaide hij zich om en beende weg, totdat hij verdween achter een groepje geclusterde eikenbomen. Pegelpoot gaf het niet toe, maar hij was opgelucht dat zijn vader even weg was. De sfeer werd er gelijk een stuk meer ontspannen door.

Vlokstaart keek sip naar het begin van de kuil die ze had proberen te graven.

‘Ach, we kunnen jouw plan altijd nog proberen als niks werkt’, beurde Vlierklauw haar aarzelend op. ‘Iets is beter dan niets, toch?’

‘Yes!’ De slungelige poes kwam gelijk overeind. ‘Dan ga ik ondertussen ook jagen! Misschien krijg ik zo nog betere ideeën.’ Ze sprintte weg, waarbij haar achterpoten bijna uitgleden over de kaalgeplukte grond. Vlierklauw keek haar grijnzend na.

Koraalpoot trok met haar spitse, sierlijke oren. ‘Kennen jullie elkaar?’

‘Redelijk.’ Vlierklauw spreidde zijn kaken uit in een lange gaap. ‘Ze was je vaders leerling.’

‘Wie-wie is je vader?’ waagde Pegelpoot aan de jonge poes te vragen. Vlokstaart was tenslotte een WildwaterClankat… en Lariksster was van de StuifzandClan. Was Koraalpoot het resultaat van een halfClanrelatie? Pegelpoot begon haar steeds fascinerender te vinden.

Koraalpoot keek verbaasd op. ‘Zuiverstroom, de WildwaterClancommandant. Ik dacht dat elke kat in het woud wel wist dat hij en Lariksster een relatie hebben.’

‘Tja… ik spendeer mijn leven onder de grond. Dan krijg je niet altijd alles mee.’ Pegelpoot wist echter zeker dat Schedelster het wel wist. Waarom vertelde hij hem ook nooit iets? Niks over de geschiedenis van het woud, of over de andere Clans. Voor Schedelster leek er maar één Clan te bestaan, de EchoClan, en alles daarbuiten was onbelangrijk.

Vlierklauw was ondertussen dichterbij de grens gelopen, die iets lager gelegen was dan waar ze nu stonden. ‘Ik vraag me echt af hoe het met de rest gaat.’ Hij trok zachtjes met zijn brede staart. ‘Kraaienster zou me hier nooit zomaar achterlaten. Er moet iets gebeurd zijn.’

‘Misschien zijn ze gewoon afgeschrikt door de grens.’ Koraalpoot drukte zich tegen de commandant aan, alsof ze hem probeerde te troosten. ‘Het ene moment was er niks aan de poot, het andere moment stond dat ding er. We hebben geen idee wat er in de tussentijd is gebeurd, maar dat kan misschien zo ernstig zijn geweest dat ze het woud hebben moeten verlaten.’ De leerlinge knipperde met haar blauwe ogen. ‘Ze komen ons ooit wel zoeken, dat weet ik zeker.’

‘Ik hoop het. Eigenlijk zou ik hen moeten zoeken. Ik ben hun commandant.’ Vlierklauw staarde naar zijn poten. ‘Als er iets met ze gebeurt, dan zal ik het mezelf nooit vergeven.’

Pegelpoot keek toe hoe de twee zwijgend naar hun afgesloten territoria keken. Hij voelde een steek van jaloezie. Voor hen was er tenminste iets om naar te kijken. Voor hem was alles onzichtbaar. Zijn dierbaren, zijn favoriete plekken, zijn herinneringen…

Alles was begraven onder een enorme hoeveelheid steen.

8. Wandelende boom[]

Moeder nacht sloeg haar vleugels geleidelijk over het woud uit. Tegenover Pegelpoot zat Koraalpoot, die net zo in gedachten verzonken leek te zijn als hij. De prachtige sterren werden weerspiegeld in haar helderblauwe ogen. Het waren net kleine, lichtgevende visjes die vastzaten in perfect ronde waterpoelen. Pegelpoot werd gelijk meegevoerd naar de tunnels die zijn thuis vormden. Het geluid van druppels die van de stalactieten dropen en op het gesteente vielen... De echo’s waren zo levensecht dat Pegelpoot zich werkelijk onder de grond waande.

Toen kwam Schedelster aanbenen.

Pegelpoots dagdroom spatte gelijk uiteen. Betreurd keek hij naar zijn poten, waarbij hij Schedelsters blik ontweek. Waar had zijn vader toch het talent vandaan om alles kapot te maken – inclusief Pegelpoots zeldzame geluksmomentjes?

‘We moeten gaan slapen’, miauwde Vlierklauw bij wijze van begroeting.

Schedelster snoof. ‘Ik ga niet slapen. Het is nog vroeg. Ik weet niet of jullie zwakke KraakClankatten zoveel slaap nodig hebben, maar wij EchoClankatten–’

‘Je bent zo al humeurig genoeg’, siste Vlierklauw vlijmscherp. ‘Ik kan me niet voorstellen hoe onwijs vervelend een Schedelster met slaaptekort moet zijn.’

‘Ik kan me niet voorstellen hoe onwijs vervelend een hersenschudding moet zijn.’ Schedelster hield zijn massieve poot in de aanslag, alsof hij op het punt stond om Vlierklauw een pak rammel te geven. ‘Ga jij dan maar slapen. Kittens hebben tenslotte veel nachtrust nodig, is het niet?’

Vlierklauw zette zijn vacht hoog op en zwiepte met zijn staart. ‘Dat neem je nu terug.’

‘En wat als ik dat niet doe?’ reageerde Schedelster uitdagend.

Pegelpoots hart zonk in zijn poten. Konden die twee dan echt geen normaal gesprek met elkaar voeren? Ze waren net water en vuur, al had hij nog niet echt door welke van de twee het vuur was. Ze leken allebei wel heethoofden te zijn.

‘Laten we eventjes gezellig blijven.’ Vlokstaarts luide stem doorsneed de gespannen stilte. ‘Ik heb hier nog een sappig stukje eendenvlees liggen. Iemand interesse?’

Schedelster wierp Vlierklauw nog één dodelijke blik toe, voordat hij het stuk prooi voor Vlokstaarts neus weggriste. ‘Als ik ga slapen – wat pas over een hele lange tijd gaat zijn – leg ik mijn nest zo ver mogelijk van het jouwe’, snauwde hij naar de KraakClancommandant. Die slaakte op zijn beurt een opgeluchte zucht.

‘Fijn, dat is het beste cadeau dat je me op dit moment kunt geven.’

En terwijl Pegelpoot naar de twee machtsblokken keek, wist hij meteen waar hij zijn nest sowieso niet ging leggen. Namelijk tussen hen in.

✲✲✲


Het was even wennen om tussen zoveel katten wakker te worden. Normaalgezien sliep Pegelpoot in een hol met zijn twee beste vriendinnen, Mossenpoot en Beekpoot, maar dit was van een heel ander kaliber. Schedelsters gesnurk had hem de halve nacht overeind in zijn nest gehouden. En Koraalpoot… Pegelpoot merkte dat de poes steeds dichterbij hem was gaan rollen in haar slaap. Hij vermoedde dat ze een nachtmerrie had. Uiteindelijk had hij zijn staart voorzichtig over haar heen geslagen. Vlak daarna was Koraalpoots angstige gepiep veranderd in een diep gesnor… en op de een of andere manier wilde Pegelpoot graag geloven dat dat zijn werk was.

Hij zat rechtop in zijn nest en wreef met zijn poten over zijn gezicht, alsof hij zo het gewicht van zijn oogleden af kon halen.

‘Pssst.’ Vlierklauw keek hem aan met wijde, gele ogen, net twee kleine zonnetjes. ‘Al wakker?’

Pegelpoot haalde zijn schouders op. ‘Zoals je ziet.’ Hij had geen flauw idee gehad dat de intimiderende commandant ook al op was. Hoelang zat hij hem dan al te bespieden? Het idee gaf hem spontaan de kriebels.

Vlierklauw strekte zich uit. Hierbij kwamen zijn gespierde poten, die zo breed leken te zijn als boomstammen, pas echt goed tot hun recht. ‘We kunnen de anderen verrassen door alvast op jacht te gaan. Kunnen ze wakker worden met een lekker ontbijtje.’ Hij likte langs zijn lippen, alsof hij een mals stuk prooi zelf ook wel zag zitten. ‘Misschien stapt je vader dan eens niet met z’n verkeerde poot uit zijn nest. Als dat mogelijk is.’

‘Hij kan wel vrolijk zijn. Denk ik.’ Pegelpoot keek Vlierklauw ongemakkelijk lang aan, totdat hij zich realiseerde dat hij de vraag van de commandant niet had beantwoord. ‘Oh, uh, ja! Laten we gaan jagen.’

Hij was nog nooit met een kat van een andere Clan op jacht geweest, zo besefte Pegelpoot gauw. Even wierp hij een blik op Schedelster. De grijze kater was nog diep in slaap en zijn borstkas rees regelmatig op en neer. Als ze snel zouden zijn, zou de Clanleider niet eens merken dat ze weg waren geweest. Toch voelde Pegelpoot zijn hart angstig kloppen terwijl hij Vlierklauw achterna liep, de slapende katten achterlatend.

‘We hebben nog niet zoveel gepraat.’ Vlierklauw sprong nonchalant over een omgevallen boom heen, alsof het niks was. Pegelpoot moest er poot voor poot overheen klauteren. Tot zijn grote verbazing keek de commandant waakzaam achterom en hield beleefd halt. Als Schedelster dat nou eens zou doen! ‘De rest van de groep ken ik eigenlijk al, maar jij bent een groot mysterie.’

Pegelpoot staarde verlegen naar de stapvoetse beweging van zijn poten. ‘Schedelster praat niet vaak over mij.’

‘Hij praat sowieso niet echt over zijn privéleven.’ Vlierklauw knipperde vriendelijk met zijn ogen. ‘Ik vraag hem er ook niet naar. Dat brengt alleen maar slechte herinneringen naar boven.’

Die woorden prikkelden Pegelpoot en hij bracht zichzelf ertoe om te vragen: ‘Waarom kunnen jullie eigenlijk niet met elkaar overweg? Wat is er allemaal gebeurd?’

Vlierklauw deed zijn bek open, maar sloot hem toen weer. Na een lange aarzeling schudde hij zijn kop. ‘Het is beter om het daar niet meer over te hebben, Pegelpoot. Het leed is nog te groot. Vooral voor je vader, zelfs al zal hij dat nooit laten merken.’ De kater kuchte. ‘Maar goed. We gingen het over jou hebben, niet over het verleden. Sintelpluim is je moeder, toch? Hoe is het met haar?’

‘Tja, op dit moment weet ik dat niet bepaald.’ Pegelpoot grinnikte ongemakkelijk, al was het niet echt grappig. ‘Maar het ging erg goed met haar.’

‘Mooi zo’, snorde Vlierklauw. ‘Ik heb weleens met haar gepraat op Vergaderingen. Een bijzondere poes… en ik zie veel van haar terug in jou, Pegelpoot. Je lijkt me een aangename kat.’ Het compliment vervulde Pegelpoot van warmte en hij spinde verrast.

‘V-Vind je? Ook al is Schedelster mijn vader?’

Vlierklauw keek hem fronsend aan. ‘Wat maakt dat nou weer uit? We hebben het over jou, niet over hem. Jij bent je eigen kat.’

‘Soms lijkt het niet zo’, murmelde Pegelpoot. Hij wist niet of hij het hier met Vlierklauw over moest hebben. Op zich vertrouwde hij de grote kater wel, maar kon het hem überhaupt iets schelen? De commandant gaf hem echter een bemoedigend knikje, dus Pegelpoot schraapte zijn keel en vertelde verder. ‘Ik heb geen idee wat Schedelster allemaal wel of niet heeft gedaan. Maar wat het ook is, ik word erop aangekeken, door iedereen. Ze zeggen dat jongen van Clanleiders voorbestemd zijn voor grote dingen. Ik voel altijd de nood om de verwachtingen waar te maken… en dan vooral die van m’n vader. Maar aan de andere kant is het net alsof ik me tegelijkertijd nog heel hard moet bewijzen tegenover de rest van de Clan. Alsof ik een achterstand heb! Terwijl ik gewoon normaal wil zijn.’

Pas toen hij alles eruit had gegooid, merkte hij hoe erg hij buiten adem was. Hij voelde de schaamte direct opkomen. Waarom was hij nou weer zo ver gegaan?

De KraakClancommandant keek hem echter geïntrigeerd aan. ‘Luister, Pegelpoot’, begon hij weifelend. ‘Ik ben niet de zoon van een leider. Nou ja, de pleegzoon, dat wel, maar dat ligt allemaal weer helemaal anders. Ik heb niet Kraaiensters bloed… hoe graag ik dat ook zou willen. De Clan zal mij nooit hetzelfde zien.’ Hij stopte met lopen en ging zitten, alsof hij rustig de tijd wilde nemen om het uit te leggen. ‘Ik weet niet hoe het voelt als katten zulke hoge eisen aan je stellen. Niemand heeft dat ooit voor mij gedaan. Maar ik weet wel hoe het is als je jezelf moet bewijzen. Meer dan wie dan ook, volgens mij. Sommige katten zijn te primitief om verder te kijken dan uiterlijk, of afkomst, of familiebanden. Juist deze katten zijn degenen die je moet negeren. Jij hoeft niks, maar dan ook niks aan hen te bewijzen. Begrijp je dat?’

‘Maar… maar ze zijn Clangenoten. Zij moeten toch trots op me zijn?’

‘Alleen als zij jou eerlijk beoordelen.’ Vlierklauw glimlachte. ‘Je mentor doet dat waarschijnlijk. Die kijkt naar je resultaten. En ja, dan is het belangrijk dat je goed je best doet, zodat hij trots op je kan zijn. Maar dat zal nooit werken bij katten die niet kijken naar wat je doet, maar naar wie je bent.’

Pegelpoot probeerde elk afzonderlijk woord te onthouden. Hij voelde de druk op zijn borstkas een beetje afnemen, alsof Vlierklauw zijn gigantische poten er tegenaan had geperst en die nu langzaam terugtrok. ‘Oké’, mompelde hij langzaam. ‘Da… dankjewel, denk ik. Ik hoop dat ik dit kan onthouden.’

‘Als je daar nog hulp nodig bij hebt, roep maar. Ik vertel het met liefde nog een keer.’ Vlierklauw grijnsde breed, waarna hij weer opstond. ‘Maar goed, we moeten nog steeds prooi vangen.’

Pegelpoot hees zichzelf vlug overeind. ‘Ja, natuurlijk!’

‘Waar wacht je dan nog op?’ Vlierklauw schudde zijn vacht uit en zette een sprint in. Hij keek over zijn schouder, waarbij hij zijn kaken uitstrekte in een kreet: ‘Opschieten, Pegelpoot, voordat die ouwe brombeer wakker wordt!’

9. Ogen achter de grens[]

‘Was het wel verstandig om die twee alleen te laten?’

Koraalpoots bezorgde miauw overstemde het geluid van de knisperende takjes onder Pegelpoots poten. De magnifieke poes liep voorop en zette bedachtzame stappen om de kuilen in het grasveld te ontwijken. Hij snapte niet hoe ze zo gefocust kon zijn op de weg voor haar, maar tegelijkertijd zo elegant in een rechte lijn kon lopen. Herinneringen aan zijn klap tegen de boom deden Pegelpoot warm worden achter zijn oren.

Hij kon nauwelijks geloven dat dat alweer dagen geleden was. Ze hadden de zon al meerdere malen zien opkomen en ondergaan en nog steeds waren ze geen stap dichterbij.

‘Ik denk dat we maar vaart moeten maken’, verklaarde Vlokstaart luid. Ze maakte een klein sprongetje om een tik uit te delen aan een vlinder. ‘Anders vinden we van Vlierklauw straks alleen zijn staart terug.’

Pegelpoot vond het geen fijn idee. Ze hadden nooit met z’n drieën het kamp moeten verlaten. Nu waren Schedelster en Vlierklauw voor het eerst alleen samen… en als ze iets hadden aangetoond, was het dat ze geen moment konden doorstaan zonder elkaar te proberen te vermoorden. Maar dit was Vlierklauws idee geweest. De commandant had er blijkbaar erg veel vertrouwen in dat het goed ging komen. Pegelpoot zou er alles voor over hebben om een beetje van dat vertrouwen te lenen.

‘Ach, zo ver is het niet. Gewoon een grensinspectie.’ Koraalpoot gebaarde in de richting van de zilveren grens. Het webbenwerk reflecteerde de zon, waardoor Pegelpoot zijn ogen halfdicht moest knijpen. ‘Als we opschieten, zijn we snel weer thuis.’

Thuis. Pegelpoot wist dat ze het geïmproviseerde kamp bedoelde, maar dat was niet veel meer dan een grasveld. ‘Thuis lijkt verder weg dan ooit.’

‘Kom op, niet zo denken!’ Koraalpoot keek om en glimlachte lief. Haar ogen straalden zo oprecht dat ze Pegelpoot vervulden van warmte. ‘We gaan ervoor zorgen dat we allemaal thuis komen. Desnoods klim ik persoonlijk die grens over om hulp te halen!’ Pegelpoot keek naar de grens en de zilveren punten die bovenaan elke spalk gezet waren. Geen kat zou dat ding ooit kunnen beklimmen. Toch keek hij Koraalpoot dankbaar aan – zij wilde tenminste iets proberen. Door haar zouden ze misschien verder komen, in plaats van alleen maar in het kamp zitten ruziën.

Vlokstaart grijnsde breed. ‘Ik ga je niet helpen als je met je bips aan die grens geboord zit.’

‘Gelukkig heb ik jouw hulp niet nodig’, kaatste Koraalpoot terug, al fonkelden er pretlichtjes in haar blik. ‘Wie als eerste bij de grens is!’

‘Uitdaging geaccepteerd!’ Vlokstaart sprintte weg, waarbij de grassprietjes Pegelpoot om de oren vlogen. ‘Je hebt te maken met de snelste krijger van de WildwaterClan, Koraalpoot!’ De twee poezen verdwenen al snel het dal in waarin de grens zich bevond. Pegelpoot keek hen na. Zijn eigen poten weigerden dienst, alsof hij fysiek – en mentaal – niet in staat was om achter hen aan te rennen.

In SterrenClans naam, hij had zo’n heimwee. Hij wilde gewoon naar huis.

Pegelpoot keek naar de glooiende daling onder zijn poten. Eigenlijk zat hij al dagen vast in zo’n zelfde, figuurlijke dal. Hij voelde zich dieper in de penarie dan ooit, omringd door “heuvels” van verwachtingen en hopeloosheid.

Hoe kon hij hier ooit uitkomen?

Was het niet beter om het dan toch te proberen? Om de oceaan in te rennen, de bodem onder zijn poten te voelen verdwijnen en te gaan zwemmen? Hij wist dat hij het misschien niet zou halen, maar misschien ook wel en dan zou alles achter de rug zijn. Dan kon hij weer bij zijn Clan zijn; in de menigte waarin Pegelpoot opnieuw de laffe leerling zou worden. In de menigte waarin niemand van hem verwachtte dat hij dapper was.

‘Pegelpoot!’ Vlokstaarts stem was zelfs vanaf hier nog te horen. ‘Ik heb je nodig hier! Je moet Koraalpoot ervan overtuigen dat ik gewonnen heb!’

Hij beet op zijn lip. Hoe graag hij ook weg zou rennen en voorgoed zou verdwijnen, hij moest het blijven proberen. Hij kon het zich niet veroorloven om zijn vrienden in de steek te laten. Pegelpoot verbaasde zich er kort over dat hij de anderen nu al als zijn vrienden zag, maar hij corrigeerde zichzelf niet. Het voelde fijn. Naast Mossenpoot en Beekpoot had hij nooit echte vrienden gehad.

Pegelpoot draafde de heuvel af. Plotseling besefte hij dat er iets niet klopte.

Vlokstaart was stil.

De poes kon niet ophouden met praten, zeker niet als het ging om zoiets als een wedstrijdje met Koraalpoot, dus waarom hoorde hij haar stem nu niet? Pegelpoots hart ging onmiddellijk sneller kloppen. Het kon natuurlijk best zo zijn dat hij dingen weer overdacht. Maar… toch had hij hier een onheilspellend gevoel bij. Hij gaf het beheerste rennen op en gleed de heuvel af, waarbij hij meerdere keren zijn poot bijna verstuikte. Pegelpoot verbeet de pijn en spurtte richting de grens. Nog steeds was er geen echo van Vlokstaart te horen.

Slikkend kwam hij tot stilstand op het gras. Hij gleed nog een stukje door, maar boorde zijn klauwen in de aarde om zijn grip te bewaren.

Vlokstaart zat op een paar vossenlengtes afstand, verborgen achter een struik. Koraalpoots staartpuntje was nog net zichtbaar. Pegelpoot zag hoe het actief op en neer bewoog, alsof Koraalpoot op het punt stond om een prooi te bespringen.

Hij volgde Vlokstaarts blik en had opeens oogcontact.

En niet oogcontact met een verstijfde muis, of een neergestreken vogel. Nee… hij keek recht in de helderoranje ogen van een gespierde, blauwgrijze kat.

✲✲✲


Pegelpoot was bevroren van schrik. Hij had al dagen geen andere kat meer gezien. Iets in hem had geloofd dat de zilveren grens alle dieren van hun soort had verslonden, maar hier stond er dan toch een, die hem met een gefocuste blik aankeek. Pegelpoot wist dat hij niet bang moest zijn. De grens stond exact tussen hen in. Ze konden elkaar niks maken, ze konden alleen maar kijken en blikken doodden niet.

‘Goedemiddag’, zei de kater beleefd. ‘Met wie heb ik het genoegen?’

‘P-P-Pegelpoot!’ Hij kon zichzelf wel vervloeken voor zijn gestotter. ‘Maar u bent… u bent aan de andere kant! Ik… ik kan het nauwelijks geloven.’

De kater grijnsde breed. ‘Mijn naam is Cyma, jonge kat. Ik ben ook verbaasd om jou hier te zien. Ik wist niet dat er katten achter de grens gevangen zaten.’ Hij knikte Pegelpoot kort toe. Opeens verwijdden zijn pupillen zich toen de struik naast Pegelpoot begon te schudden. Vlokstaart, met verfomfaaide vacht en al, kwam vanuit het gebladerte tevoorschijn.

‘Hoi, Cyma! Mijn naam is Vlokstaart.’

De wit-bruin-zwart gevlekte poes blies hard om een dwarrelend blaadje van haar neus te laten waaien. Cyma keek haar ietwat vervreemd aan. Langzaam kwam ook Koraalpoot tevoorschijn. Ze ging naast de andere Clankatten staan, maar het ontging Pegelpoot niet hoe ze haar staart beschermend voor hun lichamen sloeg. Haar pluizige vacht borstelde tegen zijn voorpoten aan.

‘En wie ben jij, als ik vragen mag?’ Cyma drukte zijn neus tegen de zilveren webdraden aan, zodat hij snuit aan snuit met de opgesloten katten stond.

Koraalpoot sloeg haar klauwen heel subtiel in de grond. Het leek niemand op te vallen, maar Pegelpoot wel. Vond de poes het ook eng om zichzelf voor te stellen? Maar hoe? Ze leek altijd zo zelfverzekerd! ‘Ik ben Koraalpoot’, miauwde de poes toen echter, zonder enige hapering in haar stem. Haar nagels gleden weer naar binnen, alsof er nooit een moment van twijfel was geweest. ‘Wij zijn leden van de woudClans. Heb jij die toevallig gezien?’

Een nadenkende frons verscheen op Cyma’s gezicht. ‘Ik ken die Clans niet, Koraalpoot. Maar ik heb veel verschillende soorten katten gezien. Misschien zaten zij er tussen.’

‘Een paar grote groepen katten, toevallig?’ Koraalpoots stem klonk hoopvol. ‘Een grote poes, die er net zo uitziet als ik? Of een kater van Vlokstaarts leeftijd met ongeveer hetzelfde uiterlijk? Lariksster en Sparvalk heten ze.’

