De Nederlandse Warrior Cats Fanfiction wiki
Registreer
Advertisement


Banner2


‘Grotster’, miauwde Morgenster op hoge toon. ‘Wat heb jij te zoeken in ons kamp?’ De grijze kater keek de RivierClanleider aan met een dreigende blik. ‘Dat weet je best. Havergoud en Donderpoot zijn vermist. Hebben jullie ze gevangen genomen?’ Morgenster zweeg even; ze kneedde de grond met haar klauwen. ‘Ja, wij hebben ze. Maar ze zijn niet hier.’ Grotster kneep zijn ogen tot spleetjes. Het was duidelijk dat hij het niet geloofde, maar dat de RivierClankatten zo in de meerderheid waren dat hij Morgenster niet kon uitdagen. ‘Het zijn SchaduwClankatten’, gromde Grotster. ‘Laat ze vrij, of het zal je bezuren.’

Inleiding[]

PicsArt 11-20-08.00

De kat op de cover is Heemstpoot.

Welkom, welkom, beste lezer! Dit is het eerste deel van mijn vierde reeks, Heldere Sterren. Om dit te lezen, hoef je niet de voorgaande reeksen te lezen, al raad ik wel aan om de derde serie eens door te nemen.

In deze reeks zullen we het verhaal volgen vanuit drie oogpunten: Heemstpoot, Bosbeskit en Donderpoot. Hij zal vijf boeken tellen, dus gelukkig voor jullie wordt dit een langere serie dan de vorige!

Heel, heel veel leesplezier en een pootje van Morgenpoot!

--Morgenpoot (overleg) 30 jan 2019 15:57 (UTC)

De Clans[]

Morgenpoots fanfictions/Het Einde in Zicht/De Clans

Proloog[]

Het was stil in het SchaduwClankamp. De nacht had zijn donkere vleugels over het woud heen geslagen en veranderde het territorium van de vier kattenClans in een kille, onheilspellende plek. Grotster, de grootse SchaduwClanleider, zat in zijn hol, een ongeruste uitdrukking op zijn gezicht. Een zwart-wit gevlekte poes kwam voorzichtig het met mos beklede nest binnen. ‘Wat bent u aan het doen, Grotster?’ De massieve, grijsharige kater, draaide zijn kop en hierdoor werd zijn naargeestige gezicht zichtbaar. Eén van zijn ogen was doorkliefd door een vuurrood litteken van een gevecht, vele manen geleden, zelfs voordat hij als naïeve zwerfkat bij de Clan was gekomen. ‘Ik overdenk het leven, Donkerroos’, verzuchtte hij terwijl hij zijn klauwen kromde. ‘Ik vraag me af of ik de juiste keuzes heb gemaakt. De andere Clans zien me als een tijger, maar ik wil alleen maar het beste voor de SchaduwClan. Dat weet je toch?’ voegde hij er op nerveuze toon aan toe. Donkerroos krulde haar staart en keek haar Clanleider met halfdicht geknepen ogen aan. ‘Dat is de wens van iedere leider, Grotster. Alleen is geweld niet altijd de juiste manier.’ Beide katten zwegen; ze luisterden zwijgend naar de regendruppels die van de takken dropen.

Plotseling werd het nachtzwarte gewelf doorbroken door een vallende ster, die een heldere vuurtong achterliet. Grotsters ogen werden groot toen hij Donkerroos zag verstijven, elke haar van haar vacht kwam overeind. Uit ervaring wist hij dat het een boodschap van de SterrenClan was, en dat Donkerroos zich nu in haar gedachten heel ergens anders bevond. Plotseling verslapte de medicijnkat haar spieren en richtte ze zich tot haar Clanleider. ‘Een onheilsvoorspelling’, murmelde ze duister. ‘Als je nog wilt weten of je een goede leider bent, dan is dit je kans.’ Grotster hief fier zijn kop op. ‘Ik luister.’

Donkerroos haalde diep adem en sprak: ‘Water kan Schaduw vernietigen…’ Daarna zweeg ze. ‘Was dat alles?’ gromde de grijze kater zo half en half verontwaardigd. ‘Geen middel om het Water tegen te houden? Geen uitverkorene?’ De poes schudde haar kop en rekte zich uit. ‘Je zal er zelf achter moeten komen wat het betekent, Grotster. Dit is jouw profetie.’ Haar ogen flikkerden even en vervolgens verliet ze achterwaarts het hol.