‘Sorry,’ murmelde Cyma, ‘maar ik denk niet dat ik hen de laatste tijd hier heb gezien. Het waren vooral alleenstaande zwervers die ik tegen ben gekomen. Een paar families en koppels, hoogstens. Hoewel… ik meende wel dat ik een groep katten zag rondhangen in de buurt. Ze waren met best veel, een stuk of tien, vijftien. Zou dat een van jullie Clans kunnen zijn?’

Koraalpoot snorde luid. ‘Ja, dat denk ik wel! Waar waren ze?’

‘Pfff, ergens in de duinen, maar heel ver van hier. Dichtbij een grote, stenen heuvel. Ze zagen er niet zo vriendelijk uit, dus ik ben gauw doorgelopen. Ik had weinig zin in akkefietjes.’

Pegelpoot voelde zichzelf enthousiaster worden. ‘Zou dat dan de StuifzandClan zijn? Ze kunnen hun kamp verplaatst hebben naar de Steenheuvel! Misschien werken ze wel samen met Lichtzoeker.’ Hij dacht aan de rood-witte commandant. Hij had altijd een voorkeur gehad voor samenwerken met de andere Clans. Hadden ze de poten ineen geslagen, nu de zilveren grens iedereens leven onmogelijk maakte? ‘Wie weet komen ze binnenkort terug om ons te halen!’

Cyma was ondertussen nog steeds in gedachten verzonken. Opeens tikte hij met een klauw tegen de grens aan. ‘Ah, dat was het. Ik vroeg me al af waar ik het woord Clans eerder had gehoord. Drie dagen geleden kwam iemand naar mij toe en vertelde dat ze van de Wilde WaterClan was.’

Vlokstaart slaakte een kreet. ‘Ja! Hoe zag ze eruit?!’

‘Ja, eh, goudbruin. We hebben nog even prooi met elkaar gegeten. Ze heette Esdoornster – dat is waarom ik me haar herinner, ze had zo’n gekke naam. Ik zie elke dag heel veel katten, dus het is opmerkelijk als ze bij me blijven hangen.’ Hij hield zijn kop schuin. ‘Is dat een van jullie vrienden? Ik zal jullie positie doorgeven als ik haar weer tegenkom. Volgens mij ging ze ook richting de duinen.’

‘Dat zou top zijn’, snorde Koraalpoot. ‘Het is fijn om te weten dat ze naar ons op zoek is.’

‘Naar ons?’ Vlokstaart zwiepte gespeeld-arrogant met haar staart. ‘Nee, ze was duidelijk naar mij op zoek. De WildwaterClan kan gewoon niet zonder me! Fijn dat Esdoornster dat inziet.’

Koraalpoot stootte haar vriendin ruw aan. ‘Jij arrogante haarbal.’

‘Jij serieuze stofschelp.’ Vlokstaart sprong richting het hek, zo enthousiast dat Cyma overdonderd terug deinsde. ‘Supererg bedankt, Cyma! Nu hebben we goed nieuws om terug te brengen. SterrenClan-verdomme, misschien wordt zelfs Schedelster hier blij van!’

‘Wie is Schedelster nou weer?’ Cyma keek de drie katten beurtelings aan met een verwarde blik in zijn ogen. ‘Ik wist niet dat er een of andere sekte in deze wouden leefde. Zodra ik die Esdoornster van jullie gevonden heb, ben ik hier weg.’ Hij stond op, waarna hij zich uitgebreid uitstrekte. ‘Iedereen profiteert ervan als die grens neergehaald wordt. De prooi gedraagt zich vreemd en dan is er ook nog die vogel…’

Vlokstaart echode vragend: ‘Vogel?’

‘Ja, een roofvogel. Elke kat heeft zijn eigen theorieën over hoe de grens is ontstaan, maar sommigen denken dat het iets met dat beest te maken heeft. Ik heb hem gezien, vanuit de verte weliswaar, want ik ben niet stom genoeg om zijn nest te benaderen. Als hij zijn vleugels uitstrekt, is hij zo lang als een boom, en in zijn klauwen past makkelijk een kat. Het schijnt dat hij aan jullie kant van de grens woont. Ik zou uitkijken als ik jullie was.’

Pegelpoot probeerde alle nieuwe informatie te verwerken. Wat kon het verband zijn tussen die roofvogel en de grens? Waarom zwierf Esdoornster hier in haar eentje rond en was ze niet bij de Steenheuvel, waar de rest van de Clans vermoedelijk heen waren gevlucht? De dingen die eerst antwoorden hadden geleken, veranderden langzaam in vragen. Ze waren nog niks wijzer.

Het leek erop dat de katten aan de andere kant van de grens net zozeer in het duister tastten.

10. Zo vader, zo zoon[]

‘Wat denk jij van die vogel?’ vroeg Koraalpoot zacht. De drie katten waren op weg naar het tijdelijke kamp, nadat ze beleefd afscheid hadden genomen van Cyma. ‘Zou hij echt iets met de grens te maken hebben? Tenslotte is en blijft het toch wel een vogel. Die eten we voor ontbijt.’

Pegelpoot kneep zijn ogen peinzend tot spleetjes. ‘Deze vogel klonk anders.’ Een rilling trok over zijn ruggengraat. Even leek het net alsof er een enorme schaduw over hem heen viel. Pegelpoot slaakte een gedempt kreetje en keek op, bijna verwachtend om het gigantische beest uit de hemel te zien dalen. Gelukkig waren het slechts de donkere vormen die de bomen op de grond achterlieten. Hij liet de lucht langzaam uit zijn longen ontsnappen.

‘Je bent toch niet bang, hè?’ Vlokstaart sloeg hem kameraadschappelijk op zijn rug.

‘Jawel.’ Pegelpoot durfde niet in de ijsblauwe ogen van zijn vriendin te kijken. ‘En dat zouden we allemaal moeten zijn.’

De WildwaterClankrijger proestte het uit. ‘Voor een bundeltje veren? Ik heb wel voor hetere vuren gestaan, hoor! Had ik je al verteld over die ene keer dat ik vast zat in een berg–’ Pegelpoot kapte haar af door heel vlug te knikken. Daarna versnelde hij zijn tempo, zodat hij naast Koraalpoot kwam te lopen.

‘Geen zin om dat verhaal voor de honderdste keer te horen?’ fluisterde de gestreepte poes stoutmoedig. Haar warme adem beroerde de vacht bij zijn oor.

‘Eerder de duizendste keer.’ Pegelpoot staarde verlegen naar zijn poten. Waar hij eerst nog koude huiveringen had gevoeld, kreeg hij het nu ongemakkelijk warm. ‘Maar ik zou willen dat ik zulke coole verhalen had om te vertellen. Ik heb nog helemaal niks bereikt.’

Koraalpoot wrong zich onder zijn hangende kop door, waarmee ze hem dwong om omhoog te kijken. ‘Kom op!’ snorde ze optimistisch. ‘We zijn nog jong. De wereld ligt aan onze poten, Pegelpoot!’ Als die wereld niet verdeeld zou zijn door een rotgrens, wilde Pegelpoot mopperen, maar hij hield zich in en glimlachte schaapachtig. ‘Ooit,’ ging de StuifzandClanleerling verder, ‘als we chagrijnige oudsten zijn, dan is het onze beurt om over onze belevenissen te vertellen. Zoals over die ene keer dat we werden meegenomen door een gigantische roofvogel.’

‘Niet grappig’, piepte Pegelpoot. ‘Ik wil er niet over nadenken.’

‘Nou! Lijkt het jou dan niet leuk om te vliegen? Stel je voor… je zweeft boven het bladerdak en je ziet alle katten vervagen tot kleine stipjes, ver onder je poten die in het niets bungelen…’

Ze vertelde het zo dromerig, dat Pegelpoot de mysterieuze vogel bijna wilde uitnodigen om hen meteen te grijpen. Vlokstaart mocht achterblijven – die had haar portie avontuur al wel gehad. Hij en Koraalpoot zouden samen naar de sterren opstijgen, met alleen de adem van elkander als gezelschap.

Geen grens zou hen tegenhouden.

✲✲✲


In het kamp troffen ze een gepikeerde Vlierklauw aan. De kater zat woest op zijn nest, met zijn dikke staart over zijn poten geslagen. Hij keek niet eens op toen de drie jonge katten binnen wandelden.

‘Vlierklauw?’ Koraalpoots stem klonk aarzelend. ‘Wat is er gebeurd?’

De commandant gromde laag, een toon die de grond leek te doen beven. ‘Kun je dat niet raden?’ grauwde hij bot. Koraalpoot stak een poot uit, maar trok die weer terug toen Vlierklauw opstond. ‘Dat stuk vossenstront van een Schedelster is niet voor rede vatbaar. Hij wil niks anders dan mij vernederen. Mij de grond in stampen! Alsof ik nog niet genoeg problemen heb. Dat ongevoelige rotsblok hoef ik niet meer te zien.’

Op de een of andere manier had Pegelpoot het idee dat Vlierklauw het meende. Wat in SterrenClans naam had zich hier afgespeeld? Hoe kon de normaal zo rustige kater zo van streek zijn geraakt?

‘Waar is Schedelster?’ vroeg Pegelpoot met een heel klein stemmetje.

Vlierklauw sloeg woedend met zijn staart op de aarde, waarbij stukken mos in het rond vlogen. Omgeven door de storm van groen, zag hij er nog angstaanjagender uit dan eerst. Pegelpoot dook geschrokken ineen. Wat bezielde hem ineens? ‘Schedelster’, siste Vlierklauw zacht, maar dreigend, ‘is weggerend. Ik heb hem duidelijk gemaakt dat ik niks meer met hem te maken wil hebben na alles wat hij heeft gezegd. Na alles wat hij heeft gedaan. Het is een misdaad dat die kat überhaupt nog in leven is, laat staan dat hij zichzelf een Clanleider noemt.’

Elk woord sneed door Pegelpoots ziel als een vlijmscherpe klauw. Hij wist niet eens waarom. Eigenlijk was hij het eens met elk woord dat Vlierklauw zei. Maar toch voelde hij zich verward, verdwaald in zijn eigen talloze emoties die de strijd met elkaar aangingen.

Hij wilde iets zeggen, klapte dicht, slikte hoorbaar en wist toen uit te brengen: ‘Ik ga hem wel zoeken.’

De KraakClankat boog zijn kop ietwat en kneep zijn ogen tot spleetjes. Hij staarde Pegelpoot nu recht aan en leek al zijn haat naar hem te richten. Pegelpoot wist precies wat de reden daarvoor was. Hij had dezelfde vachtkleur, droeg hetzelfde masker, weerspiegelde precies zijn vaders dodelijke blik. Vlierklauw was juist degene die door het schedel heen leek te kunnen kijken, maar nu was dat vermogen vergaan tot as. Vlierklauw haatte hem net zo erg als dat hij Schedelster haatte.

Voor Pegelpoot was dat genoeg om zijn tranen in te slikken en zo snel als hij kon weg te sprinten.

✲✲✲


Schedelsters geurspoor leidde hem een eind weg, richting de onherbergzame kliffen in het Wildwatergebied. Een ongekende angst kwam bij Pegelpoot op. Het zou toch niet… Hij drukte de gedachte weg toen hij een massieve gestalte zag zitten. Op het eerste gezicht viel de Clanleider niet eens op tegen de rotsen, maar zijn schokkende schouders verraadden zijn afwezigheid.

Zijn schokkende schouders. Schedelster, leider van de Clan der Echoënde Grotten, huilde.

Alsof de natuur net zo geschokt was, verborg een van de roze schemerwolken de zon, waardoor het een pak donkerder werd. Pegelpoot kroop voorzichtig dichterbij zijn vader. Hij wist dat de kater altijd gefocust was, dus hij had zijn zoon inmiddels ongetwijfeld gezien. Toch gaf hij geen reactie.

Pegelpoot aarzelde even en drukte zich toen tegen hem aan.

Schedelster draaide langzaam zijn kop in zijn richting, een uitdrukking van pure verbazing op zijn gezicht. ‘Wat doe jij hier?’ fluisterde hij schor.

‘Hetzelfde als jij, denk ik.’ Pegelpoot deed een poging tot glimlachen, maar voelde hoe zijn mondhoeken automatisch naar beneden werden getrokken. ‘Waarom deze plek? Ik ben hier nog nooit geweest.’ Hij probeerde uit alle macht niet over de rand van de klif te kijken, waar de woeste zee tekeer ging.

‘Ik weet het niet.’ Schedelster trok zijn schouders op, die duidelijk doorweekt waren. Pegelpoot dacht eerst dat dat door het opspattende water kwam, maar besefte toen dat het de tranen waren. ‘Misschien omdat je hier zo ver kunt kijken. Er is geen horizon, geen verdwijnpunt. Zie jij de overkant van het water?’ Schedelster kneedde zijn staart met zijn poten. ‘Het is oneindig. Net als mijn pijn.’

Pegelpoot wilde wel antwoorden, maar hij wist niet hoe.

‘Ik heb zoveel fout gedaan. Ik verdien de pijn. Maar Sintelpluim verdient het niet om haar partner te zien afbrokkelen. En Piekhart verdient het niet om wees te zijn. Waarom, Pegelpoot? Waarom hebben zij pijn? Is dat gewoon om mij te laten lijden?’

‘Ik… ik denk niet dat er een reden is.’

Schedelster gromde bitter. ‘Er is altijd een reden. Zij daarboven hebben dit bepaald. Ik kan het hen niet kwalijk nemen. En ik zou me gelijk bij hun gelederen voegen als dat alles zou voorkomen.’

‘Wat voorkomen?’ fluisterde Pegelpoot. Een onheilspellend gevoel maakte zich van hem meester.

‘Zij daarboven hebben dit bepaald’, herhaalde Schedelster. ‘Maar hij heeft het uitgevoerd. Het is allemaal zijn schuld en ik kan dat niet negeren. Ik kan het gewoon niet.’ Pegelpoot wist dat hij over Vlierklauw sprak. Wat voor geheimen hield de bruine kater verborgen? Geheimen die zo duister waren dat Schedelster het niet kon accepteren? ‘Met zijn eigen poten heeft hij die stenen weggetrokken, SterrenClan-verdomme’, snikte Schedelster plotseling. ‘Met zijn eigen poten! Ze zitten vol bloed en aarde. Dezelfde aarde waaronder iedereen begraven is.’

Zijn woorden waren niets meer dan raadsels voor Pegelpoot. Toch begon hij langzaam een idee te krijgen doordat hij alles aan elkaar kon verbinden. ‘Heeft Vlierklauw de tunnels laten instorten?’ raadde hij zacht. ‘Is het zijn schuld?’

‘Onder andere.’ Die twee woorden hadden een diepere laag, maar Pegelpoot merkte het nauwelijks op door de emotie die van Schedelster afkwam. ‘Maar het maakt me niet uit of hij het alleen was, of dat hij het met anderen deed, of dat hij het deed in opdracht of dat het zijn eigen idee was. Het maakt me echt niet uit. Het is zijn schuld!’ De voorpoten van de leider bungelden vervaarlijk over de klif. Pegelpoot begon die klif opeens anders te zien – want in zekere wijze was het ook een emotionele afgrond waarvan de leider zich op het randje bevond.

Hij wist niet wat hij moest doen om hem overeind te houden. Schedelster was op de grens van krankzinnigheid en leek zichzelf niet meer onder controle te hebben.

‘Niet vallen.’ De woorden ontglipten Pegelpoot voordat hij er erg in had. ‘We hebben je nodig. Vlierklauw heeft je ook nodig, zelfs al beseft hij dat niet. Jij bent de enige leider hier, Schedelster, en wat moeten wij zonder je? Wat moet de Clan zonder je?’ Hij pauzeerde even. ‘Wat moet ik zonder je?’ Die laatste woorden voelden raar aan. Pegelpoot wist niet of hij ze meende. Maar op dit moment was het misschien het laatste wat hij voor zijn vader kon doen.

Schedelster keek op, tranen glinsterend in zijn ooghoeken.

Terwijl de wolken de zonnestralen weer vrijgaven, brak een zwakke glimlach door op zijn gebroken, betraande gezicht.

11. Vang de vijand[]

Toen Pegelpoot zijn ogen opende, was alles licht.

Hij vroeg zich gelijk af hoe dat kon. Het was toch nacht? Of had hij zo lang geslapen dat de middag al was aangebroken? Versuft hees hij zichzelf overeind. Zijn poten trilden van de inspanning – alle stappen van de afgelopen dagen waren in zijn spieren gesleten. Had zijn lange slaap hem dan echt geen goed gedaan? Of… of was hij aan het dromen?

Pegelpoot keek om zich heen. Hij bevond zich nog steeds op het grasveldje, samen met alle andere katten. Koraalpoots oren wiebelden nerveus op het ritme van haar op en neer rijzende flank. Vlokstaart leek een intensieve droom te hebben, want ze maakte af en toe kleine smakgeluidjes, alsof ze een muis aan het verorberen was. Aan de randen van het veld lagen Vlierklauw en Schedelster, met hun ruggen naar elkaar toegekeerd. Pegelpoot liep aarzelend naar zijn vader toe en porde tussen zijn ribben. Er kwam geen reactie.

‘Hij zal niet wakker worden.’

Een onbekende stem deed Pegelpoot opspringen van schrik. Hij draaide zich in de richting van de zilveren grens, waar een grijze poes stond. Haar vacht was zilver gekleurd in het vreemde licht dat over de open plek viel, alsof ze zich op het oppervlak van de maan bevonden.

‘W-waarom niet?’ stotterde Pegelpoot angstig.

De grijze poes glimlachte. ‘Omdat het midden in de nacht is. Jij ligt gewoon in je nest, kijk maar.’

Ze gebaarde naar achteren. Pegelpoot draaide zich om en zag zichzelf inderdaad rustig slapen. Zijn snorharen trilden en een luid gesnor kwam uit zijn keel. Maar als dat de echte Pegelpoot was… wie was hij dan? Verward keek hij naar zijn poten. ‘Is dit een droom? En als dit een droom is, waarom doen mijn poten dan pijn? Waarom voelt alles zo echt?’

‘Sommige dromen zijn niet sterk genoeg om je emoties tegen te houden. En sommige emoties zijn zo sterk dat ze zich door elk web worstelen.’

Het antwoord maakte hem niet veel wijzer. Toch knikte hij schaapachtig. ‘Wie ben jij?’

‘Zou dat iets uitmaken?’ De poes glimlachte. ‘Ik ben een oude vriendin van je vader.’ Toen ze zijn verbaasde blik zag, voegde ze eraan toe: ‘Ja, hij had ooit vrienden, geloof me. Het verlies van die vrienden heeft hem juist zo verbitterd. En daardoor raakte hij de weinigen kwijt die hij nog over had.’

“Zoals ik”, wilde Pegelpoot zeggen, maar de woorden bleven steken in zijn keel.

De amberkleurige ogen van de poes kregen weer een neutralere uitdrukking, alsof ze zich te erg had laten meeslepen. ‘Zoals ik al zei, maakt het niet uit wie ik ben. Het gaat om wat ik je te zeggen heb. Pegelpoot, ik weet dat je hier niet om gevraagd hebt. Ik weet dat jij geen held hoeft te zijn, dat roem je niet interesseert. Juist dat is wat jou een held kan maken.’

‘Ik snap het niet.’ Pegelpoot vocht tegen alles wat haar woorden onbegrijpelijk maakte. ‘Waarom zou ik roem krijgen als ik geen roem wil? Ik wil gewoon dat Schedelster trots op me is.’

Haar grijze vacht werd beroerd door de opstekende bries. ‘Dat is iets waar ik je niet mee kan helpen.’

Pegelpoot vloekte zacht. Hij kon wel weten dat zijn enige échte probleem er eentje was die niet opgelost kon worden. ‘Waar kun je dan wel mee helpen?’ jammerde hij zacht. ‘Je bent waarschijnlijk niet eens echt. Net als Sintelpluim.’

‘Sintelpluim is zo echt als maar kan.’ De stem van de grijze poes was zachter geworden, als die van een moederkat die haar kit troostte. ‘Ze denkt aan jou en houdt van je. Geloof me, ik weet precies hoe zij zich voelt.’ Pegelpoots nieuwsgierigheid was geprikkeld, maar hij vroeg niet door. ‘Het is in jouw, Sintelpluims en Schedelsters belang om die grens zo snel mogelijk neer te halen. Maar niet alleen dat… het is noodzakelijk voor het voortbestaan van de Clans.’

‘H-het voortbestaan… van de Clans?’ De woorden drukten op Pegelpoot alsof de lucht opeens vele dassengewichten zwaarder was.

De poes knikte ernstig. ‘De SterrenClan heeft jullie uitgekozen voor deze belangrijke taak. We kunnen jullie nergens toe dwingen, maar we weten dat jullie het kunnen. Jullie kunnen de Clans redden.’ Het klonk zo onwerkelijk dat Pegelpoot geschrokken terug krabbelde. De Clans redden? De SterrenClan?

‘Nee, nee, ik denk niet dat ik dat kan’, miauwde hij haastig.

‘Pegelpoot, er is een reden dat we jullie hiervoor uitverkoren hebben. Vertrouw op ons oordeel. Jouw eigen zelfwaarde is onbetrouwbaar en verkleurd en dat weet je zelf ook.’

Pegelpoot voelde dat het bloed steeds sneller ging stromen. ‘Hoe weet jij dat nou weer?’ barstte hij uit. Hij wist niet wat hem overkwam. Het was alsof alle keren dat hij stil was gebleven nu hun tol eisten. Hij wilde niet meer stil zijn, hij wilde praten en zijn gedachten met de wereld delen. ‘Je kent me niet eens! Je hebt geen flauw idee wie ik ben of hoe ik me voel! Puur omdat je van de SterrenClan bent, denk je dat je alles weet, maar dat is niet zo! Je bent net zo stekeblind als ik!’ Hij spuugde op de grond, vol minachting, zoals hij Schedelster zo vaak had zien doen. Het voelde vreemd. Alsof hij zichzelf niet meer was. Maar Pegelpoot was wel zichzelf en meende elk woord dat hij zei. ‘Je mag doen wat je wilt; het kan me allemaal niks schelen. Maar denk niet dat je weet hoe ik in elkaar zit.’

‘Dat weet ik ook niet, maar ik weet wel hoe jij over jezelf denkt. En dat komt niet overeen met hoe jij op mij over komt, Pegelpoot.’

‘Hoe dan, hm?’ Hij hoorde zelf hoe schor zijn stem klonk.

De SterrenClanpoes haalde diep adem. ‘Als een slimme kat, die weet wat anderen nodig hebben en weet wat hij kan doen om hen te helpen. Als iemand die iedereen probeert te ondersteunen, zelfs al verdienen ze het niet – Schedelster is een goed voorbeeld daarvan – en als iemand die altijd naar oplossingen zoekt, niet naar problemen. Zo ben jij voor mij.’

Pegelpoot zweeg. Hij wist simpelweg niet wat hij daarop moest antwoorden. Het waren lieve woorden, maar uitgesproken alsof ze volkomen feiten waren, waardoor hij niet wist of een “dankjewel” op zijn plaats was. ‘Dat ik naar oplossingen zoek, betekent nog niet dat ik ze vind.’ De woorden deden akelig veel pijn. ‘Ik ben veel dingen, maar ik ben niet degene die jullie zoeken.’ Teleurgesteld draaide hij zich om, van plan om weg te lopen.

Toen zag hij de anderen liggen.

Vlokstaarts gezicht was veranderd in een blik van angst. Koraalpoot werd gekweld door een nachtmerrie, te zien aan hoe ze zachtjes met haar poten om zich heen woelde. Schedelster lag helemaal opgerold, met zijn kop tussen zijn poten, alsof hij zichzelf wilde beschermen. Vlierklauws staart zwiepte opvliegend op en neer. Geen van hen zag er gelukkig uit. Ieder leken ze te strijden met hun persoonlijke vijanden, de demonen die niemand anders kon tegenhouden.

De grijze poes stond plotseling naast hem, zonder dat hij haar aan had horen komen. Het spookachtige licht hulde haar in een witte bundel.

‘Sommigen laten het meer zien dan anderen, maar bang zijn ze allemaal.’

Pegelpoots poten trilden. Hij was bang. Hij was altijd bang geweest – bang voor vossen, bang voor StuifzandClankrijgers, maar dit was een nieuwe angst. Verantwoordelijkheid. Als de SterrenClan gelijk had, was het aan hem en zijn vrienden om de Clans te redden. Kon hij dat wel aan? Of zou hij zich terugtrekken met zijn staart tussen zijn poten?

‘Niemand weet hoe het verder moet’, piepte hij.

De SterrenClanpoes legde haar staart voorzichtig op zijn rug. ‘Maar ik weet het, liefste Pegelpoot. We kunnen jullie niet alle antwoorden geven. Daar zijn jullie veel te slim voor. Op een gegeven moment ontdekken jullie alles zelf, geloof me.’

‘Maar wanneer? We zitten vast!’

‘Is er niet iets dat jonge EchoClankatten altijd leren?’ De poes glimlachte. ‘Ooit was ik zo jong als jij. Ik herinner me nog de eerste les van mijn mentor. Eentje die ik nooit mocht vergeten.’

Pegelpoot keek haar aan en opeens was het net alsof hij naar een weerspiegeling van zichzelf keek. ‘Elke grot heeft een uitweg’, ademde hij. ‘Je moet alleen lang genoeg zoeken.’ Flitsdoorn en Koudklauw hadden het toentertijd erin geramd. Nu pas begreep Pegelpoot dat het veel meer kon betekenen. Het was een motto. Een motto dat hij voor altijd moest onthouden.

Vang de vijand, red de Clans.’

Elk van haar woorden vervulden hem met diep ontzag. De grijze poes leek te spreken voor vele katten voor haar. De sterren in haar pels fonkelden nog één keer helder. Pegelpoot knipperde met zijn ogen tegen het felle licht.

Toen hij zijn ogen weer opende, was de poes spoorloos verdwenen.

12. Hartendans[]

‘Vang de vijand, red de Clans’, miauwde Koraalpoot nadenkend. De helderblauwe ogen van de poes waren gevuld met duizenden vragen. ‘Wat kan dat nou weer betekenen?’

Het geluid van de fluitende vogels begeleidde de twee jonge katten op hun jacht. Pegelpoot vond het fijn om even alleen met Koraalpoot te zijn. Even geen getetter van Vlokstaart in zijn oor, of dat eeuwige gekibbel van Schedelster en Vlierklauw. Nee, Koraalpoot was een eiland van rust in de oceaan van chaos.

‘Ik heb geen idee.’ Pegelpoot ontweek op het nippertje een laaghangende tak. ‘Ik weet ook niet wie de vijand is. Maar die SterrenClanpoes deed alsof het heel eenvoudig was.’

Koraalpoot grijnsde. ‘Dat vond Schedelster niet bepaald. Zag je zijn gezicht net? Hij keek alsof hij een egel zag vliegen!’ Pegelpoot had zojuist verteld over zijn droom tegen de andere katten. Ze waren geen stap verder gekomen, maar in ieder geval hoefde hij de last nu niet meer in zijn eentje te dragen. Verlegen keek hij Koraalpoot aan. Wat bofte hij met haar! Als iemand die grens neer kon krijgen, was het de slimme leerling wel.

De beige gestreepte poes ving zijn blik op. Onmiddellijk keek hij weg.

‘Kom op, Pegelpoot, niet zo timide!’ plaagde ze hem. ‘Als er iets is, zeg het dan gewoon.’ Hij schraapte met zijn klauwen over het gras.

‘Er-er is niks!’ Hij probeerde zijn opgewonden heen en weer zwiepende staart uit alle macht stil te krijgen. ‘Ik ben gewoon heel erg blij dat wij… uh… samen op patrouille zijn. Ik vind het erg gezellig.’ Voor elk uitgesproken woord kon Pegelpoot zichzelf wel op zijn kop slaan. Wilde hij dit soms verpesten? Zo leek het wel!

Koraalpoot drukte zich echter gemoedelijk tegen hem aan. ‘Ik ook’, snorde ze. ‘Dat is misschien toch een voordeel van die grens! Zonder dat ding hadden we elkaar nooit ontmoet.’ Het gevaarte stond een eindje verderop. De zilveren webdraden waren nog even stijf en onverzettelijk als eerst.

‘Maar wat als de grens weg gaat… zullen wij elkaar dan nog zien?’

‘Doe niet zo mal!’ Koraalpoot gaf hem een kopje. ‘Tuurlijk! Op Vergaderingen kunnen we zoveel kletsen als we willen. Ik kan niet wachten om je aan al mijn vrienden voor te stellen!’

Pegelpoot had maar twee vrienden in de Clan, zo besefte hij verdrietig. Maar dat zou Koraalpoot vast niks uitmaken, toch? ‘Is een Grote Vergadering leuk?’ vroeg hij nieuwsgierig. ‘Ik heb er nog nooit eentje meegemaakt. Is het niet… eng, met al die katten?’

‘Een Vergadering is fantastisch.’ Koraalpoots stem klonk dromerig, alsof ze werd teruggevoerd naar het woudleven, dat inmiddels zo ver weg leek. ‘Dat is het moment dat ik echt trots werd op mijn Clan. Als een zandstorm renden we allemaal het dal in, Pegelpoot! Ik liep zij aan zij met de grootste krijgers van mijn Clan en onze vachten versmolten. Er was geen jij en ik meer, alleen nog maar de StuifzandClan.’ Ze sprak zo mooi. Pegelpoot sloot zijn ogen en kon het zich gewoon helemaal voorstellen. ‘Lariksster stond op de Maansikkel. Iedereen juichte toen ze sprak. Het was de enige keer dat ik mijn Clan niet verdeeld heb gezien.’

Die laatste zin bracht Pegelpoot met een klap terug naar de realiteit. ‘Verdeeld?’

‘Ja, sinds de Grote Oorlog zijn er altijd spanningen geweest. Katten die de oude tiran steunden staan nu rechtstreeks tegenover de rest van de Clan. Het is een strijd die al lang voor mijn geboorte begonnen is, maar waar ik nu het meeste van merk.’ Koraalpoot haalde haar schouders op. ‘Ik heb nooit begrepen waarom katten zo lang doorgaan op het verleden. Het is niet alsof we het nog kunnen veranderen, toch?’

Pegelpoot knikte driftig. ‘Precies! Het is net alsof… alsof wij een mosballetje zijn in een spel waarvan we de regels niet weten.’

‘Ja, exact dat eigenlijk.’ Koraalpoot keek hem bewonderend aan. ‘Hoe doe je dat toch?’

‘W-wat?’

De ogen van de leerlinge straalden. ‘Je weet altijd mijn gedachten onder woorden te brengen, alsof je alles precies begrijpt. Kun je in mijn hoofd kijken ofzo? Is dat je superkracht?’ Ze boog zich naar hem toe om letterlijk zijn voorhoofd te inspecteren. Haar warme adem beroerde Pegelpoots kopvacht, zodat hij zijn adem inhield. Een diep, langzaam gesnor steeg op.

‘Hoe doe jij dat toch–’ fluisterde hij, maar kapte zijn zin gelijk af.

‘Wat?’ Koraalpoot zette een stap achteruit en keek hem recht in de ogen aan.

Pegelpoot voelde hoe zijn poten weer begonnen te beven. De vlinders in zijn buik veranderden in cocons, waarin zijn gevoelens werden opgesloten. Van het ene op het andere moment was hij weer zichzelf. Alsof hij een vogel was die uit de hemel geplukt werd. ‘Niks. Helemaal niks.’

‘Maar…’

Hij liet Koraalpoot niet uitpraten en beende zo snel mogelijk weg. Tranen stonden in zijn ogen, maar hij drukte ze weg, om deze situatie niet nog ongemakkelijker te maken. In zijn kop schold hij zichzelf uit voor elk scheldwoord dat hij kende – oen, sukkel, stuk vossenstront, lafaard. Hij had het opgefokt. Misschien was dat wel zijn superkracht. Hoe kon de SterrenClan verwachten dat hij de Clans redde, als dit al een onmogelijke opgave was?

‘Pegelpoot!’ De urgentie in Koraalpoots stem drong nauwelijks tot hem door. Hij klemde zijn kaken op elkaar. Deze keer ging hij niet eens met haar praten – zo kon hij het niet nog meer verpesten.

Alles leek te vertragen toen Pegelpoot een gigantische schaduw over zich heen zag vallen.

Pegelpoot, kijk uit!’ krijste Koraalpoot hysterisch. Hij wist dat hij weg moest rennen, naar de dichtstbijzijnde struik of het diepste hol, maar dat deed hij niet. Aarzelend draaide hij zich om. Een figuur bevond zich op slechts een vossenlengte afstand en strekte zijn enorme klauwen uit.

Pegelpoot kwam terug bij zinnen en vloog overeind.

De vogel krijste woest, met een kracht die aan de SterrenClan leek toe te behoren. Het vleugelgeklap veroorzaakte windvlagen die aan Pegelpoots pels rukten, maar wonder boven wonder bleef hij overeind. Zijn hart bonsde in zijn keel van pure doodsangst. Dit was geen vogel zoals hij die kende. Dit was een monster. Gillend spurtte Pegelpoot weg, waarbij zijn poten nauwelijks de grond raakten.

‘Sneller, Pegelpoot!’ Koraalpoots geschreeuw bereikte zijn oren. Hij deed onmiddellijk wat ze zei en maakte nog grotere sprongen. De dood zat hem op de hielen, dat wist hij; hij voelde het aan de aanhoudende bries tegen zijn nekvel.

Toen schoot hij het veilige struikgewas in.

De takken omgaven hem als een soort beschermkoepel. Pegelpoot drukte zich zo stevig mogelijk tegen de grond aan. Zijn vacht streek tegen die van Koraalpoot, die met wijd opengesperde ogen door de bladeren staarde. De klauwen van de roofvogel schraapten over de struik heen. Alles schudde op en neer en Pegelpoot kon een gepiep van angst niet onderdrukken.

Plotseling werd alles weer stil en kalm. Hij hoorde het slaan van vleugels – het geluid reisde steeds verder weg, totdat het niet hoorbaar meer was.

‘Zijn we veilig?’ fluisterde hij trillend.

‘Ik… ik denk het.’ Koraalpoot wurmde zich tussen de takken door, heel behoedzaam, poot voor poot. Ze snoof de lucht op en keek over haar schouder. ‘Volgens mij is het gevaar geweken. SterrenClan-verdomme, Pegelpoot, dat was op het nippertje.’

Nou en of. Hij was nog nooit zo dichtbij de dood geweest. Pegelpoot klauterde de struik uit en staarde naar de hemel, waarin het gevleugelde monster slechts een stipje was. Hoeveel had het gescheeld? Een snorhaartje misschien? Hij was bijna tussen de wolken verdwenen, om nooit meer terug te keren. Pegelpoots staart droop naar beneden van ellende en besef.

Koraalpoot omhelsde hem stevig. ‘Ik ben zo blij dat het goed afgelopen is.’

‘Goed afgelopen?’ jammerde Pegelpoot. ‘Ik kan geen vogel meer zien!’

‘Maar je bent tenminste niet dood.’ Koraalpoot glimlachte, waardoor hij zijn misère voor een paar tellen vergat. ‘En voortaan luister je vast wel als ik je naam roep.’

Pegelpoot grijnsde, al was het als een vos met kiespijn. Hij voelde zich vreselijk. Koraalpoot had hem nog geprobeerd te waarschuwen! Als hij zich wat minder stompzinnig had gedragen, was dit allemaal nooit gebeurd. Verdrietig begon hij zijn geschaafde zoolkussentjes te wassen.

‘Nu snap ik waarom Cyma zo bang was voor dat beest. Het is gigantisch! Dat ding zou zelfs Vlierklauw op kunnen eten als het genoeg honger had.’ De gestreepte poes deed alsof het gebeuren niet heel veel impact op haar had gehad, maar haar vacht stond ietwat overeind en trilde nog na van de schrik. ‘Denk je dat die vogel iets te maken kan hebben met de grens? Het zou mij niks verbazen…’

‘Geen idee’, mompelde Pegelpoot. ‘Maar in ieder geval is die vogel een vijand waar we rekening–’

De StuifzandClanleerling sprong overeind. Pegelpoot schrok zo erg dat hij een hoge kreet slaakte. ‘Dat is het!’ riep ze triomfantelijk uit. ‘Pegelpoot, zeg dat nog eens!’

‘Huh, wat bedoel je? Wahhh?’ imiteerde Pegelpoot zijn kreet van daarnet.

Koraalpoot stootte hem lachend aan. ‘Nee, sufferd, dat wat je daarvoor zei! Die vogel is onze vijand! Herinner je je niet wat die SterrenClankat je vannacht vertelde?’

‘Vang de vijand, red de Clans.’ Pegelpoot keek haar verbijsterd aan. ‘Je hebt gelijk! Maar…’ De moed zonk hem in de poten. ‘Hoe gaan we dat monster ooit vangen? Het had maar weinig gescheeld of hij had ons gevangen. Zelfs mijn vader kan daar niet tegenop.’

De poes snorde. ‘Wij zijn Clankatten, Pegelpoot. We eten vogels voor ontbijt. Nee, dit komt goed!’

‘Oké.’ Pegelpoot deed wanhopig zijn best om haar te geloven. ‘Dan moeten we terug naar de rest om het nieuws te vertellen.’ Hij draaide zich al om, klaar om weg te gaan, maar plotseling pakte Koraalpoot hem vast en wreef haar kop tegen de zijne aan. Verbijsterd keek hij toe hoe ze zichzelf losmaakte uit hun omhelzing en weg trippelde. Een vreemd gevoel woelde rond in zijn buik.

De vogel had zijn vlinders duidelijk niet afgeschrikt.

13. Een gevleugelde bedreiging[]

Vlokstaart begroette de twee terugkerende katten met een grijns. ‘Ik heb zulk goed nieuws!’ barstte ze los. ‘Jullie gaan het nooit geloven. Vlierklauw en Schedelster hebben gewoon geen ruzie gemaakt! Ik zag ze zelfs een stuk prooi delen. Echt, ik geloofde mijn ogen niet.’ Haar lippen trokken naar beneden, waardoor haar glimlach abrupt verdween. ‘Maar wat is er met jullie gebeurd? Pegelpoot, je vacht is helemaal gerafeld, alsof er vijandelijke klauwen doorheen zijn gehaald…’

Dat kwam bizar dichtbij de waarheid. Pegelpoot hoorde hoe Koraalpoot gedempt tegen Vlokstaart begon te fluisteren. Hij had geen zin om het hele verhaal opnieuw te beleven. In plaats daarvan richtte hij zich tot Vlierklauw en Schedelster, die parallel van elkaar zaten.

‘Heeft Vlokstaart gelijk?’ ademde Pegelpoot verbaasd. ‘Hebben jullie het bijgelegd?’

Schedelster snoof. ‘Bijgelegd is een groot woord, maar ik heb hem niet in elkaar geslagen vandaag.’ De kater bekeek Pegelpoot onderzoekend. ‘Het lijkt erop dat iemand dat wel bij jou heeft gedaan.’

‘Niet iemand. Iets.’ Pegelpoot kromp ineen toen een zachte bries over zijn pels streek.

‘Gaat het een beetje?’ vroeg Vlierklauw met zijn kenmerkende, lage stem. ‘Verstond ik Koraalpoot net juist toen ik hoorde dat een vogel jullie heeft aangevallen?’ Pegelpoot knikte kort. ‘Dat moet dan het beest zijn geweest waar die eenling voor waarschuwde. Was hij echt zo groot?’ De commandant hield zijn poten zo ver mogelijk uit elkaar. ‘Groter?’ bracht hij ongelovig uit toen hij Pegelpoots gezichtsuitdrukking zag. ‘SterrenClan-verdomme, het wordt allemaal steeds vreemder. Eerst die grens en nu een gigantische roofvogel. Ik begrijp er helemaal niks meer van.’ De bruin gestreepte kater schudde verbouwereerd zijn brede, ronde kop.

Schedelster grijnsde, waardoor zijn scherpe hoektanden zichtbaar werden. ‘Jij begrijpt wel vaker dingen niet.’

‘Ik ga dit heel hard proberen te negeren’, gromde Vlierklauw, terwijl hij een geërgerde blik naar Pegelpoot kaatste. ‘Het ging juist zo goed vandaag.’ De gele ogen van de KraakClankat twinkelden echter geamuseerd, wat verraadde dat hij Schedelsters opmerking niet zo erg vond.

Hun gesprek verstomde toen Koraalpoot aan kwam lopen, met Vlokstaart in haar kielzog. ‘Dus,’ verklaarde de beige poes, ‘we gaan de vogel vangen.’

Schedelster vloog overeind, zijn nachtblauwe ogen rond als volle manen. ‘Ben je nou helemaal hondsdol geworden?! Pegelpoot heeft die aanval net overleefd en jij wil de confrontatie opzoeken?’ Pegelpoot was aangenaam verrast toen hij een spoortje van bezorgdheid in zijn vaders stem hoorde. Daarnaast was hij het voor een keer ook wel met hem eens – Koraalpoots plan was gestoord. Maar hij zag het zelfvertrouwen dat van de leerlinge afstraalde en besloot dat hij in haar geloofde. Ze wist wat ze deed. Pegelpoot niet, maar daar ging het verder niet om.

‘Het is onze enige kans.’ Koraalpoot schuifelde ongeduldig met haar voorpoten. ‘Ik weet niet wat de vogel met de grens te maken heeft, maar ze zijn met elkaar verbonden.’

‘Ze heeft een punt’, mompelde Vlierklauw bedachtzaam. ‘De SterrenClan was helder.’

De EchoClanleider snoof spottend. ‘Het is wat je helder noemt. Wat schieten we ermee op om dat beest op te zoeken? Denk je dat ‘ie ons over de grens tilt als we het vriendelijk vragen?’ De lange, puntige staart van de grijze kater zwiepte furieus op en neer. ‘Het is krankzinnig. Pure waanzin, als je het mij vraagt. Maar als jullie zo graag de wolkjes van dichtbij willen zien, prima.’ De kater wees naar het wolkendek boven hun koppen en beende daarna grommend weg. Hij zakte neer bij de restanten van een muis, waarna hij begon te knabbelen.

‘Nou, nu die spelbreker weg is…’ Vlierklauw legde zijn dikke staart troostend op Koraalpoots schouder. ‘Ik vind het helemaal niet zo’n slecht idee.’

Vlokstaart stuiterde enthousiast op en neer. ‘Zeker niet! Ik heb altijd willen weten hoe roofvogel smaakt. Binnen de kortste keren dansen we hier rond met veren in onze vacht als oorlogsbuit.’ Pegelpoot schoot in de lach bij het idee, al stond het huilen hem nader dan het lachen. Hij wilde helemaal niet opnieuw naar die vogel op zoek. De moordlustige ogen van het beest stonden nog steeds op zijn netvlies gebrand en zouden weldra in zijn nachtmerries verschijnen.

‘Het is vrij simpel’, snorde Vlierklauw. ‘Waar wonen vogels?’

‘In een boom!’ schreeuwde Vlokstaart enthousiast.

De commandant grijnsde. ‘Precies, in een vogelnest. Voor deze bedreiging zal dat niet anders zijn. We hoeven alleen diens nest te vinden en aan te vallen. De grootste uitdaging zit ‘m in de snelheid. Als we te traag zijn, vliegt dat beest weg en dan kunnen we fluiten naar onze overwinning.’

‘Dat kunnen we sowieso wel’, mompelde Pegelpoot duister.

Koraalpoot stootte hem aan. ‘Kom op, Pegelpoot! Je hoeft niet mee te doen als je dat niet wilt. Maar jouw vaardigheden zouden onze kansen wel vergroten.’

‘Welke vaardigheden?’

‘Doe niet zo negatief’, bromde Vlierklauw vriendelijk. ‘We zouden je goed kunnen gebruiken, Pegelpoot. Jonge katten als jij hebben een uitstekende conditie. Als we lokaas nodig hebben voor die vogel, kunnen we jou gebruiken.’ Hij ving Pegelpoots geschrokken blik op en voegde eraan toe: ‘Grapje, grapje. Je moet zelf beslissen of je met ons mee gaat, maar hoe meer poten, hoe sterker we staan. Dat geldt ook voor je vader.’

Schedelster was nog steeds in gedachten verzonken. Dat zag Pegelpoot aan hoe hij met een klauw in de afgekloven muizenbotjes porde, alsof hij geen trek meer had.

‘Ik ga wel met hem praten’, zuchtte hij. ‘Maar ik schat de kansen niet hoog in.’

Pegelpoot sjokte richting zijn vader, die gelijk opkeek. Af en toe leek het net of hij de trillingen in de aarde kon voelen – hij wist altijd wanneer er iemand aankwam. ‘Het eten is op, zoals je ziet.’ De leider maakte zich klaar om op te staan en ergens anders heen te lopen.

‘Pap’, bracht Pegelpoot nerveus uit. ‘We hebben je nodig.’

‘Niemand heeft mij nodig.’ Schedelster grinnikte panisch. ‘En je bruingekleurde vriend daar zeker niet. Laat me nu met rust, Pegelpoot.’

Hij wilde niets liever dan meteen afdruipen, maar drie paar aanmoedigende ogen prikten in zijn rug. Dus Pegelpoot slikte en zei: ‘Maar jij bent juist de leider hier! Jij hebt meer ervaring dan wij allemaal bij elkaar. Als iemand die vogel uit de lucht kan halen, ben jij het.’ Hij zweeg gespannen. Zou Schedelster overtuigd zijn? Pegelpoot vond de blik van zijn vader onleesbaar.

‘Vooruit dan.’ Schedelsters toon was bot. ‘Maar alleen omdat jullie anders falen.’

Pegelpoot liet een lange adem ontsnappen. Zonder dat hij doorhad wat hij deed, gaf hij zijn vader een knuffel. Hij voelde Schedelsters borstkas onder hem verstijven, alsof diens hart een tel oversloeg, maar de Clanleider duwde hem niet weg.

‘Wat schattig!’ riep Vlokstaart opgewonden uit.

Onmiddellijk trok Schedelster zich los. ‘Ik ben niet schattig’, snauwde hij. Pegelpoot keek hem ietwat teleurgesteld, maar toch ook hoopvol na. Hij kon zich niet herinneren dat hij zijn vader ooit eerder had geknuffeld. Had dit hele gebeuren hen dan toch dichterbij elkaar gebracht? Met een warm gevoel wendde hij zich tot Vlierklauw, die hem een trotse knipoog gaf.

‘Eet nog wat, zou ik zeggen. Spaar je krachten. Morgen gaan we op zoek naar het nest, om die vogel voor eens en altijd uit te schakelen.’ Vlierklauw rolde zich voldaan op tot een bal, die omhuld werd door zijn pluizige, dikke staart. Binnen enkele tellen begon hij gelukzalig te spinnen.

Pegelpoot voelde hoe ook hij overmand werd door een enorme vermoeidheid. Hij ging al zijn energie nodig hebben voor morgen… als hij überhaupt dapper genoeg was om mee te gaan naar de roofvogel. Pegelpoot nam zich voor om het te doen. Hij moest toch op een manier zijn grenzen verleggen. Toch trilden zijn poten angstvallig bij de gedachten. Ze stopten pas met beven toen Koraalpoot zich tegen hem aan drukte, haar hartslag kalm en regelmatig.

‘Morgen eten we vogelvlees’, geeuwde ze.

‘Natuurlijk…’ Pegelpoot wist niet eens wat de rest van zijn zin was geweest. Voordat hij zijn eigen woorden kon aanhoren, viel hij al in een diepe, overweldigende slaap.

14. Clan der Krakende Bomen[]

Er waren niet veel bomen in de wijde omtrek. Zo moeilijk zou het niet worden om het nest te vinden… al wist Pegelpoot niet of hij daar blij mee moest zijn.

Het was nog vroeg in de ochtend tegen de tijd dat de katten door de velden wandelden. De slaap prikte in Pegelpoots ogen, maar hij stapte stug door om het tempo van de volwassenen bij te houden. Vlierklauws stappen waren enorm en ook Schedelster hield er goed de vaart in. De reusachtige, grijze kater liep een eindje voorop en snoof om de zoveel passen de lucht op.