Hoofdstuk 1[]

‘Auw!’ Heemstpoot vloog overeind van een pijnkreet in de verte. Een tel later stormde Strosnor het medicijnhol binnen, zijn gezicht vertrokken van de pijn. Vissenschub kwam achter de grijze krijgskat aan, tierend en vloekend. ‘Hoe kon je ook zo stom zijn om je kop in dat bijennest te steken?’ Strosnor kromp ineen. ‘Ik-ik hoorde van Beekgloed dat ze geen honing meer op voorraad hadden. Ik wilde alleen…’ Heemstpoot kwam tussenbeide, een beetje zenuwachtig omdat hij de twee oudere krijgers aan zou spreken. ‘Eh… rustig maar. Waar ben je gestoken, Strosnor?’ De kater zuchtte opgelucht en negeerde het binnensmondse gemompel van Vissenschub. ‘In mijn oor, op mijn voorpoot, op mijn staart… het doet overal pijn!’ Heemstpoots poten trilden. Wat was er ook alweer goed tegen bijensteken? Dat heeft Beekgloed me volgens mij nooit geleerd… Hij probeerde zo vastberaden mogelijk te klinken toen hij verklaarde: ‘Ik ga Beekgloed zoeken. Strosnor, ga maar liggen, we zullen weldra bij je zijn.’ Daarna wendde Heemstpoot zich tot Vissenschub. ‘En jij kan maar beter helpen. We moeten Beekgloed zo snel mogelijk vinden.’ De bruin gestreepte krijger snoof beledigd, waarschijnlijk was hij er niet van gediend dat een leerling hem zo aansprak, maar gelukkig gehoorzaamde hij. Grote SterrenClan, waar is Beekgloed? dacht Heemstpoot gespannen en kamde het kamp uit. Nergens een spoor van de grijze poes.

Plotseling kwam Vissenschub aandraven met de medicijnkat op zijn hielen. Heemstpoot spurtte op hen af en hijgde: ‘Strosnor heeft hulp nodig. Hij ligt in het medicijnhol.’ Dat liet Beekgloed zich geen tweede keer zeggen, ze was al weg. Heemstpoot bleef alleen achter toen Vissenschub achter haar aan beende. ‘Wat is er gebeurd?’ klonk de ongeruste mauw van Morgenster. De magnifieke poes trippelde lichtvoetig op hem af, haar oren ongerust gespitst. Heemstpoot voelde zich verlegen worden bij de gedachte dat de nobele Clanleider zijn grootmoeder was; Maanvonk, zijn vader, was een zoon uit haar tweede nest. ‘Strosnor wilde honing verzamelen’, mompelde hij nerveus. Meer uitleg was niet nodig, Morgenster slaakte een geërgerde zucht. ‘Strosnor is een ervaren krijger’, bromde ze halfhartig. ‘Maar soms vertoont hij nog het gedrag van een leerling. Over leerlingen gesproken, Beekgloed heeft je vast nodig in haar hol.’ Heemstpoot knikte zijn leider toe en draafde op het medicijnhol af, maar halverwege schoot hem iets te binnen als een bliksemflits. Vossenstront! Zuring is goed tegen bijensteken… een van de eerste kruiden die Beekgloed me heeft geleerd!

Toen Heemstpoot het hol binnenkwam, zag hij hoe Beekgloed vakkundig de bladeren fijnkauwde en op de steken smeerde. Strosnor slaakte een zucht van verlichting en liet zijn kop op de harde grond rusten. ‘Heemstpoot,’ beval Beekgloed, ‘haal eens wat nestbekleding voor onze patiënt. Hij moet het zo comfortabel mogelijk hebben.’ Heemstpoot slikte toen hij de kleine sneer in haar stem hoorde. Ze is boos op me… ‘Tuurlijk, ik ga al’, murmelde hij en wist niet hoe snel hij weg moest wezen. Vissenschub hield hem tegen. ‘Hé, leerling.’ Op zijn hoede ging Heemstpoot zitten, zijn kop gebogen. ‘Het spijt me, Vissenschub. Ik wist het medicijn echt niet meer.’ Hij verwachtte een snauw, maar de ogen van de krijger glommen juist hartelijk. ‘Je bent een goede medicijnkat-leerling, Heemst. Beekgloed was altijd vol lof over jou. Je kan het jezelf niet kwalijk nemen dat je iets een keer niet weet, dat gebeurt Beekgloed vast ook weleens.’ Hij voelde zich iets zelfverzekerder worden toen de ervaren krijgskat hem complimenteerde. ‘Eh… dank je’, miauwde hij overdonderd en boog zijn kop als teken van eerbied. Ik hoop maar dat hij de waarheid spreekt en dat Beekgloed echt blij met me is…

Hoofdstuk 2[]