‘Het is niet alsof hij die vogel kan ruiken, toch?’ vroeg Koraalpoot nadenkend.

Vlokstaart grijnsde. ‘Schedelster kan alles.’ De gevlekte poes huppelde vrolijk over de grasgrond. Af en toe maakte ze een klein sprongetje als een lange grasspriet haar buik kietelde. ‘Zolang we hem volgen, zitten we sowieso goed. Hij leidt ons recht naar dat nest.’

Pegelpoot was daar niet zo zeker van. Niet voor de eerste keer wenste hij dat hij iets van haar optimisme kon delen. Maar Vlokstaart had de vogel nooit gezien – ze had geen idee wat hen straks te wachten stond. Pegelpoot had dat wel en het beangstigde hem meer dan hij kon zeggen. Hij slikte hoorbaar. Zijn poten weigerden even om verder te gaan. Hij stond stil, verdwaald in zijn eigen angsten en gedachten, die hem belemmerden om ook maar een stap te verzetten.

‘Gaat het?’ Koraalpoot keek hem meelevend aan. ‘Je kunt nog teruggaan.’

‘Nee’, wist Pegelpoot uit te brengen. ‘Ik laat me niet gek maken door een vogel. We gaan hem vangen.’ Hij schonk haar zijn meest oprechte glimlach, maar voelde hoe de leugens ook tot haar doordrongen. Ze gaf hem nog een bemoedigend knikje, voordat ze verder liep.

Stuntelend vervolgde Pegelpoot zijn weg. Enkele keren struikelde hij bijna over takjes of zandhopen, maar hij wist telkens op een wonderbaarlijke manier zijn evenwicht te bewaren. Ergens hoopte hij dat hij nu zijn poot zou verstuiken. Dat was een geldig excuus om hier te blijven en niet zijn leven te riskeren. Vlierklauws woorden echoden na in zijn kop: “Hoe meer poten, hoe sterker we staan.” Hij wilde ze zo graag niet laten vallen, maar toch leek het de enige uitweg, de enige manier om zijn leven te redden. Pegelpoots keel werd zo droog als verdorde bladeren. Hij zou zijn angst nooit onder woorden kunnen brengen. Niemand zou hem begrijpen… en daar hadden ze het recht op.

‘Nog even flink doorstappen.’ Vlierklauws stem bracht weer iets van kracht in Pegelpoots poten. ‘We zijn er bijna, dat voel ik.’

‘Oh, voel jij dat?’ gromde Schedelster zachtjes op een geïrriteerde toon. Hij ging er echter niet op door, maar keek waakzaam om zich heen. Waarschijnlijk dacht de EchoClanleider ook dat ze dichtbij waren. ‘Wees op jullie hoede. Doe geen muizenstomme dingen zonder dat ik het zeg.’

De zenuwen pakten samen in Pegelpoots buik.

Nu zweeg zelfs Vlokstaart – de ijsblauwe ogen van de WildwaterClankrijger glinsterden alert. Koraalpoot liep naast haar in exact hetzelfde tempo. De twee poezen hadden zussen kunnen zijn.

Plotseling voelde Pegelpoot de spiermassa van Vlierklauw tegen zijn schouder aan. De commandant wilde duidelijk niet dat hij in zijn eentje achterop liep. ‘Het zal vast meevallen’, snorde de grote kater. ‘Ik zie dat je jezelf opvreet van de zorgen. Dat is echt niet nodig. We maken de beste kans als we allemaal ons hoofd leegmaken en er gefocust op af gaan, geloof me.’

‘H-hoe weet je dat?’ mompelde Pegelpoot verlegen.

Een schaduw gleed over Vlierklauws gezicht. ‘Ik heb genoeg gevechten meegemaakt in mijn leven. Dit is niet anders, alleen draagt deze vijand niet het gezicht van een kat. Maar misschien is dat wel goed.’ De KraakClankat schonk hem een schuin glimlachje. ‘Andere katten verwonden is vreselijk. Het is niet waarvoor wij op deze wereld gezet zijn en het is niet wat de SterrenClan van ons wil. Als iedereen dat inzag, had veel leed voorkomen kunnen worden.’

Pegelpoot dacht aan wat Schedelster had beweerd – dat Vlierklauw schuldig was aan het uitmoorden van de halve EchoClan. Hoe kon hij dan praten over vrede stichten als hij het zelf niet meende? Pegelpoot vertrouwde Vlierklauw instinctief, maar dacht ook niet dat zijn vader loog.

‘Heb jij…’ Pegelpoot wilde de vraag stellen, maar durfde het niet.

Vlierklauw fronste. ‘Of ik katten heb verwond in mijn leven? Ja, Pegelpoot, en dat heeft iedereen. Je mentoren, je moeder, je vader.’ De manier waarop hij daar de nadruk op legde, beviel Pegelpoot allerminst. Hij legde zijn oren plat tegen zijn kop, alsof hij zo de geluiden kon buitensluiten. ‘Kalm aan’, murmelde Vlierklauw. ‘Ik zeg niks wat jij nog niet weet. Al is het nooit met zoveel woorden tegen je verteld, je weet dat je vader een verleden heeft. Misschien wordt het tijd om dat achter je te laten. Schedelster is dat gelukt, dus jij kunt het zeker.’

‘Maar lukt het jou ook?’ Pegelpoot hoorde hoe onverstaanbaar zijn zachte stem was.

‘Ik weet niet wat je over mij hebt gehoord’, miauwde Vlierklauw. ‘Maar nee, mij lukt het niet. Het is niet fijn om altijd geschaduwd te worden door het verleden. Juist daarom wil ik dat jij het vergeet.’

Pegelpoot had nog zoveel vragen, maar kreeg niet de kans om ze te stellen. De bruin gestreepte kater maakte een paar grote sprongen en verdween uit zijn pootbereik. Gefrustreerd sloeg Pegelpoot tegen het gras. Hij had gewoon geen idee meer wat hij wilde en wat hij kon.

Koraalpoot was de enige die hem echt begreep… maar zij had hem al zo vaak geholpen. Na het fiasco van gisteren wilde Pegelpoot haar niet opnieuw lastig vallen.

Weifelend keek hij naar de zandkleurige poes, die zorgeloos met Vlokstaart kletste. Nee. Hij zou haar humeur niet verpesten, niet nadat Vlierklauw hem zo duidelijk had gezegd dat ze voor nu hun zorgen opzij moesten zetten. Pegelpoot besefte moedeloos dat hij er helemaal alleen voor stond. Er was niemand met wie hij zijn gedachten kon delen, niemand die zijn angsten begreep of hem de antwoorden op al zijn vragen kon geven.

En alsof dat nog niet erg genoeg was, kwamen ze aan bij het nest.

✲✲✲


Het was vanaf vele boomlengtes afstand al te zien. Pegelpoot had weleens eerder vogelnesten gezien – kommetjes van in elkaar gevlochten twijgjes, die zich in de oksels van takken bevonden. Maar dit was van een heel ander kaliber. In plaats van afgeknapte takjes, werd het nest gevormd door halve boomtakken, wiens vertakkingen over elkaar heen liepen als een wirwar van webdraden.

‘Grote SterrenClan.’ Vlierklauw schuifelde gegeneerd met zijn voorpoten over de grond. ‘Dat is… eh… hoog.’ Het nest was gelegen bovenin een enorme eikenboom. Pegelpoot moest zijn kop in zijn nek leggen om het goed te bekijken.

‘Wil je opgeven?’ grauwde Schedelster uitdagend.

Vlierklauw rechtte zijn rug. ‘Nooit.’ Toch zag Pegelpoot een flits van angst door zijn gele ogen schieten. Dit voelde niet goed. Er was iets dat Vlierklauw tegenhield.

‘Ik dacht al.’ Schedelster grijnsde breed. ‘We hebben niet dat hele eind gelopen voor niks. Ik heb altijd al een KraakClankat in actie willen zien… en we krijgen zelfs een demonstratie van de commandant! Wat een bofferds zijn we toch.’ Zijn stem was ongewoon optimistisch. Vlokstaart snorde vrolijk mee, maar Pegelpoot wisselde een achterdochtige blik met Koraalpoot. Er klopte iets niet. Schedelster wist duidelijk een ding dat zij niet wisten en verheugde zich er nogal over.

‘Schedelster’, mompelde Vlierklauw nerveus. ‘Je weet dat…’

De Clanleider sloeg zijn staart voor de mond van de commandant. ‘Verspil niet nog meer tijd aan babbelen. Klim die boom dan in! We staan allemaal te wachten.’ In de donkerblauwe ogen van de kater fonkelden pretlichtjes, als sterren in een duistere nacht.

Vlierklauw liep heel langzaam op de eikenboom af. Zijn staart zwiepte opgelaten heen en weer. Pegelpoot kon zijn angst ruiken.

‘Pap’, miauwde hij paniekerig. ‘W-wat is er?’

Schedelster keek zijn zoon voldaan aan. ‘Zoals ik al zei, we gaan geen tijd verspillen aan eindeloos praten. Ik heb veel te lang gewacht om de geweldige KraakClancommandant zijn kunstjes uit te zien voeren. Kom op, Vlierklauw! Je staat net zo stil als die boom inmiddels. Beweging is gezond voor je.’ Pegelpoot wist niet wat zijn vader bezielde, maar spurtte op Vlierklauw af. ‘Ach, Pegelpoot!’ hoorde hij Schedelster achter zich verzuchten. ‘Houd hem nou niet nog langer op.’

Vlierklauw stond onbeweeglijk bij de eik, snuit aan snuit met de schors.

Pegelpoot schudde de commandant krampachtig heen en weer. ‘Vlierklauw! Wat is er? Vlierklauw!’ Toen keek de KraakClankater hem recht aan. Duizenden pijnlijke herinneringen passeerden zijn brede, getekende gezicht. Er lag zelfs iets van spijt in. Maar de sterkste emotie was duidelijk leesbaar, eentje die Pegelpoot boven alles verbaasde. De commandant wilde zichzelf bewijzen.

‘Vlierklauw!’ krijste Koraalpoot, die door leek te hebben wat er aan de poot was. Pegelpoot kon enkel verstijven toen de wilde kater plotseling los kwam van de grond en zijn klauwen in de schors sloeg.

Schedelster slaakte een triomfantelijke kreet. ‘Kijk, er komt beweging in!’

Hier was iets zo erg mis. Pegelpoot sloeg zijn klauwen in Vlierklauws staart, proberend om hem naar beneden te krijgen, maar de KraakClankat rukte zich los. Een diep gegrom steeg op uit diens keel. Hij klom langzaam omhoog, hoewel zijn poten beefden en zijn vacht recht overeind stond.

‘Hij moet naar beneden komen!’ Koraalpoot stond plotseling naast Pegelpoot; haar uitdrukking was er een van pure paniek. ‘Vlierklauw kan niet klimmen!’

Pegelpoot staarde haar compleet verward aan. ‘Wat? Maar hij is een KraakClan-’

De EchoClanleider onderbrak hem met een gegrinnik. ‘Vlierklauw kan zichzelf geen KraakClankat noemen, hoor.’ Hij leek het extra luid te zeggen, zodat de klimmende kater hem kon horen. Vlierklauw bevond zich inmiddels al meerdere staartlengtes boven de grond en had zijn poten krampachtig om de stam heen geslagen. ‘Nee, dat beestje was al een mislukkeling vanaf zijn training. Boom in, boom uit – en steeds viel hij naar beneden. Kneuzingen, botbreuken, je kon het zo gek niet bedenken of hij moest ervoor naar het medicijnhol.’

‘Stop!’ schreeuwde Pegelpoot ongelovig. ‘Pap, stop!’

Maar Schedelster hield niet op. ‘Mentor na mentor na mentor kreeg hij. Je vraagt je af hoe ik dat weet? Het was een vast onderwerp op de Grote Vergaderingen! Vlierklauw, de kat die telkens maar faalde. De KraakClan schaamde zich dood. Uiteindelijk besloten ze om zijn klimtrainingen maar te stoppen. In plaats daarvan kon hij zich gaan focussen op het vermoorden van onschuldige EchoClankatjes.’

Pegelpoot hoopte met heel zijn hart dat Vlierklauw nu buiten gehoorsafstand was. De tranen prikten in zijn ogen en hij staarde Schedelster vol walging aan.

‘Ik ben benieuwd wanneer hij naar beneden komt!’ De leider kneep zijn ogen tot spleetjes. ‘Om eerlijk te zijn had ik niet gewed dat hij zo hoog zou gaan. Zeg, Vlierklauw, je kunt altijd nu opgeven hè? Dan hoef je minder ver naar beneden te klimmen.’

De commandant was niet veel meer dan een bruine vlek in Pegelpoots blikveld. Desondanks meende hij hem te zien worstelen met Schedelsters getier. Pegelpoot werd overspoeld door medelijden, maar kon Vlierklauw niet helpen. Hij was helemaal alleen daarboven. De kater klom met steeds kleinere stappen, alsof hij steeds banger werd om te vallen. Pegelpoot hoorde hem een vreselijke kreet slaken die door merg en been ging.

‘Ik ga hem achterna.’ Koraalpoot zette haar voorpoten in de eikenschors. ‘We kunnen hem daar niet alleen laten! Straks durft hij niet meer naar beneden.’

De leerlinge klom een staartlengte naar boven. Ze tastte de stam af met haar poten – Pegelpoot giste dat ze zocht naar plekken met grip. ‘Doe voorzichtig’, wist hij uit te brengen. ‘We hebben je nodig.’ Haar blauwe ogen fonkelden vastberaden.

‘Nee, we hebben Vlierklauw nodig.’

Plotseling piepte Vlokstaart angstig. Pegelpoot vloog op de poes af, zodat hij kon zien wat zij vanaf daar zag. Had de vogel hen gezien?

Hij volgde haar ijsblauwe blik en de moed zonk hem in de poten. Op hetzelfde moment vloekte Schedelster iets onverstaanbaars. Pegelpoot wilde zijn vader het liefst van alles aan stukken rijten. Had hij nu spijt? Wilde hij het opeens terugdraaien, nu het al te laat was? Pegelpoot dwong zichzelf om zijn ogen open te houden toen hij de commandant aan één voorpoot zag hangen. Zijn achterpoten bungelden in het niets. Koraalpoot schoot op een ijzingwekkend tempo naar boven, maar Pegelpoot wist dat ze niet op tijd zou komen.

Met een krachtige noodkreet liet Vlierklauw de stam los.

15. Alles is mijn fout[]

Als een gevallen adelaar stortte Vlierklauw neer. Naarmate hij dichterbij kwam, hoorde Pegelpoot het geschreeuw aanzwellen, alsof de commandant besefte hoe ongelooflijk hard de grond zou zijn. “Draaien, Vlierklauw.” Pegelpoot probeerde de instructie met al zijn macht naar de vallende kater te krijgen, maar zijn keel was vastgevroren. Toch, op het allerlaatste moment, wist Vlierklauw zichzelf om te keren en met zijn poten op de grond terecht te komen.

De klap was er niet minder om.

Vlierklauw werd door de kracht van de aarde omhoog geworpen, waarna hij een tweede keer op de grond smakte. Nu bleef hij stil liggen. Akelig stil.

Pegelpoot staarde Schedelster met wijde ogen aan. De leider hield zijn blik gefixeerd op de gewonde kater. Een uitdrukking van schok lag over zijn hele gezicht. Als een bevroren standbeeld stond hij daar maar, geen poot uitstekend. Pegelpoot slikte zijn woede in. Zijn vader zou later wel z’n verdiende loon krijgen.

Hij sprintte op Vlierklauw af. De ooit zo machtige commandant was nu net een verrotte boomstronk. Zijn vacht zat onder de aarde die op was gestoven bij de klap. Maar het was vooral zijn houding die Pegelpoot zorgen baarde – Vlierklauw lag met zijn snuit tegen de grond aan. Als een aangespoelde drenkeling. Als een dode. Gal rees op in Pegelpoots keel. Als Schedelster hem vermoord had, dan hoefde hij zijn vader nooit meer te zien. Sterker nog, dan wilde hij ervoor zorgen dat niemand Schedelster ooit meer zou zien. Hij wilde dat de grijze kater van de aardbodem verdween.

‘Leeft hij nog?’ Schedelsters ruwe stem schraapte tegen Pegelpoots oor.

‘Als hij nog leeft, is het niet dankzij jou’, kaatste hij terug. Woede trok door al zijn aderen heen. ‘Misschien heb jij hem vermoord, pap.’

Schedelster snoof, al klonk het weinig overtuigd. ‘Ik wist niet dat hij zou vallen. Hij had gewoon naar beneden kunnen komen.’ Waarna de Clanleider hem ongetwijfeld voor het oog van iedereen zou hebben vernederd, voegde Pegelpoot er knarsetandend aan toe.

Een gestalte duwde Schedelster ruw opzij. Het was Koraalpoot, wiens helderblauwe ogen furieus vlamden. ‘Bek dicht!’ snauwde ze tegen de leider. ‘Snap je het nou nog niet? Het is allemaal jouw schuld, muizenbrein.’ De kater week verbluft achteruit, waarschijnlijk verbaasd door de woede van de jonge poes. ‘Ja, loop maar weer weg. Niemand zou je missen.’

‘Luister–’

Koraalpoot gromde laag en beukte opeens met haar volle gewicht tegen Schedelster aan. De kater slaakte een verraste kreet, maar bewaarde zijn evenwicht. Met een dodelijke blik staarde hij naar de jonge poes. Die was echter niet bang. Ze boorde haar klauwen uitdagend in de aarde, alsof ze wilde zeggen dat ze geen stap zou verzetten.

Pegelpoot wist dat de leerling geen partij was voor Schedelster. Dat was haast niemand.

‘Eh… Koraalpoot?’ Vlokstaart trok haar vriendin voorzichtig weg. ‘Misschien is dit geen heel goed plan.’ Koraalpoot gromde nogmaals, maar liet zich toen toch wegvoeren richting Vlierklauw.

Zo bleven vader en zoon alleen achter. Pegelpoot wist niet wat hij moest zeggen. Hij had het idee dat het onmogelijk was om zijn ware gevoelens onder woorden te brengen. Daarom zweeg hij maar en keek Schedelster indringend aan. De grijze kater keek terug, zijn sneeuwwitte masker rimpelend toen hij zijn ogen vernauwde.

‘Geen verdriet?’ Een brok kwam op in Pegelpoots keel. ‘Geen spijt?’

Schedelster trok zijn bek open om iets te zeggen, maar sloot hem weer. Pegelpoot had genoeg gezien. ‘Ga weg!’ snikte hij. ‘Ga weg en kom niet meer terug!’

‘Pegelpoot…’ De leider zette aarzelend een stap vooruit.

‘Was ik niet duidelijk genoeg?!’ Alle haat verzamelde zich in Pegelpoots lichaam. Hij was het oog van een storm die al zo lang gaande was. ‘Ik hoef je niet te zien! Hoor je me? Alles is jouw fout!’ Zijn stem ging over tot een gekrijs. Een zweem van verdriet trok over Schedelsters gezicht heen.

‘Ja’, fluisterde hij zacht. ‘Alles is mijn fout.’

Zijn ogen twinkelden nog één keer, voordat hij zich omdraaide en weg slofte. Pegelpoots poten prikten om achter hem aan te rennen. Hij had nog zoveel dingen die hij moest zeggen. Maar zelf voelde hij ook wel dat hij zijn emoties niet meer onder controle had en dat hij dit beter kon bewaren tot een ander moment. Toch wilde hij eigenlijk niet wachten. Volgende keer zou hij zich weer net zo kwetsbaar voelen als eerst. Nu voelde hij zich sterk. Het maakte hem nu niet meer uit wat Schedelster van hem dacht. Het oordeel van een moordenaar was Pegelpoot niks waard.

‘Pegelpoot.’ Een diepe, bekende stem kraakte zich een weg tot zijn oren.

Pegelpoot draaide zich onmiddellijk om en sprintte op Vlierklauw af, zijn poten roffelend op de grasgrond. ‘Vlierklauw! SterrenClan zij dank, je bent in orde!’

De grote kater glimlachte, maar die glimlach was verhuld in pijn. ‘Het is wat je in orde noemt.’

‘Je bent in ieder geval niet dood!’ snorde Vlokstaart vrolijk. ‘Het had veel erger kunnen zijn. Ik weet dat katten altijd op hun pootjes terecht komen, maar bij jou twijfelde ik daar toch even aan.’ De lange snorharen van de poes trilden toen ze Vlierklauw besnuffelde.

‘Dat kriebelt’, gromde de bruine kater moeizaam. Hij probeerde zich overeind te hijsen, maar viel gelijk terug op de aarde. ‘En dat doet pijn.’

Koraalpoot tilde voorzichtig een van Vlierklauws achterpoten op. De commandant kermde zacht. Nu pas zag Pegelpoot dat de poot in een vreemde hoek gebogen was, als een half doormidden gebroken takje. Hij slikte. Het zag er pijnlijk uit en zo te horen was het dat ook. ‘Deze is uit de kom.’ Koraalpoot zei het zonder enige twijfel. ‘Het doet veel pijn, maar echt ernstig is het niet.’

‘Oh! Ik wist niet dat je ook leerling-medicijnkat was!’ Vlokstaarts ogen straalden verrast.

‘Dat ben ik ook niet.’ Koraalpoot haalde gegeneerd haar schouders op. ‘Maar je hoeft geen medicijnkat te zijn om dit te verklaren.’

Vlierklauw beet zijn tanden op elkaar. ‘En hoe krijg ik dat ding weer in de kom?’

Koraalpoots zelfzekerheid ebde weg als sneeuw in nieuwblad. ‘Ik zal hem recht moeten zetten. Maar… maar dat heb ik nog nooit gedaan. Ik heb het alleen weleens zien gebeuren, toen ik een kitten was.’ Ze keek Vlokstaart onderzoekend aan. ‘Sparvalk heeft het me voorgedaan.’

‘Dan komt het helemaal goed!’ snorde Vlokstaart luid. ‘Mijn broer is de beste medicijnkat ooit.’

Pegelpoot keek angstig van Vlierklauw naar Koraalpoot en weer terug. ‘Wat als het… wat als het niet lukt?’ piepte hij zonder de gewonde kater aan te kijken.

‘Dan maak ik het alleen maar erger.’ Koraalpoot zei het rustig, maar Pegelpoot zag zijn eigen angst weerspiegeld in haar ogen. ‘Hij zal misschien nooit meer op die achterpoot kunnen lopen. Maar dat geldt ook als we er niks aan doen.’ Ze knikte Vlierklauw nerveus toe. ‘Het is jouw beslissing. Misschien zal het rechtzetten even pijn doen, maar daarna…’

‘Doe het’, onderbrak Vlierklauw haar grommend. ‘En doe het snel.’

Koraalpoot zette een stap dichterbij, maar haar blik flitste opnieuw naar de commandant. ‘Maar wat als ik het verkeerd doe? Ik ben Sparvalk niet…’

‘Jij doet het niet verkeerd.’ Onder de sluier van pijn glommen Vlierklauws ogen bemoedigend. ‘Kom op, Koraalpoot. Hoe eerder we beginnen, hoe eerder we klaar zijn.’ Pegelpoot hield zijn adem in toen Koraalpoot de achterpoot vastpakte. Hij zag hoe Vlierklauw verstijfde.

Er klonk een zachte krak. Daarna een iets minder zachte pijnkreet.

‘SterrenClan-verdomme, dan val ik toch liever uit een boom’, jammerde Vlierklauw. Hij klampte zichzelf vast aan Vlokstaart en trok zich zo omhoog. ‘Is… is het goed gegaan?’

Koraalpoot knikte. ‘Volgens mij wel.’ Pegelpoot zag hoe de lucht uit haar longen ontsnapte. Blijkbaar was hij niet de enige die zijn adem in had gehouden. Terwijl Vlokstaart met Vlierklauw begon te praten, trippelde Koraalpoot langzaam op Pegelpoot af. ‘Wat je net tegen je vader deed…’ De poes staarde naar haar poten. ‘Ik vond het echt heel dapper. Ik kan me niet voorstellen dat ik ooit zoiets in het gezicht van Lariksster of Zuiverstroom zou kunnen zeggen.’

‘B-bedankt.’ Deze keer was het Pegelpoot die naar de grond staarde.

Voordat hij het goed en wel besefte had Koraalpoot haar snuit tegen de zijne aan gedrukt. Haar gesnor vervulde Pegelpoot van een ongelooflijke tevredenheid. Langzaam verwikkelde hij zijn staart in de hare, zodat hij haar zachte vacht kon voelen. Het gepraat van Vlokstaart en Vlierklauw verdween naar de achtergrond. Pegelpoot was alleen op de wereld met Koraalpoot. Haar prachtige, blauwe ogen waren het enige dat hij kon zien. Het enige dat hij kon ruiken was haar geur, die na bijna een maan in de graslanden die van de WildwaterClan had aangenomen, en hij kon enkel luisteren naar haar rustgevende gesnor. Pegelpoot had zich in dagen niet zo veilig gevoeld.

Als alles echt Schedelsters fout was, dan had hij alles wat goed was aan Koraalpoot te danken.

16. Omdat niemand van je houdt[]

Schedelsters ogen waren twee heldere waterdruppels in de allesomvattende duisternis. Pegelpoots borstkas zwoegde op en neer bij elke ademhaling. Hij wilde het niet vertellen. Maar hij wist dat de grijze kater er anders zelf wel achter zou komen en dan zou er een storm van woede ontketend worden. Slikkend zette Pegelpoot een stap dichterbij. Schedelster keek op, een onleesbare blik in die donkerblauwe ogen.

‘Wat moet je?’

Dit begon al goed. Het conflict van enkele dagen gelegen lag nog vers in Pegelpoots geheugen. Waarschijnlijk was Schedelster nog steeds boos op hem… al had hij eigenlijk geen reden daartoe. Pegelpoot probeerde al zijn restjes zelfvertrouwen bijeen te schrapen. Het was Schedelster die Vlierklauw bijna had vermoord; het was Schedelster die Pegelpoots tijd achter de grens tot een hel probeerde te maken; en het was Schedelster die niet wilde dat Pegelpoot gelukkig was. Als de Clanleider iets toleranter was geweest, had dit gesprek überhaupt niet hoeven plaatsvinden.

‘Ik wil met je praten’, fluisterde Pegelpoot doodsbang. ‘Alleen.’

De kater rees overeind. Hij had een slaapplek aan de rand van het grasveld, afgezonderd van alle anderen. Nu hij daar zo rechtop stond, als een rotsblok in een kale vlakte, zag Pegelpoot pas hoe eenzaam zijn vader was.

Hij wilde zich tegen Schedelster aan drukken, maar durfde het niet.

‘Kom mee dan.’ De kater gromde diep. ‘Voordat we de rest wakker maken.’ Hij beende door de struiken, waarbij de takken op en neer schudden, alsof ze Pegelpoot gebaarden om te volgen. Een huivering trok over zijn ruggengraat. Hij vertrouwde zelfs de bladeren niet meer. Alles voelde vervreemd aan, al kon hij dit gebied na al die dagen inmiddels een tweede thuis noemen.

Een vogel schreeuwde in de verte. Pegelpoot dook ineen van schrik.

‘Hoe kleiner je eruit ziet, hoe eerder hij je als prooi beschouwt’, siste Schedelster. ‘Een echte krijger duikt niet ineen. Een echte krijger loopt rechtop, trots en onverschrokken.’

Aarzelend hief Pegelpoot zijn kin op. Hij probeerde grotere stappen te nemen, zoals zijn vader ook deed, maar struikelde bijna over zijn eigen poten. Sip staarde hij naar de grond. Als een echte krijger zich echt zo gedroeg, dan zou Pegelpoot er nooit een worden.

Ze waren aangekomen bij de zilveren grens. Het bouwwerk zag er ’s nachts nog vele malen dreigender uit dan overdag. Schedelster bekeek de grens met iets van hoop in zijn ogen, alsof hij verwachtte dat het ding een paar muizenlengtes was opgeschoven, maar die hoop doofde meteen uit. ‘We zitten hier nou al bijna een maan,’ spuugde de leider, ‘en nog steeds is er niks veranderd. Die Cyma van jullie is ook in rook opgegaan. We zijn gedoemd.’

Pegelpoot voelde zich inderdaad behoorlijk gedoemd op dit moment. Maar dat kwam niet door de grens.

‘Pap’, bracht hij uit, voordat Schedelster zou vergeten waarom ze hier waren. ‘Ik vind Koraalpoot leuk.’ Die woorden omschreven geen fractie van zijn ware gevoelens. Toch leken ze Schedelster onuitstaanbaar boos te maken. De leider klemde zijn kiezen op elkaar. Zijn ogen schoten vuur – heldere, donkerblauwe vlammen die zo door Pegelpoot heen brandden. Hij kon wel janken. Hij wilde janken. Maar waarschijnlijk was dat ook niet wat een ware krijger zou doen.

‘Ik wist het.’ Schedelsters toon was niet alleen woedend. Hij klonk ook intens teleurgesteld.

Pegelpoot krabbelde achteruit, zonder dat hij zelf doorhad hoe hevig zijn lichaam op die woorden reageerde. ‘S-Sorry! Ik kan er niks aan doen, echt waar, ik had het ook anders gewild.’ Hij beefde van top tot teen. Elk woord dat hij uitsprak, leek Schedelster alleen nog maar bozer te maken.

‘Tuurlijk kan je er wel iets aan doen!’ schreeuwde de leider ongelovig. ‘Je had iedereen kunnen kiezen, iedereen, voor mijn part een zwerfkat of een eenling. Ik droomde van een toekomst voor jou. Een zorgeloze toekomst, eentje die niet verpest werd zoals de mijne!’ Een donderslag klonk in de verte, als teken van een aankomende groenbladstorm. ‘Je was nooit speciaal. Nooit veelbelovend, Pegelpoot. Je training was een ramp en je zou je eerste gevecht nooit overleven. Je had niet mijn kracht. Weet je hoeveel ik heb doorstaan? Weet je hoeveel pijn ik op me heb genomen, alleen maar om mijn Clan en familie veilig te houden? Weet je dat?!’

‘Nee!’ gilde Pegelpoot. ‘Dat weet ik niet, omdat jij me dat niet vertelt!’

Zijn woorden werden ondersteund door de rommelende donder. Schedelster zette een dreigende stap vooruit, alsof hij Pegelpoot onder zijn massieve klauwen zou vermorzelen. ‘Je zou het niet aankunnen. Je zou me nooit, maar dan ook nooit kunnen vergeven. Wil je dat echt, Pegelpoot? Wil je een moordenaar zien, elke keer als je mij of Vlierklauw aankijkt?’

‘Dat wil ik niet.’ Zijn stem was afgezwakt tot niet meer dan een gefluister. ‘Maar Koraalpoot is geen moordenaar. Zij is degene die ik graag zie.’

Schedelster trok zijn lippen op, waardoor zijn vlijmscherpe tanden zichtbaar werden. ‘Koraalpoot is Larikssters dochter, Pegelpoot. Zij heeft vergiftigd bloed door haar aderen stromen. Ik had Ochtendster nooit in leven moeten laten.’

‘Ochtendster? Wie is Ochtendster?!’

Het web van geheimen en leugens werd alleen maar verder uitgebreid; en het was zo geweven dat Pegelpoot erin verstrikt zou raken. Hij vond geen antwoorden in Schedelsters blik. Alleen ijskoude haat – haat die hem tot op het bot verschroeide. Zelfs de hete groenbladwind was draaglijker dan Schedelsters furie.

‘Koraalpoot is voortgekomen uit niets meer dan lijden, Pegelpoot. Zij staat symbool voor alles wat de EchoClan bijna ten gronde heeft gericht.’

Pegelpoot kon en wilde het niet geloven. Koraalpoot was onschuldig. Ze was het puurste wezen dat hij maar kende, iemand die altijd het goede zou doen. ‘Ze is misschien Larikssters dochter’, snauwde hij. ‘Maar haar vader is Zuiverstroom, pap. Ze heeft ook zijn bloed.’

‘Laat me niet lachen.’ Schedelster gromde diep, een geluid dat ver verwijderd was van welke lach dan ook. ‘Koraalpoot lijkt op Lariksster. Ze woont bij Lariksster. Ze gedraagt zich als Lariksster. Nee, zij lijkt in niks op Zuiverstroom. Zij is Lariksster, Pegelpoot, en ik voel dezelfde walging bij haar als bij haar moeder. Nog erger dan bij Vlierklauw.’

‘Erger dan bij Vaalster?’ waagde Pegelpoot te vragen.

Alles vertraagde toen hij Schedelsters poot op hem af zag komen, met ontblote klauwen. Pegelpoot krijste van pijn toen de nagels zijn wang openreten.

‘Noem die naam nooit, maar dan ook nooit meer in mijn bijzijn!’ Schedelster sloeg met zijn klauwen op het gras, waar sporen van Pegelpoots bloed ontstonden. Hij voelde hoe de zoute smaak in zijn bek droop, vermengd met iets anders zouts: tranen. Dit kon hij niet meer. Hij kon niet altijd rekening houden met zijn vaders verleden als hij niet wist wat dat verleden was.

De hemel scheurde open en de bliksem sloeg in, slechts enkele staartlengtes van Pegelpoot af. Hij gilde, maar die gil werd afgebroken door een oorverdovende donderslag. Was dit het werk van de SterrenClan? Een vreemd, zoemend geluid steeg op van de grens, die door de bliksemflits geraakt moest zijn. Het gezoem steeg echter snel weg. Pegelpoots oren piepten nog na van de enorme knal, maar hij kon alweer horen hoe Schedelster verder schreeuwde.

‘Je hebt geen idee over wie je het hebt, Pegelpoot! Hij heeft me van binnenuit en buitenaf geprobeerd kapot te maken! Onze Clan stond op de rand van totale vernietiging dankzij hem.’

‘Waarom…’ murmelde Pegelpoot half-versuft. ‘Waarom slaag jij erin om elke discussie weer over het verleden te laten gaan? Het maakt me niet uit wat er toen allemaal gebeurd is. Koraalpoot en ik zijn niet Lariksster en jij – we zijn gewoon onszelf en we willen samen zijn.’

Schedelster siste woedend. ‘Jullie zullen het verleden altijd bij jullie dragen.’

‘Dankzij jou, ja.’ Pegelpoot kon weer goed horen. De storm om hen heen deed hem af en toe ineen krimpen, maar hij dwong zichzelf om verder te spreken. ‘Ik ben Pegelpoot van de EchoClan en niemand anders. Weet je waarom ik met je wilde praten? Omdat ik hoopte dat je het eindelijk zou begrijpen. Dat je blij voor me zou zijn dat ik eindelijk iemand heb gevonden van wie ik gelukkig word, want jij bent diegene nooit voor me geweest. Maar ik had dit kunnen weten. Jij hebt nooit geprobeerd om me te snappen. Je hebt nooit naar mij geluisterd.’ Alle herinneringen aan conversaties met Schedelster kwamen weer bovendrijven. Ze gingen gepaard met de pijnen die Pegelpoot al die tijd had opgespaard. ‘Je bent nooit mijn echte vader geweest.’

Een bliksemslag in de verte wierp een witte schim over Schedelsters gezicht. Door het plotselinge licht kon Pegelpoot de verbijstering zien.

Nu was Pegelpoot degene die echt verbijsterd was. Want hoe kon deze informatie Schedelster verbazen? Had hij het niet doorgehad? Ook al deed hij nooit de moeite om Pegelpoot bij te staan, zoals alle normale ouders? Had hij niet in de gaten gehad hoeveel pijn hij zijn zoon deed?

Voordat Schedelster de kans kreeg om iets te zeggen, liep Pegelpoot weg.

‘Weet je waarom ik van Koraalpoot houd?’ mompelde hij, terwijl hij over zijn schouder keek. ‘Omdat zij van mij houdt. Ik voel het aan alles. En het is het beste gevoel van de wereld.’

Hij zette stap voor stap, weg bij Schedelster, weg bij de grens. Toch voelde hij dat er nog één ding gezegd moest worden. Pegelpoot draaide zich om. Zijn vaders nachtblauwe ogen waren exact dezelfde kleur als de onweerslucht. ‘Jij kent dat gevoel niet, hè?’ siste Pegelpoot. De haat werd hem teveel. ‘Weet je waarom niet?’ Zijn poten trilden, maar deze keer was het niet van angst.

‘Omdat niemand van je houdt.’

17. Lafheid komt als laatst[]

Pegelpoot had slecht geslapen die nacht. Zijn dromen werden gedomineerd door een woedende Schedelster, die schreeuwend achter hem aan sprintte. Tegen de tijd dat hij wakker werd, was het al ochtend, en kwam het morgenzonnetje voorzichtig om de hoek kijken. De takken filterden het zonlicht en bespikkelden de grond met kleine vlekjes van licht.

‘Kijk, onze schone slaapster is wakker’, snorde Vlierklauw. Het gezicht van de bruine kater was het eerste wat Pegelpoot zag toen hij zijn ogen open knipperde. ‘Misschien kan hij het ons vertellen.’

‘Wat?’ Onmiddellijk kreeg hij een slecht voorgevoel.

De commandant strekte zijn kaken uit in een grote gaap. ‘Schedelster is foetsie. Zijn nest was nog koud vanochtend.’ Hij keek Pegelpoot fronsend aan. ‘We namen aan dat jij wel wist wat er gebeurd was. Hij zou toch nooit zomaar weggaan, zonder iemand iets te vertellen?’

Een huivering kroop over Pegelpoots gehele ruggengraat – van zijn poten tot de puntjes van zijn oren. De woorden die hij vannacht nog vol overtuiging had uitgesproken, voelden leeg aan op zijn tong. Hij had niet geweten hoe erg ze Schedelster zouden raken… zo erg dat de grijze kater spoorloos verdwenen was. Pegelpoot deed zijn bek open, maar sloot hem weer. Zijn blik gleed vliegensvlug naar Koraalpoot. De beige poes zat een eindje verderop en glimlachte warm. Al het bloed steeg naar Pegelpoots kop van gêne. Hij kon nooit zeggen waarom Schedelster echt weg was gegaan, niet met Koraalpoot in de buurt.

‘Ik heb geen idee’, mompelde Pegelpoot. Hij hoorde zelf hoe leugenachtig het klonk.

Vlierklauw had dat ook door, want hij wiebelde met zijn oren. ‘Echt niet?’ Zijn gezicht had een strenge uitdrukking, alsof hij een leerling vroeg of die geen prooi had gesnoept tijdens de jacht.

‘Nee, echt niet.’ Pegelpoot schudde nu driftig zijn kop, maar probeerde het oogcontact met de KraakClancommandant te vermijden. Hij wist dat al zijn geheimen verscholen lagen in zijn pupillen. Eén enkele blik was genoeg om alles prijs te geven.

De bruin gestreepte kater knikte kort. ‘Oké. Dan denk ik dat er maar een optie is.’

‘Schedelster is gaan zwemmen!’ miauwde Vlokstaart overtuigd. ‘Een heerlijke groenbladduik!’ Ze keek grijnzend om zich heen, maar niemand glimlachte terug. ‘Oh… jullie denken van niet? Jammer, het leek me juist zo’n goede theorie.’ De poes schuifelde zachtjes met haar lange poten. ‘Maar als hij geen baantjes is gaan trekken, waar is dat muizenbrein dan?’

‘Mij lijkt het duidelijk.’ Vlierklauw kuchte zacht. ‘Hij wist dat we vroeg of laat de vogel weer zouden proberen te vangen, dus hij is met zijn staart tussen zijn poten gevlucht.’

Pegelpoot sprong op. ‘Schedelster zou nooit vluchten!’

Het fanatisme in zijn eigen stem verbaasde hem. Waarom verdedigde hij zijn vader nog steeds, na alles wat er was gebeurd? ‘Pegelpoot heeft gelijk’, miauwde Koraalpoot peinzend. ‘Als Schedelster ergens niet bang voor is, is het gevaar. Hij zou met een glimlach die boom in klimmen.’

‘Maar is er een andere verklaring?’ bromde Vlierklauw. Het bleef ongemakkelijk stil. Pegelpoot besloot dat hij liever wilde dat zijn vader als een lafaard werd gezien, dan dat de waarheid boven water kwam. ‘Precies, jullie kunnen het niet ontkennen. Schedelster heeft ons keihard in de steek gelaten.’ Die laatste woorden kwamen met een dreun aan bij Pegelpoot. Het was zijn schuld. Wanneer Schedelster terug zou komen – als dat überhaupt zou gebeuren – zou hij gezien worden als een lafbek. Terwijl Pegelpoot dat juist was, omdat hij te bang was om Koraalpoot in haar gezicht te zeggen hoe hij zich voelde.

De poes had zich inmiddels overeind gehesen en liep op Vlierklauw af. ‘Oké: stel dat je gelijk hebt. Wat moeten we dan nu doen? Het heeft geen zin om die vlooienbal te gaan zoeken, als hij ons toch niet wil helpen.’

‘Ik weet wat we moeten doen!’ Vlokstaart zwiepte opgewonden met haar staart.

‘Zwemmen?’ raadde Vlierklauw grinnikend.

De WildwaterClanpoes rolde met haar ogen. ‘Nee, eekhoornbrein! We moeten de vogel vangen!’ Pegelpoot zag hoe er meteen een schaduw over Vlierklauws gezicht gleed. Ook bij hemzelf rezen de twijfels. Vlierklauw droeg nog steeds de schrammen en blauwe plekken van hun vorige poging. Moesten ze dit wel nog een keer proberen?

‘Ik ben het met Vlokstaart eens’, verklaarde Koraalpoot ernstig. ‘De SterrenClan was helder. Als we die vogel niet vangen, komen we helemaal nergens.’

Vlierklauw wilde opstaan, maar een flits van pijn schoot door zijn ogen heen toen hij op zijn linker voorpoot steunde. Hij viel terug op de grond. Pegelpoot sprong op de commandant af, die zich weer herpakt had en overeind krabbelde. ‘Het gaat, het gaat.’ Vlierklauw legde zijn staart snel over zijn poten heen, maar Pegelpoot zag dat die nog steeds trilden.

‘Vlierklauw, jij gaat die boom niet opnieuw in.’ Koraalpoots toon duldde geen tegenspraak en die kwam er ook niet. ‘Vlokstaart, Pegelpoot en ik kunnen dit wel met z’n drieën.’

Vlokstaart snorde luid. ‘Zeker en vast!’

‘Maar…’ Pegelpoot durfde zijn gedachten nauwelijks onder woorden te brengen. ‘…we hebben niets van de ervaring of spierkracht van Schedelster en Vlierklauw. Ik heb dat beest gezien. Daar kunnen we niks tegen beginnen, geloof me.’ Hij stelde zich de enorme spanwijdte van de roofvogel voor. Zelfs als hij en zijn vrienden naast elkaar gingen staan, waren ze niet opgewassen tegen die reusachtige vleugels.

Opeens voelde hij hoe een brede poot over zijn rug heen geslagen werd. Pegelpoot keek over zijn schouder, recht in Vlierklauws bemoedigende, ambergele ogen.

‘Het komt goed.’ De diepe stem van de commandant was vastberaden. ‘Jullie kunnen dit.’

Vlokstaart stootte Vlierklauw enthousiast aan. ‘Ja! Dit wordt een –vogel– eitje!’

Pegelpoot had niet eens tijd om te gniffelen om de grap, want Vlierklauw ging al verder. ‘Soms is ervaring juist niet wat je nodig hebt. Soms weerhoudt het je ervan om elke situatie anders te zien.’ Hij zweeg even, alsof hij nadacht over zijn woorden. ‘Ik heb in vele gevechten gestaan. Steeds dacht ik dat ik voorbereid was, dat ik wist hoe ik mijn vijanden onderuit kon halen. Maar ik heb geleerd dat elk gevecht, elke tegenstander anders is. Ik heb nog nooit een vogel bevochten – behalve een enkele mollige merel dan.’ Hij grimaste. ‘Juist doordat jullie nog niet tegen vossen of dassen of katten hebben gevochten, vertrouwen jullie niet op jullie ervaring. Jullie denken niet dat jullie alles al weten, zoals Schedelster en ik wel doen. Daarom zullen jullie succesvol zijn… en wij in dit geval niet.’

‘We gaan dit klusje klaren!’ Vlokstaart straalde. ‘Vang de vijand!’

‘Red de Clans’, vulde Koraalpoot aan. Ze leek compleet gefocust te zijn op haar doel, zonder enige angst, maar Pegelpoot kende haar langer dan vandaag. Hij zag haar klauwen in en uit glijden. Haar borstkas zwoegde snel op en neer; een teken van haar versnelde ademhaling. Ze was waarschijnlijk net zo bang als dat hij zelf was. Maar Koraalpoot liet zich daar niet door tegenhouden.

Pegelpoot was bang dat hij dat wel zou laten gebeuren.

✲✲✲


Ze liepen door de uitgestrekte velden. De wind woei in hun ruggen, waardoor het gras om hen heen de weg leek te wijzen. Vlokstaart liep aan kop, grote stappen makend, en haar kin fier omhoog. Pegelpoot dacht terug aan hoe ze elkaar ontmoet hadden. Dat moest alweer een maan geleden zijn, realiseerde hij zich geschokt. Hij had nooit gedacht dat hij de bloedirritante poes later een vriendin zou noemen. Al die keren dat Vlokstaart hem had opgebeurd… Hij was opeens heel dankbaar om haar bij zich te hebben. Pegelpoot wist dat hij het haar niet hoefde te vertellen, want in Vlokstaarts gedachten waren ze allang beste vrienden.

Maar aan wie hij eigenlijk nog wel iets moest vertellen, was Koraalpoot.

De poes was ongewoon stil. Pegelpoot kon het haar niet kwalijk nemen – hij vrat zichzelf immers ook op van de zorgen. Toch miste hij haar zachte, lieve stem.

‘Koraalpoot?’ piepte Pegelpoot nerveus. ‘Ben jij ook zo… ook zo bang?’

Koraalpoot vernauwde haar blauwe ogen, fronste en knikte toen kort. ‘Ik ben nog nooit zo bang geweest. Die vogel… die klauwen…’ Ze sperde haar ogen nu weer wijd open van angst. ‘Ik… ik ben gewoon zo bang dat het ons niet gaat lukken. Wat als we uit die boom vallen? Vlierklauw overleefde het, maar de volgende misschien niet. En als we al bij het nest aankomen, dan moeten we nog een reusachtige vogel verslaan. Er is gewoon zoveel dat mis kan gaan!’

‘Rustig.’ Pegelpoot drukte zich tegen haar aan. ‘Het komt goed, echt waar.’

‘Nee!’ riep Koraalpoot uit. ‘Jij zegt juist altijd wat je gelooft, Pegelpoot. Zeg me niet dat jij hier rustig in staat! Jij bent net zo bang als ik, zo niet banger!’

Pegelpoot wist niet wat hij nu moest zeggen. ‘Ik… ik houd er gewoon niet van om je zo overstuur te zien.’ Zijn stem was niet meer dan een gefluister, maar deze keer vertelde hij in ieder geval de waarheid. Hij durfde zijn vriendin niet in de ogen aan te kijken.

‘Wacht even… Pegelpoot…?’ Koraalpoot tilde zijn kop op met een voorpoot. ‘Waar ging je gesprek met Schedelster over?’

Ze had het door. Natuurlijk had ze het door. Pegelpoot legde zijn oren plat tegen zijn kop, te bang om te antwoorden. Was antwoorden überhaupt nog nodig? De poes keek dwars door hem heen, dwars naar zijn hart, waarin Koraalpoot zo’n grote plaats had ingenomen. ‘N-N-Niks.’ Pegelpoot schudde zachtjes zijn kop. ‘We hadden het nergens over.’

‘Oh ja, en daarom liep hij zomaar weg.’ Koraalpoot begon inmiddels geïrriteerd te klinken, iets wat Pegelpoot niet leuk vond. ‘Je hebt hem verteld dat je mij leuk vond, hè? Hij is weggegaan vanwege jou en mij… vanwege mij…?’

‘Nee!’ Pegelpoot sprong op, waarbij Koraalpoot geschrokken haar voorpoot terugtrok. ‘Het is niet jouw schuld! Ik heb vreselijke dingen gezegd!’

Koraalpoot zwiepte met haar staart. ‘Vreselijk, zoals dat je mij leuk vond?’

‘Nee! Ik bedoel, ja, ik vind je wel leuk en dat heb ik ook gezegd! Maar dat is niet het vreselijke!’ De woorden buitelden zijn mond uit in een ongelooflijk tempo, maar ze waren allemaal verkeerd. Hij zag Koraalpoots uitdrukking alleen maar verwarder worden. ‘Nee, dat bedoelde ik helemaal niet! Je bent niet vreselijk! Ik wil juist… ik vind je wel leuk!’

Vlokstaart draaide zich abrupt om. ‘Je vindt haar leuk?!’ Een enorme grijns brak door op haar gezicht. ‘Oh, jullie zijn zo schattig samen! Vind jij hem ook leuk, Koraalpoot?!’

‘Nee.’ Koraalpoots monotone stem was als een klap in Pegelpoots gezicht. Hij bleef stokstijf stilstaan terwijl de beige poes weg schreed, zonder hem ook nog maar een blik waardig te keuren. Met tranen in zijn ogen zag hij hoe ze steeds verder van hem weg liep – alsof het een symbool was van hoe ver ze nu van elkaar af stonden. En deze keer was dat niet Schedelsters schuld.

Deze keer had Pegelpoot het zelf verpest.

✲✲✲


‘Wat heeft ze nou?’ mopperde Vlokstaart. ‘Ik vond je aanzoek anders erg mooi, Pegelpoot.’

Pegelpoot kon de gevlekte poes wel vervloeken. Hij wilde gewoon vergeten dat dit ooit gebeurd was. Een fiasco vergeten was echter moeilijk als je door een rampgebied heen liep – en zo voelde hij zich nu exact. Vlokstaarts getetter was een constante herinnering aan zijn afgang. Pegelpoot bedacht zich met een akelig voorgevoel wat Vlierklauw hem ooit had verteld: voor een riskante onderneming als deze, moest je je hoofd leegmaken. Maar Koraalpoot zou hij nooit uit zijn gedachten krijgen. Hoe kon hij dit doen, als hij er met zijn hoofd niet bij was?

Veel te snel al, kwamen ze aan bij het nest. Pegelpoot zou de boom uit duizenden herkennen. Het beeld van Vlierklauw die schreeuwend naar beneden stortte, stond op zijn netvlies gebrand.

Toen hij zijn kop in zijn nek legde, begon het hem te duizelen. Het nest was zo hoog. Het werd verscholen door een wirwar van takken en bladeren, maar hij meende een vogelsilhouet te zien dat met priemende ogen op hen neerkeek. Hij knipperde met zijn ogen en de gestalte was weg. Toch bleef hij een ongemakkelijk gevoel houden.

‘We zijn er.’ Koraalpoot stond stil. Ze had zich nog geen enkele keer omgedraaid. Pegelpoot miste haar blik meer dan hij kon zeggen. Hij liet zijn kop hangen, overmand door verdriet.

Vlokstaart trippelde op de stam af. Ze porde in de schors, alsof ze het oppervlak wilde testen. ‘Laten we dan naar boven gaan! Zeg, ik verheug me al dagen om die vogel in elkaar te meppen.’

De poes wachtte niet langer en boorde haar klauwen in de stam. Met kleine hupjes klom ze omhoog, geleidelijk maar in een gestaag tempo. Pegelpoot slikte. Voor haar was dit vast gewoon een spelletje. Ze snapte niet dat ze naar haar dood kon vallen – of het kon haar in ieder geval niks schelen. Hij wierp een bezorgde blik op Koraalpoot, die nog steeds met haar achterkant naar hem toe stond. Pegelpoot wist dat haar dodelijke blik genoeg zou zijn om hem de boom in te jagen. Maar het leek er niet op dat ze hem ooit nog zou aankijken.

‘Komen jullie ook?’ Vlokstaart had zichzelf al meerdere staartlengtes omhoog geklommen. Pegelpoots poten bevroren van angst. Plotseling ging Koraalpoot voor hem staan, waardoor haar beige vacht zijn blikveld vulde. Haar geur sloeg in zijn gezicht. Een nieuwe pijnsteek trof Pegelpoots hart, omdat hij zich realiseerde wie hij verloren was. Nooit meer zou hij met Koraalpoot opeen gepakt naar de sterren kijken. Nooit meer zou hij deze geur inademen zonder dat het een nare nasmaak had. Het deed zo, zoveel pijn.

Koraalpoot sloeg haar klauwen in de schors en klom omhoog. Pegelpoot zag met hoeveel kracht ze haar nagels in de boom begroef. Dat was vast haar manier om haar frustratie kwijt te kunnen. Hij probeerde het ook, door zijn klauwen in de grond te boren, maar het gaf niet de voldoening waar hij naar zocht. Zou iets dat ooit doen?

‘Pegelpoot, zo haal je ons nooit meer in!’ Vlokstaart bungelde gevaarlijk aan één voorpoot.

Hij haalde diep adem, maar die ademteug kwam er weer hakkelend uit. Waarom kon hij zich niet concentreren? Pegelpoot liep richting de stam, maar moest moeite doen voor elke pootstap.

‘Sorry’, bracht hij zachtjes uit. ‘Ik kan het niet. Niet nu.’

Koraalpoot keek eindelijk omlaag. Voor het eerst die middag hadden ze oogcontact, iets waar Pegelpoot zo naar verlangd had. Hij kon zijn teleurstelling echter niet in woorden uitdrukken.

Koraalpoots blauwe ogen waren neutraal, compleet emotieloos. Er lag niks van bezorgdheid of medelijden in die blik. Voor één moment was het net alsof Pegelpoot recht in Schedelsters ogen keek, die ook nooit een blijk van emotie gaven. Had hij hen beiden teleurgesteld? Was het dan toch Pegelpoots schuld dat Schedelster niet om hem gaf?

‘Goed.’ De poes hield zijn blik nog één tel vast. Daarna klom ze weer door, alsof er niets gebeurd was. Pegelpoot wilde schreeuwen, want dit voelde zo verkeerd. Zo… abnormaal. De normale Koraalpoot zou hem vragen waarom hij niet kwam en hem vervolgens aanmoedigen. Deze Koraalpoot leek niet eens verbaasd te zijn. Pegelpoot had zich nog nooit zo laf gevoeld. Ware krijgers zouden die stam in sprinten, wat er ook mis was. Maar Pegelpoot werd tegengehouden door wat er zojuist gebeurd was. Nee, hij liet zich tegenhouden.

Vlokstaart en Koraalpoot verdwenen langzaam uit het zicht. Koraalpoots warmkleurige vacht was moeilijk zichtbaar tegen de schors. Elk moment verwachtte Pegelpoot dat ze een misstap zou begaan en naar beneden zou storten. Hij durfde niets te roepen, uit angst dat hij haar dan al helemaal uit haar focus zou halen. Dus hij bleef maar rondjes lopen om de boom, niet wetend wat te doen.

Even bedacht Pegelpoot zich dat ze niet omhoog klommen om de vogel te vangen. Nee, ze klommen omhoog om zo ver mogelijk bij hem uit de buurt te zijn. Hij leek de vloek te hebben dat iedereen waarvan hij hield van hem af geduwd werd, door Pegelpoots eigen klauwen.

Hij schrok wakker uit die miserabele gedachte. Dat kon niet waar zijn, toch? Vlokstaart vond hem nog aardig, net als Vlierklauw, Sintelpluim en al die anderen. Of… of was dat een kwestie van tijd?

Grommend van frustratie keek Pegelpoot omhoog. Koraalpoot en Vlokstaart waren uit het zicht verdwenen. Ze hadden het nest bereikt! Het voelde als een bevrijding, al wist Pegelpoot dat het nest waarschijnlijk nog gevaarlijker was dan de klim. Hij hield angstvallig zijn adem in. “Laat ze oké zijn”, bad hij tegen de SterrenClan. “Laat ze veilig terugkeren.”

‘Pegelpoot! Pegelpoot, help!’

Hij wist gelijk dat de kreet van Vlokstaart kwam, aan het feit dat hij haar überhaupt nog kon horen. Met een bonzend hart sprintte Pegelpoot op de stam af. Hij sloeg zijn klauwen uit, maar op het moment dat ze de schors raakten, trok hij ze weer in. Hij had teveel aan zijn hoofd. Hij kon dit gewoon niet. Pegelpoot keek omhoog, waar zijn vrienden in gevaar verkeerden, waar hij nu eigenlijk moest zijn. Maar hij kwam niet. Zijn hulp zou hen nooit bereiken, want hij was een lafaard, een vluchter, een–

Plotseling schoot een flits van grijs langs hem heen.

Pegelpoot schrok zo dat hij achteruit krabbelde, weg van de boomstam af. Het kostte hem een tel voordat hij goed en wel doorhad wat er gebeurde.

Schedelster schoot in een bliksemsnel tempo de boom in.

18. Verhalen van vroeger[]

Let op! Dit hoofdstuk bevat enkele vermeldingen van extreem geweld.

Met dezelfde kracht waarmee Schedelster vroeger zijn tegenstanders had verpletterd, sloeg hij nu zijn klauwen in de boom. Hij klom omhoog met de snelheid van een luipaard op vlakke grond. Pegelpoots wereld vervaagde – hij kon alleen nog maar kijken naar zijn vader en diens geconcentreerde stappen. En terwijl zijn omgeving naar de achtergrond verdween, verdween ook zijn angst.

Pegelpoot haalde diep adem en klom de boom in.

Hij had dit nog nooit eerder gedaan, maar besefte dat het niet veel anders was dan over rotsen klauteren in de tunnels. Het enige verschil was de duizelingwekkende diepte onder zijn poten.

Klein detail.

De jonge EchoClanleerling probeerde de passen van zijn vader precies na te maken. Schedelster was nog ongeveer een staartlengte boven hem. Eerst vroeg Pegelpoot zich af waarom de grijze kater vertraagd was, maar toen keek die opeens over zijn schouder. Een klein vlindertje van hoop fladderde rond in Pegelpoots borstkas. Zijn vader had op hem gewacht!

‘Gebruik je staart’, gromde de leider bij wijze van begroeting. ‘Die bewaart je evenwicht.’

Pegelpoot knikte aandachtig. Telkens als hij gevaarlijk naar links helde, zwiepte hij zijn staart naar rechts om weer in balans te blijven. Hij voelde zich net een dun takje dat balanceerde op een kiezelsteen. Maar anders dan het takje, had Pegelpoot wel controle.

IJverig boorde hij zijn nagels in de stam en trok zichzelf omhoog. Hij begon in het ritme te komen. Binnen enkele tellen was hij naast Schedelster, die zich inmiddels niet meer in hoefde te houden.

‘Waarom ben je teruggekomen?’ ademde Pegelpoot. Zijn borstkas zwoegde op en neer van inspanning.

De Clanleider keek hem recht aan, zijn ogen tot spleetjes geknepen. ‘Ik was het woud nog het een en ander verschuldigd. Mijn fouten kan ik niet meer goedmaken, maar ik kan nieuwe fouten wel voorkomen.’ De grijze kater slaakte een diepe zucht, alsof hij iets kwijt wilde. ‘Het was verkeerd van mij om Vlierklauw die boom in te jagen. En al helemaal verkeerd om het niet toe te geven. Ik kan begrijpen dat je daarna boos op me was. Dat was ik zelf ook.’

‘Maar waarom bood je dan niet je excuses aan? We zouden het je zo hebben vergeven.’

‘Ik verdien geen vergiffenis. Niet na alles.’ Schedelster gromde en Pegelpoot zag hoe hij zijn ogen even dichtkneep, alsof er duizenden herinneringen voor zijn ogen flitsten. ‘Ik vraag er ook niet om. Ik begraaf alles wat er is gebeurd onder vele lagen steen. Net zoals onze Clangenoten die ik heb laten vermoorden.’

Die woorden deden Pegelpoot naar adem happen. Hij voelde hoe zijn evenwicht aan het verliezen was, dus drukte hij zich stevig tegen de schors aan. ‘W-wat?’

Schedelster keek hem aan met niet te doorgronden emoties. Maar het verdriet in zijn ogen werd overduidelijk toen hij verder sprak, op een fluistertoon. Het was niet alsof er iemand in de buurt was die zijn verhaal af kon luisteren, maar Pegelpoot stelde zich voor dat ze omgeven waren door SterrenClankatten, die in stilte zouden oordelen.

‘Het was in de eerste Grote Oorlog, een tijd die maar weinig katten zich nog kunnen herinneren. Jouw moeder was een leerling, ik een jonge, ambitieuze commandant. Ik was vol trots dat ik gekozen was. Op dat moment wilde ik niets liever dan mijn Clan dienen… en in mijn ogen betekende dat hetzelfde als de oorlog winnen.’ Hij lachte cynisch, maar het had nu iets grimmigs, iets onheilspellends. ‘Je weet vast wel het een en ander van de politieke situatie toen. De StuifzandClan had bijna al ons bovengrondse territorium afgenomen. Het was mijn idee om de tunnels, die we nauwelijks gebruikten, te verkennen. Zo overleefden we, als ratten in het duister.’

Tot zover kende Pegelpoot het verhaal inderdaad. Hij wist dat Schedelster de EchoClan van totale vernietiging had gered. Maar hij wist ook dat de kater daarna zijn heldenreputatie had verpest, op een gruwelijke manier.

‘Weet je wat dat met je doet, Pegelpoot? Als je wordt gedwongen om opeens ondergronds te leven, zonder zonlicht op je vacht? Dan verduistert je hart mee. Ik wilde niets liever dan wraak op de StuifzandClan en in de Clan was ik wat dat betreft geen uitzondering. Waarin ik wel anders was, was hoe ver ik voor die wraak durfde te gaan.’

Pegelpoot werd tot op het bot verkild.

‘De StuifzandClan is het beste in het bewaren van haar geheimen. Ze waren bijna onverslaanbaar. Nooit wisten we wanneer ze toe zouden slaan. We konden nog veel daarvan leren; daarom zijn onze tunnels ook strikt geheim, zodat wij dat voordeel ook konden krijgen. Maar we zijn er nooit zo goed in geweest als onze buren.’ Hij siste afkeurend. ‘We waren aan het verliezen. Elke keer verrasten ze ons. Elke keer werden we compleet overrompeld. Niemand hielp ons, zelfs Spreeuwster niet, en in ons eentje maakten we geen kans. Het was slechts een kwestie van tijd voordat we allemaal afgeslacht zouden worden. Kun je het je voorstellen? De wanhoop die we toen voelden? De angst?’

Hij had altijd gedacht dat angst en Schedelster niet samen konden gaan, maar toen zag hij hoe zijn vaders poten trilden. En het was niet van woede.

De Clanleider hing nu min of meer stil en deed geen poging meer om verder te klimmen. Eerst wilde hij zijn verhaal vertellen – en Pegelpoot was bereid om te luisteren, zolang als het nodig was. ‘Ik was met een patrouille aan de rand van het Stuifzandgebied’, ging de leider verder. ‘We waren niks van plan. Maar toen kwamen ze langs.’

‘Wie… wie zijn ze?’

‘Het was een familie-uitje.’ Schedelster kraste met zijn klauwen over de schors. ‘Vaalbont en zijn gezin. Mijn mede-commandant die voor mij het gezicht droeg van alle ellende.’

Pegelpoot slikte diep. Dus dit was wat zich tussen Vaalster en Schedelster had afgespeeld. Dit was waarom ze hun beide Clans in een verwoestende oorlog hadden gestort. Hij had nooit vermoed dat de oorzaak van die strijd zo ver in het verleden lag.

‘We vielen ze aan. Ze waren in de minderheid. Vaalbont vocht, maar toen we onze klauwen tegen de kelen van zijn familie hielden, moest hij wel zwichten. Ik was trots. Eindelijk had ik het gevoel dat ik de overwinning in mijn poten hield.’ Zijn ogen glinsterden, maar het was niet van triomf, dat wist Pegelpoot gelijk. Het waren tranen die hij zag. ‘We voerden ze de tunnels in. Het waren er vijf. Moeder, vader, Vaalbont en zijn twee nestgenoten. Alleen Vaalbont was een belangrijke kat, de anderen kende ik slechts bij naam. Vaalbont keek naar me alsof hij me wilde doden. En ik wist dat dat ook echt het geval was, maar dat gevoel was wederzijds.’

‘En… Ochtendster?’ Pegelpoot herinnerde zich de naam die Schedelster vannacht had genoemd. ‘Waar was zij dan?’

Schedelster gromde laag. ‘We lieten haar naar de tunnels komen. Ze moest wel, want anders zou ze haar commandant en krijgers nooit meer terugzien. Opeens hadden we de twee belangrijkste StuifzandClankatten in onze macht. Mijn leider vond het maar niks – ze vond het oneervol wat we hadden gedaan, maar mij kon het niet schelen. Ik wilde winnen.’ Er was geen spoortje voldoening meer in zijn stem. Schedelster vertelde het alsof hij spijt had van elke ademhaling. ‘We verhoorden Ochtendster. Over haar legerbasissen, over haar spionnen, over hun kamp. Ze had alle informatie, maar ze zweeg als het graf. En dat konden we alleen maar met een graf bestraffen.’

Pegelpoot stelde zich de StuifzandClankatten voor, gevangen in de tunnels, onder de grond waar hun Clangenoten op liepen. Als Ochtendster iets verraadde, liepen haar krijgers gevaar. Als Ochtendster niets verraadde, liepen Vaalbont en zijn gezin dat ook.

‘Ze koos het belang van haar Clan boven dat van haar vijf lotgenoten. Dus voor elke simpele vraag die ze niet wilde beantwoorden, slachtte ik een van de katten af. Voor haar ogen. Mijn leider durfde niet eens tussenbeide te komen, zo buiten zinnen was ik op die momenten. We begonnen met de vader. Toen de moeder. Toen de broer, toen de zus. Ochtendster zei niks. Vaalbont ook niet, maar hij leed, dat zag iedereen, en hij hoopte dat hijzelf ook snel naar de SterrenClan mocht vertrekken.’

Elk woord veroorzaakte een nieuwe barst in Pegelpoots wereld.

‘Vaalbont was nog als enige over. Ik stond klaar om hem ook aan stukken te rijten. Maar na al die dagen en al die doden, was Ochtendster op. Toen ik mijn klauwen al uitgeslagen had, bedacht ze zich. En ze vertelde ons alles.’ Schedelster schudde zijn kop zachtjes heen en weer. ‘Dat is hoe wij de oorlog zo lang hebben volgehouden. Niet door heldhaftig optreden. Niet door heroïsche veldslagen. Nee, door moord, folteringen en door katten emotioneel kapot te maken.’

Na alles wat hij had gehoord, kwam een vraag in Pegelpoot op, waarvan hij niet wist of hij die wel wilde stellen. ‘Maar… maar waarom hebben jullie Vaalbont en Ochtendster laten leven?’

‘Omdat we ons realiseerden dat…’ Schedelster kapte zijn zin af. Hij begon opnieuw: ‘Omdat we ons realiseerden dat hen vermoorden niks zou doen. Er zou een nieuwe leider opstaan, met een sterke commandant. Toen Ochtendster niks deed terwijl Vaalbonts dierbaren werden afgeslacht, maar hem liet leven, toen begon Vaalbont haar te haten. Ik weet niet of ze het zelf doorhad, maar ik zag de haat in zijn ogen. We wisten dat we er meer aan hadden door hen samen op de top te laten. De Clan zou van binnenuit afbrokkelen.’

Pegelpoot keek hem met een brok in zijn keel aan. ‘Dus dit wilde je me niet vertellen.’

‘Nee. Tuurlijk niet. Ik wilde dat jij trots kon zijn op je Clan, onvoorwaardelijk trots. Dat kan ik niet meer. We zijn geen haartje beter dan Vaalsters StuifzandClan, want wij hebben nu nog steeds een moordenaar aan het hoofd. Ik zou af moeten treden.’

‘Maar je wilt ons beschermen’, murmelde Pegelpoot zacht.

Schedelster keek hem aan en knikte toen langzaam. ‘Ik had niet gedacht dat je het zou begrijpen… ik heb zoveel gedaan, dingen die vreselijk zijn. Ik wil niet dat het voor niks is geweest. Het minste wat ik kan doen is de EchoClan veilig houden. Dat is waarvoor ik heb gemoord. Dat is waarvoor ik misschien opnieuw zal moorden. Dat is waarom ik geen verantwoordelijkheid neem, omdat mijn échte verantwoordelijkheid ligt bij het leiden van de EchoClan, zolang als ik dat kan.’

Pegelpoot keek zijn vader aan. Het was alsof die opeens een heel nieuw gezicht had verworven. Een gezicht dat sterk, maar toch kwetsbaar was. Als een flinterdun blad.

‘Het spijt me dat ik je dit verteld heb.’ Schedelster sloot zijn ogen. ‘Ik had zo graag gewild dat je dit niet wist. De meeste van je Clangenoten weten het ook niet. Vertel het aan hen als je dat wilt, maar onthoud dat het ze misschien niet zal verlichten, maar juist verduisteren.’

Hij dacht diep na over zijn vaders woorden, wetende dat hij ze misschien nooit helemaal zou begrijpen. Toen knikte hij. ‘Nee, je hoeft geen spijt te hebben. Ik wilde dit weten. En ik denk dat ik blij ben dat ik het nu weet.’ Hij probeerde zijn mening zo goed mogelijk onder woorden te brengen, omdat hij voelde dat hij Schedelster dat verschuldigd was. ‘Voortaan zal ik proberen om meer rekening te houden met wat er is gebeurd. Ik begrijp nu waarom je Koraalpoot niet wilde voor mij… en dat gaat toch niet gebeuren, dus daar hoef je niet over in te zitten.’

Schedelster gromde. ‘Waarom ben je daar opeens zo zeker van?’

‘Oké, we hebben net jouw oorlogsverleden gehad en nu wil je al overschakelen op mijn liefdesleven? Volgens mij hebben we genoeg drama gehad voor vandaag.’

De grijze kater lachte, deze keer zonder cynische ondertoon. ‘Het komt wel goed, Pegel. Een StuifzandClankat versieren kan vast niet zo moeilijk zijn als er eentje verslaan.’ Pegelpoot besefte dat het de eerste keer was dat zijn vader hem “Pegel” noemde. Hij glimlachte, terwijl hij naar het nest boven hun koppen keek.

‘Misschien is een StuifzandClankat redden wel te doen.’

19. Pegelpoot, redder in nood[]

Het nest doemde voor hen op. Vanaf hier leek het net een vreemde planeet, met allerlei uitsteeksels en kleuren die Pegelpoots wereld normaal niet had.

Hij boorde zijn klauwen diep in de schors. De sterke vogelgeur walste over hem heen en vervulde hem met angstige herinneringen. ‘Nou, in ieder geval is dat beest aanwezig’, gromde Schedelster. De grijze kater trok zijn neus op van de stank. ‘Ik hoor niks. Ik vraag me af of–’

Een vreselijk gekrijs doorbrak de stilte. Pegelpoot schrok er zo van dat hij ineen kromp. Het was overduidelijk het geluid van de roofvogel; het klonk vele malen machtiger dan dat van een kat. Zelfs Schedelsters strijdkreten konden dit niet toppen. De Clanleider had zijn oren plat tegen zijn kop gevouwen, maar niet zozeer van angst. Pegelpoot zag de woede fonkelen in zijn nachtzwarte pupillen. Hij wilde zijn vader waarschuwen – tenslotte had die de vogel nooit met eigen ogen gezien – maar was al te laat. Schedelster schoot als een KraakClankat naar boven, zijn staart op en neer zwiepend. ‘Wees voorzichtig!’ gilde Pegelpoot. Hij kreeg enkel zijn vaders gegrom als antwoord.

Schedelster verdween over de rand van het nest.

Er klonk het geluid van poten op riet, verschuivende takjes en vervolgens gevloek. ‘Dit nest is niet gebouwd voor een vetzak als jij’, hoorde Pegelpoot Vlokstaart grinniken. Hij liet een lange adem ontsnappen. Vlokstaart was in ieder geval ongedeerd!

Daarna volgde een kreet van Koraalpoot, die alle hoop uit Pegelpoot wegzoog.

Zonder verder na te denken, hees hij zichzelf omhoog. Hij bewoog zijn poten door de hete lucht, alsof hij door een warme waterpoel waadde. De schors knisperde onder zijn poten en onwillekeurig vroeg hij zich af of hij splinters in zijn zoolkussentjes zou krijgen. Toen dacht hij aan Koraalpoot en leken splinters opeens totaal onbelangrijk. Grauwend legde hij de laatste paar staartlengtes af.

Hij sloeg zijn voorpoten over de buitenste takken van het nest en probeerde zich onhandig op te hijsen. De takkenmassa wiebelde gevaarlijk heen en weer. Elk moment verwachtte Pegelpoot dat de twijgjes bij zijn poten met een ijzingwekkend geschraap los zouden raken en samen met hem de diepte in zouden storten. Hij werd van die fatale val gered doordat tanden zich in zijn nekvel boorden. Voor hij het wist werd hij omhoog getild door Schedelsters sterke kaken.

‘Dankjewel.’ Pegelpoots poten trilden nog zo van de klim dat hij niet normaal kon staan.

Zijn wereld tolde nog na, maar hij dwong zichzelf om zijn omgeving goed te bekijken. Het nest was groot – ongeveer net zo breed als het leidershol van de EchoClan, als het niet breder was. Aan de rand lagen enkele sneeuwwitte eieren te glinsteren in het zonlicht.

Die eieren werden voor het grootste deel uit het zicht ontnomen door de gigantische roofvogel.

Zo van dichtbij was hij – of zij, aangezien ze een moedervogel leek te zijn – nog veel enger. Haar klauwen waren gekromd als dunne boomwortels. De vorming van haar snavel was als die van een glooiende heuvel, maar dan met een scherpe punt aan het eind. Pegelpoot deinsde piepend achteruit. Door alleen al naar dit beest te kijken, kon hij zo duizend pijnlijke manieren bedenken om te sterven.

Aan weerszijden van de vogel stonden Vlokstaart en Koraalpoot. Koraalpoot had een lelijke schram over haar flank, maar dat hield haar niet tegen om naar haar aanvaller te blazen.

Vlokstaart leek ongedeerd. Haar blauwe ogen waren zo rond als volle manen en haar rug stond overeind als een bergkam. ‘Vervelend verenmormel’, vloekte ze, waarna haar blik op Pegelpoot viel. ‘Oh, sorry, Pegel. Ik had het niet tegen jou.’

‘Waar zie jij veren op mijn lijf?’ Pegelpoot hield verward zijn kop schuin.

Opeens dook een massieve gestalte op hem af. Pegelpoot gilde verschrikt en dook ineen toen de klauwen van de roofvogel akelig dichtbij kwamen. Toen werd hij opeens opzij getrokken, waardoor de dodelijke poten net langs hem scheerden. Hij draaide zich vliegensvlug om en zag Schedelsters donkerblauwe ogen boos vlammen. ‘Die veren zitten in je hersens, zo te zien. Je had wel dood kunnen… kijk uit!’ schreeuwde de leider toen de vogel opnieuw een aanval lanceerde.

Voor een seconde was Pegelpoot heel dichtbij de ambergele ogen van zijn tegenstander. Hij wist niet veel van vogelemoties, maar dacht te kunnen zeggen dat ze wanhopig was.

Snel maakte hij zich uit de voeten. Zijn vrienden stonden nu met z’n drieën op een lijn aan de rand van het nest. Hij haastte zich ook daarheen, terwijl hij de ogen van de vogel nog in zijn rug voelde prikken.

Schedelster rolde met zijn ogen. ‘Kijk, die poten van je werken dus wel.’ Toch zag Pegelpoot opluchting glinsteren in zijn blik. ‘Oké, wat moeten we nu doen? Het heeft geen zin om als een dolle hond op die vogel af te sprinten. Ze is veel te groot voor ons.’ De bedachtzame woorden van zijn vader maakten Pegelpoot rustig. Hij zag Koraalpoot en Vlokstaart ook zichtbaar ontspannen. Eindelijk was er iemand die wist wat hij deed.

‘Ze probeert haar eieren te beschermen’, mompelde Koraalpoot. ‘Als we die nou eens…’

‘…afpakken? Goed idee.’ Schedelster knikte de beige poes toe – voor het eerst zonder iets van spot of achterdocht. ‘Vlokstaart, jij bent snel. Koraalpoot leidt de vogel af en jij sprint ondertussen weg.’

Vlokstaart sprong op en wiebelde met haar achterwerk, klaar om te rennen. ‘Okidoki!’

‘Wat moet ik doen?’ murmelde Pegelpoot angstig.

Zijn vader haalde zijn schouders op. ‘Niks. Nog niks, in ieder geval. Zorg er gewoon voor dat je in leven blijft.’ Hij grijnsde breed. Pegelpoot besefte dat Schedelster dit soort adrenaline nodig had om te overleven. Hij wilde in levensgevaarlijke situaties zitten; hij wilde verantwoordelijkheid over anderen hebben en de leiding nemen. Het was wat hem echt deed opbloeien.

Voor Pegelpoot, die nog steeds stond te beven, gold dat niet.

Koraalpoot trippelde voorzichtig richting de eieren. Haar helderblauwe ogen waren vol angst. Diezelfde angst voelde Pegelpoot door zijn hele lichaam stromen; zijn hart klopte sneller dan ooit tevoren. Hij wilde niet dat haar iets overkwam. Hij had het sterke gevoel dat hij haar moest beschermen, zelfs al was het in werkelijkheid eerder andersom. Pegelpoot zette een stap naar voren. Onmiddellijk blokkeerde Schedelster zijn looppad met zijn puntige staart.

‘Laat haar’, gromde hij zacht. ‘Je kunt veel over Lariksster zeggen, maar ze is erg capabel.’

‘Koraalpoot is Lariksster niet!’ Pegelpoot probeerde om zijn stem zacht te houden ondanks zijn frustraties. ‘Misschien lukt het haar niet!’

De leider kneep zijn donkere ogen tot spleetjes. ‘Als er iets gebeurt, dan grijpen we in. Nu is daar nog geen enkele reden toe.’ Hij richtte zich weer tot de StuifzandClanleerlinge. Ze sloop heel langzaam dichterbij de eieren, maar de vogel had haar inmiddels in het vizier. Elke stap kon haar laatste zijn.

‘Mag ik al?’ Vlokstaart trappelde ongeduldig op en neer. ‘Ik zal bliksemsnel zijn.’

‘Wacht’, siste Schedelster tussen zijn opeen geklemde kaken door. ‘Pas als dat snertbeest haar aanvliegt, kun jij…’ Hij was nog niet uitgesproken, of het roofdier slaakte een kreet en spreidde haar vleugels. Een lange schaduw viel over Koraalpoot heen. Ook al verwachtte de poes dat de aanval elk moment kon komen, Pegelpoot zag haar alsnog opspringen van schrik. De vogel zette zich af en vloog op haar af, in een tempo dat zelfs Vlokstaart nooit zou kunnen halen.

Koraalpoot aarzelde niet en spurtte weg. De vogel achtervolgde haar gelijk, waarbij ze haar eieren onbeschermd liet. Vlokstaart wachtte niet eens meer op Schedelsters teken.

Terwijl de gevlekte poes een nooit eerder geziene race tegen de tijd begon, kwam de vogel steeds dichterbij Koraalpoot. Pegelpoot zag de afstand kleiner worden met elke tel. Koraalpoot versnelde haar sprint, net zoals dat Pegelpoots hartslag steeds sneller en sneller werd. De leerlinge gromde gefrustreerd toen een van de klauwen over haar rug werd gehaald. Nog even en de vogel zou haar kunnen grijpen. Nog even en Koraalpoot werd uit het nest gegooid, als een waardeloos stuk prooi.

‘Koraalpoot!’ krijste Pegelpoot vol angst.

De vogel suisde omlaag en vouwde haar klauwen om Koraalpoot heen. Ze probeerde zich nog vast te klampen aan de takken onder haar, maar vond geen grip. Met een misselijkmakend gevoel keek Pegelpoot hoe zijn vriendin de lucht in werd getild.

Hij rende richting de rand van het nest. Misschien kon hij haar nog redden. Misschien kon hij alles goed maken… alles hing af van dit ene moment.

De vogel liet haar los en Koraalpoot stortte omlaag.

Voor even dacht Pegelpoot dat hij haar kwijt was, maar toen kwam een van haar beige poten over de rand tevoorschijn. Hij zag haar klauwen, waarmee ze zich krampachtig vasthield, beven. Haar hele gewicht bungelde aan één poot. ‘Pegelpoot!’ gilde ze. ‘Pegelpoot, help!’

De vogel wendde zich nu tot Pegelpoot. Het beest opende haar snavel en schreeuwde woedend, een kreet die door merg en been ging.

‘Laat mij Koraalpoot redden, dan red jij die eitjes van je!’ snauwde hij, zijn vacht hoog opgezet van pure doodsangst. Toen gebeurde er iets wonderlijks. Alsof de vogel hem begreep, draaide ze zich om, waar Vlokstaart de eieren had bereikt.

‘Zocht je deze soms?!’ schreeuwde de WildwaterClanpoes uitdagend. Ze rolde een van de eieren speels naar Schedelster toe. ‘Ha! Doelpunt!’

Pegelpoot greep zijn kans en schoot naar voren. Koraalpoots poot liet nu bijna los – ze kon het niet langer houden, dat zag hij aan de bloedsporen die opwelden uit haar zoolkussentje. Hij boog zich voorover en trok haar omhoog aan haar nekvel. Het kostte hem al zijn kracht. Koraalpoot mocht dan wel een fijngebouwde poes zijn, ze was manen ouder dan hij en had al veel meer spieren. Grommend van inspanning wist hij haar het nest in te hijsen.

Ze keek hem aan en hij zag zijn eigen bijna-doodservaring weerspiegeld in haar ogen.

‘Dankjewel’, fluisterde de zandkleurige poes, bijna ongelovig. ‘Je… je hebt mijn leven gered.’

‘D-D-dat was ik niet alleen!’ Pegelpoot werd ongemakkelijk warm achter zijn oren. ‘Als Vlokstaart die vogel niet had afgeleid, dan was ik…’

Hij kreeg niet de gelegenheid om zijn zin af te maken, want Koraalpoot legde haar kop op zijn schouder. Pegelpoot verstijfde geschrokken. Was alles dan goed nu? Zijn stomme woorden van eerder vandaag echoden weer door zijn kop. Had ze hem vergeven? Had hij haar weer terug gewonnen? Onwillekeurig glimlachte hij, zelfs al hoorde hij op de achtergrond nog steeds tekenen van het gevecht met de vogel. Het maakte hem niet uit dat ze middenin een strijd zaten. Hij wilde hier met Koraalpoot blijven, tussen de toppen van de bomen, waar ze de wolken bijna aan konden raken. Snorrend sloot hij zijn ogen.

‘We moeten ze helpen’, murmelde Koraalpoot toen zacht. ‘Ze hebben ons nodig.’

‘Oké… maar nog eventjes…’ Pegelpoot gebruikte deze laatste momenten rust om zijn spieren te ontspannen. Hij wist vrijwel zeker dat hij enkele had verrekt in zijn haastige run van daarnet.

De warme vacht van Koraalpoot verdween van zijn zijde toen de poes zich losmaakte en naar de andere kant van het nest sloop. Pegelpoot volgde haar met tegenzin. Hij wilde niet meer. Dit was voor hem het perfecte einde. Hoezo moesten ze de Clans redden? Hij had zijn vriendin gered en dat was alles wat telde.

‘Eindelijk!’ gromde Schedelster woedend. ‘Hadden jullie het niet op een ander moment goed kunnen maken?’ De grijze kater ontweek ternauwernood een bliksemsnelle vleugelslag. ‘Ik snap niet waarom die vogel mij en Vlokstaart per se moet hebben! Ze had ook gewoon jullie twee op kunnen eten. Jullie waren gewoon doorgegaan met knuffelen in diens maag.’

Koraalpoot sloeg geïrriteerd haar staart in zijn gezicht. ‘Niemand wordt opgegeten vandaag!’

‘Als het aan mij ligt wel’, grinnikte Vlokstaart. ‘Ik heb wel zin in een hapje vogel.’

De vogel sloeg een paar keer hard met haar vleugels. Pegelpoot voelde de daardoor ontstane wind aan zijn vacht rukken. Hij kneep zijn ogen halfdicht. ‘Hoe kunnen we haar ooit verslaan?’

‘Ik heb wel een idee.’ Schedelsters stem klonk aarzelend, wat niets voor hem was. ‘Jullie hoeven haar alleen bij de rand van het nest te krijgen. Ik doe de rest.’ Er was iets in zijn toon dat Pegelpoot zorgen baarde. Wat was zijn vader van plan? Tijd om ernaar te vragen hadden ze niet. De roofvogel werd steeds wilder en reeg Vlokstaart nu bijna aan haar snavel. De poes wist net op tijd weg te duiken.

Koraalpoot knikte Vlokstaart toe. ‘Dit doen wij, oké? Ik ga via links, jij via rechts.’

De WildwaterClanpoes snorde instemmend en sprintte weg. Koraalpoot deed hetzelfde, parallel aan haar vriendin. De vogel keek verward van links naar rechts en draaide zich om toen de twee katten haar gepasseerd waren, zodat ze hen in de gaten kon houden. Pegelpoot en Schedelster hadden nu vrij spel. Met ingehouden adem keek Pegelpoot naar zijn vader, die zich vastberaden schrap zette. Pas toen besefte hij wat de EchoClanleider van plan was.

‘Nee. Nee, nee, nee!’ Pegelpoot sprong op hem af om hem tegen te houden.

Schedelster keek hem recht aan en glimlachte. ‘Ik heb altijd willen weten hoeveel mijn negen levens konden hebben. Hoeveel botbreuken zouden ze kunnen genezen?’

‘Pap, je gaat dood. Je gaat ongetwijfeld dood, minstens negen keer op rij.’

‘Niet als die vogel er eerst aan gaat.’ Schedelster kromde zijn klauwen. Pegelpoot wist niet precies wat hij bedoelde, maar alles hieraan voelde verkeerd. Hij wilde schreeuwen dat zijn vader het niet moest doen. Maar schreeuwen zou hem toch niet tegenhouden, dat had hij inmiddels wel geleerd. Met een zwaar hart keek hij toe hoe Schedelster op de vogel af sprintte.

Het geluid van vacht op veren vulde het nest toen de Clanleider tegen de roofvogel aan beukte.

Schedelster schreeuwde woedend. De vogel krijste. Hun kreten smolten samen tot een ijzingwekkende oerkreet, zo eentje die leeuwen of tijgers zouden slaken. Pegelpoot merkte dat er huiveringen over zijn pels gleden. En hij merkte ook dat er een eenzame traan over zijn wang liep, omdat hij wist wat er nu ging gebeuren.

De vogel en de kat stortten samen het nest uit.

20. Onkruid vergaat niet[]

Pegelpoot keek over de rand van het nest. Hij was compleet verstijfd. Er kwamen geen woorden uit zijn keel, enkel een hees en angstig gepiep. Dit kon niet waar zijn. Niet nadat alles weer goed was – niet nadat hij eindelijk het raadsel dat Schedelster heette had opgelost. De mysteries waren weggetrokken als ochtendnevel bij zonhoog, maar ze maakten nu plaats voor puur verdriet.

‘Pegelpoot’, fluisterde Koraalpoot ongelovig. ‘Het spijt me zo.’

Hij hoefde haar spijt niet. Zij kon er niks aan doen. Niemand had geweten dat Schedelster zichzelf wilde opofferen en ergens begreep Pegelpoot het nog steeds niet. Zijn vader moest de EchoClan toch beschermen? Net zoals de vogel haar eieren tot aan haar dood had verdedigd. Woedend stampte Pegelpoot op de ongeboren vogelkuikens af. Hij stelde zich voor dat dit zijn Clangenoten waren. Zonder Schedelster zouden ze genadeloos verpletterd worden. Schreeuwend van razernij smeet hij de eieren uit het nest met slechts één zwiep van zijn staart. Hij hoorde doffe klappen beneden.

‘Dit kan niet!’ gilde hij. ‘Hij kan niet dood zijn!’

Vlokstaart zette een voorzichtige stap dichterbij. Ze trok haar bek al open, maar sloot hem weer. Als zelfs Vlokstaart niet wist wat te zeggen, dan was het serieus.

Koraalpoot knipperde met haar prachtige ogen. ‘Misschien… misschien is hij niet dood, Pegelpoot.’

‘Natuurlijk wel! Natuurlijk wel!’ Het was alsof hij zijn gedachten niet meer onder controle had. Hij had zich nog nooit zo ongelooflijk wanhopig gevoeld. ‘Hij overleeft dit niet. Dat kan niet. Vlierklauw viel van nog niet half deze hoogte en zelfs hij was bijna dood. Schedelster is niet een of andere superkat. Hij is dood. Morsdood.’

‘Hij heeft wel negen levens’, miauwde Vlokstaart weifelend. ‘Het zou kunnen.’

‘Waarom begrijpen jullie het niet?!’ Pegelpoot maakte een sprong, alsof hij niet stil kon blijven staan, omdat de emoties hem dan zouden verslinden. Het nest wiebelde op en neer vanwege de impact. ‘Mijn vader is dood! De leider van de EchoClan is dood!’

Zijn gekrijs liet Vlokstaart en Koraalpoot verbouwereerd achter. Ze staarden hem aan met wijd open ogen en opgezette vachten.

‘Pegelpoot, je moet nu niet in paniek raken. We moeten nog naar beneden klimmen en…’ Koraalpoots kalme woorden hadden niet de invloed die ze normaal hadden. Ze hielpen wel iets, maar niet genoeg om Pegelpoot echt te kalmeren.

Hij hervond zijn stem na secondenlang zoeken. ‘Jullie hebben zo makkelijk praten. Jullie haatten Schedelster toch al. Hij was niet jullie vader en jullie hebben geen idee waar hij allemaal doorheen is gegaan. Hij verdient het niet om zo te sterven.’ De beelden van Schedelster die koelbloedig katten vermoordde schoten door Pegelpoots kop heen. Eigenlijk verdiende hij het wel. Als Schedelster echt dood was, wandelde hij nu waarschijnlijk in het Duistere Woud. Toch dwong Pegelpoot zichzelf om verder te gaan: ‘Hij heeft een schaduwkant, dat is iets wat iedereen weet. Maar niemand wil de goede kanten van hem zien. Schedelster heeft onze Clan zo lang geleid en ik kan me niet voorstellen wat we zonder hem doen. Met Lichtzoeker… zal het niet hetzelfde zijn.’

Terwijl hij sprak, klonk er een geschraap op de achtergrond.

Pegelpoot kon het geluid niet helemaal thuisbrengen, dus hij negeerde het en ging verder. ‘Mijn Clan heeft zoveel beproevingen doorstaan. Elke keer bleven we overeind, maar we wankelen nu nog steeds. Zonder Schedelster kan elke lichte tik ons laten instorten.’

Twee grijze poten verschenen over de rand van het nest.

Daarna twee spitse oren, die als rotsige pieken boven de takken uit staken. Vlokstaart en Koraalpoot draaiden zich om toen ze Pegelpoots blik zagen.

Ze werden geconfronteerd met een grijnzende Schedelster. Ondanks de schrammen die op zijn schouders zichtbaar waren, hees hij zich moeizaam het vogelnest in. Een diep gesnor steeg op uit zijn keel – een geluid dat Pegelpoot eigenlijk nog nooit gehoord had. Hij sprong op zijn vader af en porde hem in zijn vacht om zeker te weten dat er geen geest voor hem stond. Schedelster sloeg hem speels op zijn kop, nog steeds grijnzend van oor tot oor.

‘Jullie hadden kunnen weten dat een vogeltje mij niet kon doden.’

✲✲✲


‘Maar hoe?’ stamelde Koraalpoot.

De vier katten waren afgedaald via de stam. Pegelpoot had de klauwsporen van zijn vader nog zien zitten, dus vond dat hij de “hoe”-vraag wel kon beantwoorden. ‘Hij wist de boom vast te grijpen in zijn val. Puur geluk, denk ik.’

‘Geluk?’ Schedelster snoof. ‘Nee, het lot, daar ben ik zeker van. Blijkbaar zijn die sterrenkatten daarboven toch wel op me gesteld.’ Ze liepen een eindje weg van de boom. Pegelpoot keek nog eens over zijn schouder, waar het nest bijna volledig door de bladeren werd verscholen. Hij kon nauwelijks geloven dat ze net nog daarboven waren geweest. Zou iemand van de Clan hem ooit geloven?

Koraalpoot keek de leider sceptisch aan. ‘Is die vogel dan weggevlogen?’

‘Hee, ik heb me niet uit een boom gegooid om dat beest te laten ontsnappen.’ Schedelster kneep zijn nachtblauwe ogen tot spleetjes. ‘Ik heb hem de nek doorgebeten zodra ik de kans had. Een prooibeet, maar het is vast ook wel effectief geweest tegen dat roofdier.’ Pegelpoot wisselde een blik met Koraalpoot en zag haar onuitgesproken vraag glinsteren in haar luchtblauwe ogen. Was het wel de bedoeling dat de vogel gedood zou worden? De SterrenClan had simpelweg “vang de vijand” gezegd, niets over het beest vermoorden.

Pegelpoot schudde de gedachte van zich af, als een boom die zijn bladeren verloor in bladval. Zijn vader was veilig. Daar ging het nu om, niet over die opdracht van de SterrenClan.

‘Kijk, daar is die verenbal!’ snorde Vlokstaart luid. Vrolijk trippelde ze weg, maar Schedelster hield haar tegen met een gespierde voorpoot. ‘Oh… mogen ze het niet opeten?’ De gevlekte poes keek beteuterd naar de grasgrond voor hun poten.

‘Ik weet niet zeker of dat beest dood is’, siste Schedelster. ‘Straks leeft het nog. Ik ga voorop.’

De grijze kater zakte door zijn poten en sloop vooruit, richting de bruine, bewegingsloze gestalte. Hier op de grond leek de roofvogel nog massiever. Haar vleugels waren uitgestrekt, waardoor ze de lengte had van meerdere katten. Pegelpoot kon haar snavel vanaf hier niet zien, maar hij stelde zich voor hoe groot die in werkelijkheid moest zijn – zeker groter dan een kattenpoot.

Schedelster besnuffelde het dier voorzichtig.

‘Alles kits?’ vroeg Vlokstaart verlangend. Ze leek niet te kunnen wachten om het beest nog wat rake klappen te verkopen, deze keer zonder gevaar voor eigen leven.

‘Volgens mij wel. Het ademt niet meer.’ Schedelster knikte de anderen toe. Vlokstaart sprintte weg, maar Koraalpoot en Pegelpoot volgden bedachtzamer. Pegelpoot durfde nauwelijks te ademen. Hij had de hele middag besteed aan het ontwijken van deze vijand en nu liep hij er letterlijk naartoe. Toen hij voor het immense lichaam stond, prikte hij heel voorzichtig tussen de warmbruine veren. Geen reactie. De poten, waaraan die levensgevaarlijke klauwen bevestigd waren, lagen ook helemaal stil. Om een van de goudbruine poten zat een klein ringetje van een materiaal dat Pegelpoot niet kende. Hij snuffelde eraan, maar deinsde gelijk terug vanwege de overweldigende stank.

Pegelpoot liet het ringetje voor wat het was en liep richting de kop. De ambergele ogen waren wijd opengesperd, maar dof, alsof ze niks zagen. Behoedzaam streek Pegelpoot met een klauw over de snavel. Hij voelde het harde materiaal langs zijn poot schrapen. Het voelde… machtig.

Koraalpoot keek hem ontzet aan. ‘We hebben het gewoon gedaan.’

Schedelster had het gedaan. Pegelpoot keek zijn vader vol trots aan. Hij was nog nooit zo blij geweest dat hij zijn bloed had. Misschien was hij… misschien was hij niet eens zo’n mislukte leerling. Het was de eerste keer dat Pegelpoot die gedachte had en het vervulde hem van vreugde. Hij had Schedelsters talentvolle bloed, maar ook Sintelpluims zachtaardigheid. Hij had de vriendelijke Flitsdoorn, maar ook de woeste Koudklauw als mentor.

Misschien kon hij zo een goede krijger worden zonder katten te vermoorden – zoals Schedelster en Koudklauw hadden gedaan.

Vlokstaart had de staartveren van de vogel tussen haar kaken geklemd en probeerde het dier uit alle macht mee te slepen. Het gewicht was echter te zwaar voor haar en ze liet het gevederte gefrustreerd los. ‘Geen strijdtrofee voor Vlierklauw, dus’, murmelde ze sip.

‘Wacht even.’ Koraalpoot spurtte op haar vriendin af en plukte een van de veren, die ze plechtig aan Vlokstaart overhandigde. ‘Als je dit aan hem geeft, is hij vast ook blij.’

‘Wat een goed idee!’ Vlokstaart stuiterde vrolijk op en neer. ‘Dankjewel, Koraalpoot!’

Schedelster rolde met zijn ogen, maar Pegelpoot zag dat zijn lippen nog steeds omhoog waren gekruld in een glimlach. De grijze kater genoot ervan om de held te zijn. En deze keer was dat niet ten koste gegaan van kattenlevens, zei een grimmig stemmetje in Pegelpoots kop. Hij probeerde de herinneringen aan zijn gesprek van vanmiddag uit alle macht te verdrijven. Nu wilde hij zich focussen op het hier en nu. Op hun overwinning en de hoop die aan de horizon lag. Maar het verleden was constant aanwezig, op de achtergrond, hoe erg Pegelpoot ook probeerde om het te negeren.

‘Ik hoop dat de grens nu verdwijnt’, mompelde hij, meer tegen zichzelf dan tegen iemand anders.

Schedelster knikte, maar leek ook in gedachten verzonken te zijn. Pegelpoot vroeg zich af of ze aan hetzelfde dachten. ‘Ja’, miauwde de leider toen uiteindelijk. ‘Als de SterrenClan ons heeft voorgelogen, dan zal ik hen eens uit een boom kieperen. Kijken hoe ze reageren.’

‘Je begint gewoon humor te krijgen’, snorde Pegelpoot verbaasd.

De grijze kater gaf hem een geamuseerde knipoog. ‘Zo vader, zo zoon.’

Epiloog. De Zilverlingen[]

Die nacht droomde Pegelpoot over van alles en nog wat.

De meeste dromen vergat hij gelijk weer, als een windvlaag die vervloog in de storm, maar enkele bleven hangen. Zijn nachtelijke bewustzijn bracht hem terug naar de tunnels. Hij zag Mossenpoot, Beekpoot en Sintelpluim weer – ze renden vrolijk door de ondergrondse gangen alsof er niks aan de poot was. Zijn verlangen naar hen werd zo groot dat hij vurig hoopte om in het Echogebied wakker te worden, waar de hele situatie met de grens slechts een nachtmerrie was geweest.

Hij werd wakker doordat een poot voorzichtig in zijn buik porde. Pegelpoots ogen vlogen open en hij rolde zich gelijk om, een kleine kreet slakend. Koraalpoot stond over hem heen gebogen, haar blik geschrokken. ‘Sorry! Ik wilde je niet laten schrikken.’

‘Oh, het is oké.’ Snel krabbelde hij overeind en schudde de aarde uit zijn vacht. Waarom had hij gewild dat de grens er nooit geweest was? Dan had hij haar nooit ontmoet. Pegelpoot schaamde zich om het toe te geven, maar alles was veranderd sinds hij Koraalpoot kende. Hij had nog nooit zulke gevoelens voor iemand gehad… en dat zou waarschijnlijk nooit opnieuw gebeuren.

Pegelpoot was zo erg weggedroomd, dat hij vergat wat hij eigenlijk wilde vragen.

‘Ben je niet benieuwd waarom ik je wakker heb gemaakt?’ Koraalpoot snorde, alsof ze zijn dromerigheid wel schattig vond. ‘Kijk eens wie er is!’

Hij draaide zich onmiddellijk om. Wat bedoelde ze daarmee? Er waren toch maar vijf katten achter de grens en ze waren allemaal bij hem geweest toen hij in slaap viel… Pegelpoot liet zijn bek echter open hangen toen hij zag wie zich bij Vlierklauw bevond.

‘Cyma!’ riep hij vrolijk uit. ‘Hoe kom jij hier?’

De ogen van de blauwgrijze kater schitterden. ‘Je zult het niet geloven. De grens is weg! Vanochtend kwamen er allemaal tweebenen en die hebben ‘m verwijderd alsof het een twijgje was.’ De eenling zwiepte opgewonden met zijn staart. ‘Ik geloofde mijn eigen ogen niet. Die Esdoornvlerk ofzo heb ik niet meer kunnen vinden, dus ik besloot om jullie zo snel mogelijk in te lichten.’

Vlierklauw knikte Cyma beleefd toe. ‘Heel erg bedankt daarvoor. En het spijt me voor mijn hardhandige aanpak… ik had geen idee dat je een vriend van ons was. Mijn naam is Vlierklauw.’

Koraalpoot had inmiddels ook Schedelster en Vlokstaart opgewekt. Vlokstaart sprintte enthousiast op Cyma af, terwijl Schedelster behoedzamer volgde. De ogen van de EchoClankater flitsten wantrouwend heen en weer. ‘Kunnen we hem vertrouwen?’ siste hij in Pegelpoots oor.

‘Zeker weten.’ Pegelpoot had geen zin om aandacht te besteden aan zijn vaders paranoia. Hij kon het hem ook niet kwalijk nemen – tenslotte hadden Vlierklauw en Schedelster de blauwgrijze eenling nooit eerder ontmoet. ‘Onze actie heeft gewoon gewerkt’, miauwde hij toen, niet in staat om zijn verbijstering te verbergen. ‘We hebben de vijand gevangen en nu zijn de Clans gered!’

Cyma fronste. ‘Vijand? Moet ik me zorgen maken?’

‘Oh, niet meer’, gromde Schedelster terwijl hij nonchalant wuifde met zijn staart. Pegelpoot zag de trots echter in zijn ogen glinsteren. Zelfs Vlierklauw was gisteren onder de indruk geweest van Schedelsters heldhaftige optreden. ‘Ik vraag me wel af wat tweebenen er nou weer mee te maken hadden. Die heb ik al seizoenenlang niet meer in het woud gezien.’

‘Wat zijn tweebenen?’ vroeg Pegelpoot met een klein stemmetje.

Vlierklauw sperde zijn ogen wijd open. ‘Je weet het niet?’ Hij wierp Schedelster een enigszins beschuldigende blik toe. ‘Tweebenen zijn wezens die op twee poten lopen. Ze komen niet veel voor, maar ze brengen altijd problemen met zich mee.’

Koraalpoot leek al net zo onwetend als Pegelpoot zelf. Hij giste dat ze gewoon nog nooit een tweebeen hadden gezien, vanwege hun jonge leeftijd. Toch voelde hij zich oerstom omdat hij zich geen voorstelling van de bijzondere wezens kon maken. ‘Oeh! Ik ken tweebenen!’ schreeuwde Vlokstaart opeens uit. ‘Die hebben de tweebeenbrug in ons territorium gebouwd!’

‘Ja, dat klinkt vrij logisch’, gromde Schedelster geïrriteerd.

Pegelpoot herinnerde zich plotseling wat hij gisteren had aangetroffen. Hij schuifelde met zijn poten. ‘De vogel had een ringetje om zijn poot. Ik herkende de geur niet, dus het zou die van tweebenen kunnen zijn. Het was hetzelfde materiaal als de grens, denk ik.’

‘Kijk, dat is nou wel een intelligente opmerking’, bromde de grijze kater goedkeurend.

‘Maar dat verklaart nog niet wat tweebenen precies met die roofvogel te maken hadden. We doden dat beest en onmiddellijk is de grens weg.’ Vlierklauw schudde verward met zijn kop. ‘Nou ja. De “waarom” is voor een andere keer. Het gaat erom dat we eindelijk terug kunnen naar onze Clangenoten.’ Hij keek Cyma onderzoekend aan. ‘Reis je met ons mee? Je zou een tijdje met de Clans op kunnen trekken, als je wilt.’ Hij negeerde doelbewust Schedelsters duidelijke nee-geknik. ‘We hebben wel vaker eenlingen als jij opgenomen.’

Cyma schudde snel zijn kop, nog sneller dan Schedelster dat deed. ‘Bedankt voor het aanbod, maar, eh, dat hoeft echt niet. Ik denk niet dat ik jullie cultuur ooit zal begrijpen.’

‘Je bent dan ook wel op een hele rare groep gestuit’, grinnikte Koraalpoot. ‘De meeste Clankatten zijn normaler dan wij.’ Ze gaf Vlokstaart een plagerige por. De gevlekte poes begon gelijk een stoeigevecht, waarbij haar lange staart vrolijk heen en weer bewoog.

Vlierklauw keek geamuseerd toe, waarna hij zich weer tot Cyma wendde. ‘Het ga je goed, Cyma. Wie weet zien we elkaar wel weer.’

De blauwgrijze kater boog kort zijn kop. Zelfs eenlingen voelden blijkbaar de macht die een commandant afstraalde – of misschien was hij gewoon onder de indruk van Vlierklauws grootte of spierkracht. ‘Veel succes met het terugvinden van jullie Clan-dingen. Ik ben net zo nieuwsgierig naar die grens als jij, maar ik vrees dat we er nooit achter komen wat zich werkelijk heeft afgespeeld.’ Hij keek de katten nog een keer beurtelings aan en verliet daarna de open plek. Pegelpoot keek hem na totdat hij tussen de bladeren verdwenen was.

‘Wij moeten ook maar eens gaan, Pegelpoot, voordat de zon op haar hoogste punt staat.’ Schedelster strekte zijn kaken uit in een enorme gaap. ‘Tijd om te zien of de EchoClan het een beetje gered heeft zonder ons.’

Pegelpoot kon niet geloven hoe luchtig hij erover deed.

‘Gaan we dan gewoon weg nu?’ Hij staarde zijn vader wanhopig aan. ‘Maar… maar we hebben meer dan een maan met elkaar opgetrokken! Ik kan toch niet zomaar teruggaan naar de Clan!’

Schedelster knipperde met zijn donkere ogen. ‘Je zult ze nog zien op Grote Vergaderingen, hè.’

‘Dat is niet hetzelfde!’ Pegelpoot zag hoe Koraalpoot en Vlokstaart gestopt waren met hun stoeipartij en zwijgend naast Vlierklauw waren gaan zitten. ‘Ik ga ze zo erg missen! Niemand van onze Clangenoten komt ook maar in de buurt van wat zij zijn.’ Hij staarde zijn vrienden aan. Vlierklauw was altijd daar om een vader voor hem te zijn als Schedelster dat niet was. Vlokstaart was een van de liefste katten die hij ooit had ontmoet. En Koraalpoot… Pegelpoot deed niet eens meer de moeite om zijn liefde voor haar te beschrijven. Hij wilde het niet verpesten door weg te gaan.

‘Je kunt moeilijk hier blijven’, gromde Schedelster. ‘Je hoort thuis in de EchoClan.’

Vlierklauw schoof een eindje op, waardoor hij dichterbij de leider kwam te zitten. Gek genoeg week die deze keer niet achteruit. ‘Luister,’ murmelde de KraakClancommandant, ‘ik denk niet dat dat is wat Pegelpoot bedoelt. Natuurlijk wil hij terug naar de EchoClan. We willen allemaal terug naar onze respectievelijke Clans.’ Hij sloot zijn ogen. ‘Maar we hoeven het niet zo abrupt te doen. Laten we samen naar de Steenheuvel reizen. Daar kunnen we onze eigen wegen gaan. Maar daarmee hoeven we niet ineen laten storten wat we samen hebben opgebouwd.’

Het was even stil, alsof iedereen nadacht over zijn woorden.

‘Ik ga jullie ook heel erg missen’, mompelde Vlokstaart uiteindelijk. Ze staarde triest naar haar poten. ‘Op Grote Vergaderingen zal ik jullie wel de oren van de kop kletsen. Maar Pegelpoot heeft gelijk: dat is niet hetzelfde.’

Koraalpoot knikte langzaam. ‘Eigenlijk zijn er geen vier katten waarmee ik liever achter de grens had willen zitten. Ik bedoel maar, het was in ieder geval nooit saai.’

‘Daar zorgde Schedelster wel voor.’ Vlierklauws ambergele ogen glinsterden plagerig. ‘Katten in elkaar slaan, katten in bomen jagen, katten uitschelden… Ja, dankzij hem hebben we ons hier prima vermaakt.’ Tot Pegelpoots grote verbazing, reageerde Schedelster door de KraakClankater een vriendschappelijke stomp te geven.

Vlokstaart trok met haar spitse oren. ‘Zeg… zal iemand ooit geloven wat wij allemaal hebben meegemaakt? Over die vogel en die tweebenen en zo?’

‘Niemand zal geloven dat Schedelster zich vrijwillig uit een boom heeft gegooid’, zei Koraalpoot.

Schedelster gromde diep. ‘Het was niet vrijwillig! Het was een heldhaftige opofferingsactie! Dat is iets heel anders.’ Hij sloeg demonstratief met zijn puntige staart op de grond en hief zijn kin op. Pegelpoot kon een snorren niet inhouden, maar voelde de tranen ook opkomen. Hij wilde geen afscheid nemen. Ook al zouden ze samen reizen tot aan de Steenheuvel, ooit zouden ze vaarwel moeten zeggen en dan zou hij deze vreemde katten nauwelijks meer zien.

Zonder dat er een woordwisseling nodig was, stond Vlierklauw op en liep richting waar de zilveren grens had gestaan. De rest volgde hem.

‘Weet je, eigenlijk hebben we een naam nodig’, verklaarde Vlokstaart luid.

‘Een naam?’ Schedelster grauwde geïrriteerd. ‘Die heb ik al. Schedelster.’

De WildwaterClanpoes lachte hardop. ‘Nee, sufkop. Ik bedoel dat we best een goed team waren. Elk team heeft een naam nodig, toch? Je hebt de EchoClan en de KraakClan en zo. De andere woudkatten moeten ons toch ook kunnen benoemen!’

Pegelpoot grijnsde. Hij keek naar de leegte voor hen. Daar was het terrein dat ze zo lang niet hadden kunnen betreden. Zo’n twee staartlengtes verderop – hij zou de plek voor altijd onthouden – had de zilveren grens zich bevonden. Hij stelde zich voor hoe de zon op het zilver weerkaatste. Een aanblik die hij zo lang had gezien, dat hij hem nu zelfs miste. En hij miauwde het eerste woord dat in hem opkwam: ‘De Zilverlingen.’

‘Huh? Wat?’ mompelde Vlierklauw verdwaasd.

‘Dat wordt onze teamnaam.’ Pegelpoot keek de bruin gestreepte kater voldaan aan. ‘De katten van achter de zilveren grens… de Zilverlingen.’

Schedelster snoof. ‘Dat klinkt kittenachtig.’

‘Nee’, was Vlierklauw het met hem oneens. ‘Ik vind het een goede naam.’

Het brommende protest van de EchoClanleider veranderde in een gezucht. ‘Nou, vooruit dan. De Zilvervisjes… nee, sorry, Zilverlingen. Wat jullie willen.’

Vlokstaart grijnsde breed. Koraalpoot ging als vanzelf rechterop staan, alsof ze besefte hoe officieel dit moment later zou worden. Vlierklauw en Schedelster stonden daar, ieder trots en onafhankelijk, als echte leiders. Pegelpoot keek naar de KraakClancommandant, die voorop liep, en knikte kort. Langzaam wandelde Vlierklauw naar de plek waar de grens ooit was.

Hij ademde diep in en zette een poot over de denkbeeldige lijn.

✲✲✲
E I N D E

Nawoord[]

Ik ben dat persoon dat, bij het beginnen van een nieuw boek, al meteen denkt aan het nawoord. En als ik dan bij het nawoord ben aangekomen, weet ik totaal niet meer wat ik wilde zeggen. Daarom hierbij een officiële leeswaarschuwing: dit zal niet bijster interessant worden. Het nawoord is voor mij de plek om een beetje te praten over het schrijfproces en wat achtergrondinformatie te geven, en natuurlijk ook om mensen te bedanken, maar dat komt helemaal op het einde.

Een boek afmaken is een ervaring die maar moeilijk te toppen is. En ja, ik hoor je onuitgesproken vraag al. “Maar Morgenpoot, heb jij niet inmiddels al duizend verhalen geschreven? Dan is het toch geen onvergetelijke ervaring meer?” Plottwist: dat is het wel.

Ik kan me niet precies meer herinneren wanneer het idee voor Zilveren Grens ontstond, maar ergens tijdens het schrijven van mijn vorige serie. De verhaallijn voor dit boek lag dus al heel lang op tafel. Zelfs zo lang, dat ik de rest van de reeks nog lang niet in mijn hoofd had. Zilveren Grens heeft dus niet heel veel aansluiting op de volgende boeken. Het plot is ook vrij simpel, voor mijn doen. Ik gooide gewoon een paar willekeurige katten samen in een afgesloten gebied en keek wat er gebeurde.

Oké, zo willekeurig waren ze misschien niet.

Deze tweede serie moest een mengelmoes worden van oude en nieuwe personages. Voor de oude personages ben ik niet per se gegaan voor degenen die in de vorige serie weinig spotlight hadden. Ik bedoel, Schedelster en Vlierklauw kwamen redelijk vaak voor en zelfs Vlokstaart had een grote rol. Maar bij mijn gekozen personages had ik wel het idee dat er nog iets te vertellen viel. Bij Schedelster was dat natuurlijk zijn verleden. Jullie hebben nog niet alles gehoord in dit boek, en ik weet ook niet of ik ooit alles in detail zal opschrijven. Mysterie is ook weleens leuk. Vlierklauw heb ik gewoon niet de aandacht gegeven die hij verdiende in de vorige serie, ondanks dat ik hem wel als een hoofdpersonage beschouwde. En Vlokstaart… ja, die kan ik nou niet een geweldig uitgewerkt personage noemen, maar dat hoeft ze ook niet te zijn van mij. Ik vind haar prima zoals ze is.

De nieuwe personages zijn altijd moeilijker. Het is een beetje een triest verhaal hoe Pegelpoot ontstaan is; hij is namelijk letterlijk ontstaan als “de zoon van Schedelster”, die in alles anders moest zijn dan zijn vader. Ondanks dat dit hele boek erom draaide dat Pegelpoot meer zijn eigen kat wilde zijn, is hij niet zo geboren in mijn hoofd. Toch kan ik zeggen dat Pegelpoot een plekje in mijn hart heeft veroverd. Hij is uiteindelijk zoveel meer geworden dan Schedelsters zoon.

Koraalpoot was letterlijk het kind van mijn favoriete personages: Zuiverstroom en Lariksster. Dan zit je eigenlijk al goed. In het volgende boek zal zij het oogpunt zijn en daarvoor ben ik eigenlijk erg zenuwachtig. Koraalpoot ligt heel dichtbij mijzelf en ik weet niet of mij dat kwetsbaar zal maken tijdens het schrijven. We gaan het meemaken.

Ik durf te zeggen dat Zilveren Grens mijn favoriete zelfgeschreven boek is tot nu toe. Trots zal ik er niet op zijn, want de verdrietige waarheid is dat ik dat nooit ben over mijn verhalen.

Maar er is wel iets dat heel erg lijkt op trots. Ik denk niet dat wat ik heb geschreven goed is, maar ik ben er wel blij mee, op een vreemde manier. Het is lastig uit te leggen, dus dat zal ik ook niet doen. Jullie hebben al genoeg doorstaan door alles hierboven te lezen.

Dat Zilveren Grens redelijk snel af is geraakt, met een resultaat waar ik tevreden over ben, komt voor een deel door mij. Het waren tenslotte mijn vingers die al die woorden getypt hebben. Maar die vingers werden gedreven door degenen die dit verhaal gesupport hebben. Ik was zo geweldig blij dat dit verhaal zo hartelijk ontvangen werd door jullie. Eigenlijk kan ik jullie daar ook niet genoeg voor bedanken, maar ik ga toch een poging wagen.

Allereerst natuurlijk, hoe kan het ook anders, mijn schrijfmaatjes. Wat begon als een groepsapp waarin we gewoon over onze verhalen konden kletsen en zo, werd een vriendschap die ik nooit meer kwijt wil raken. Jullie zijn geweldig, getalenteerd en zo ontzettend lief. Tijd om jullie eens op alfabetische volgorde in het zonne(poo)tje te zetten.

Donderslag, ik ken niemand die zo hard mee kan hypen over andermans verhalen. Jij was altijd de eerste die kwam met een theorie of een doodsbedreiging. Je wilt niet weten hoeveel dat mij gemotiveerd heeft. Zo, zo erg bedankt <3

Moonkitty1, jij bent eigenlijk een soort Vlokstaart. Minder druk (gelukkig maar-) maar minstens net zo geweldig aardig en met minstens zo’n goed gevoel voor humor. Als er iemand een lach op mijn gezicht krijgt als ik het moeilijk heb, dan ben jij het. Dankjewel, to the moon and back <3

Withart, ik wil jou ook tienduizend keer bedanken voor je enthousiasme en je gewoon fantastische karakter. Eigenlijk is het onmogelijk om ruzie met je te maken – behalve als ik Schedelster vermoord had, dan. Je bent ontzettend supportive en getalenteerd en supererg bedankt voor alles <3

En dan Zonnepoot, door die Z always last, maar nooit least. Ik weet dat je Zilveren Grens niet gelezen hebt, maar eigenlijk is dat ook niet waar het om gaat. Je bent de beste medebeheerder die ik me kan wensen en ook een van de beste personen die ik ken. Als je dit leest: heel erg bedankt <3

Vervolgens enkele van mijn lezers die een comment hebben achtergelaten. Jullie lieve reacties, op de wiki of op Discord, hebben me zoveel goeds gedaan. In het bijzonder wil ik Loofhart44, Vlamhart, Gaaivedertje en Lynxsnoet bedanken, die echt vaak reageerden en me daardoor onwijs veel motivatie gaven. Ook aan Mistpoot, Hulstdroom, Stormvloed en Roodwolk wil ik mijn dank uiten. Elke comment maakt mijn dag goed en jullie zijn stuk voor stuk fantastische personen.

Het volgende boek is getiteld Schaduw in de Verte. De achterflap luidt als volgt:

“Als de maan vol is, kondigt duister zich aan.”
Na het vallen van de grens is alles terug bij het oude. Koraalpoot werkt hard om haar krijgersnaam te verdienen, maar het missen van een maan aan training blijft niet zonder gevolgen. Ze zal alles op alles moeten zetten om de hoge verwachtingen van haar familie te evenaren.
Ondertussen breken de medicijnkatten hun koppen over een mysterieuze onheilsvoorspelling. Er dreigt iets ergs te gebeuren – iets dat een dodelijke schaduw zal werpen over het Clanleven.

Koraalpoot is het (enige) oogpunt van het boek. Er zijn rollen weggelegd voor onder andere Lariksster, Eilandwaker, Schaduwvos, Vloedpoot en Koraalpoot. Het boek speelt zich af in de StuifzandClan en ik hoop alle Clanleden aan jullie te kunnen laten zien! Maar de Clan is erg groot, dus ik kan helaas niks beloven, haha. Ik weet nog niet wanneer dit verhaal online komt, maar het duurt waarschijnlijk nog wel eventjes. Ik moet de Clanleden nog beter uitwerken, de planning maken en nog heel veel meer. Daarnaast begint school natuurlijk ook weer.

Iedereen nogmaals bedankt voor het lezen, het reageren of het motiveren. Ik hoop jullie opnieuw te zien bij Schaduw in de Verte!

Groetjes,

Morgenpoot

Advertisement