Bosbeskit tuurde door de gevlochten takken van de kraamkamer, die het zonlicht filterden. ‘Vlekkenpoot gaat op patrouille’, meldde ze met prikkende poten van jaloezie en porde haar broertje, Daskit, wakker. ‘Opstaan, lummel.’ De zwart-witte kater hief zijn slordige, onverzorgde kop op en keek haar geïrriteerd aan. ‘Je bent, sinds Leliesneeuws jongen leerlingen werden, elke dag maar aan het melden wat ze aan het doen zijn. Kap er eens mee.’ Alsof daarmee alles beslist was, viel Daskit weer in slaap en een snorrend geluid steeg op uit zijn keel. Bosbeskit gromde boos en nam haar positie weer in. Natuurlijk was ze blij voor haar vriendin, Vlekkenpoot, maar Bosbeskit was nu de enige poes in de kraamkamer en ze zat opgescheept met haar twee broers: de luie Daskit, die tevens de grote favoriet van alle moederkatten was, en Kalmkit. Bosbeskit kon het wel goed met hem vinden, maar Kalmkit besteedde de meeste van zijn tijd aan vechttraining met Maanvonk, niet aan spelletjes. Daar vond hij zichzelf “te groot” voor. Bosbeskit vroeg zich telkens af waarom Maanvonk haar en haar broers maar steeds kwam bezoeken, tenslotte was hij de vader niet.

Sinds Leliesneeuws jongen de kraamkamer hebben verlaten, verveel ik me echt kapot! Wanneer is het onze beurt? Ze maakte haar kop schoon met een bevochtigde voorpoot en lette ondertussen op alle bewegingen in het kamp. Strosnor kwam het medicijnhol uit wandelen, hij werd ondersteund door Beekgloed en Heemstpoot. Heemstpoot was de eerstgeborene uit het nest van Maanvonk en Leliesneeuw, en de leerling-medicijnkat. Hij was vroeger haast nooit in de kraamkamer te vinden, sinds hij en zijn nestgenootjes naar de RivierClan verhuisden hielp hij Beekgloed met van alles en nog wat. Sa-haaai! Wie wil er nou medicijnkat worden in plaats van krijgskat? Dat is toch veel spannender? Ze richtte haar aandacht weer op de open plek. Commandant Vlekoog, een massieve, zwart-witte kater, tuurde om zich heen met zijn citroengele ogen. ‘Aha’, hoorde ze hem uiteindelijk mompelen en hij sprong op een paar krijgers af. En daar was Wolkenpoot, ook één van Maanvonks zonen, met een bundel bladeren in zijn bek. Aan de stank, die Bosbeskit zelfs vanaf hier kon ruiken, wist ze dat het muizengal moest zijn. Wat een saaie dag zeg… elke keer maar die dagelijkse routine! Ik wed dat het veel leuker is als je een leerling bent! ‘Kiekeboe!’ Twee stevige poten drukten haar tegen de grond en ze spinde verrukt. Het vrolijke gezicht van haar vader, Schorspluim, boog zich over haar heen. ‘Pap, ga van me af!’ snorde ze en klauwde naar Schorspluims oor. De bruine kater liet zich op de grond vallen en hijgde. ‘Oh Bosbeskit, grote krijger, schenk me genade!’ riep hij uit. Bosbeskit gaf hem een vriendelijk kopje en maakte Daskit opnieuw wakker. ‘Papa is er’, hoefde ze alleen maar te zeggen om Daskit overeind te doen schieten. Haar broer was een grote fan van Schorspluim, eigenlijk vooral vanwege zijn heerlijk zachte vacht. ‘En daar hebben we Daskit’, snorde de krijgskat geamuseerd. ‘En eh… waar is Kalmkit?’ Hij keek om zich heen, in de verwachting zijn zoon ergens te zien, maar Kalmkit was nergens te bekennen. Waarschijnlijk weer naar Maanvonk, giste Bosbeskit met iets van boosheid. Kalmkit had nooit enige interesse getoond in Schorspluim, hij was altijd maar bezig met de witte kater. Hij kan toch op zijn minst gedag komen zeggen? Het is een wonder dat Schorspluim überhaupt nog weet dat hij drie kittens heeft, geen twee. ‘Papaaa?’ vroeg Daskit op zijn aller zoetste stem. ‘Wil je weer de kieteldood doen?’ Schorspluims ogen glinsterden ondeugend toen hij zijn zoon onder handen nam. Bosbeskit fronste. En Daskit heeft het weer verpest. Schors en ik waren net zo leuk aan het stoeien! We zijn toch geen kleine kittens meer? Wanneer worden we nou eindelijk leerlingen?

Hoofdstuk 3[]

Donderpoot werd wakker van het geschreeuw buiten. Langzaam kwam het kamp tot leven, Moerasdamp deelde de patrouilles in en de zon brak door het wolkendek heen. ‘Metaalpoot!’ Bij die snauw van buiten hief Donderpoot zijn kop op, evenals zijn pleegbroer Metaalpoot. ‘Poesiepoes!’ klonk weer die snerende stem. ‘Vroeger kon je misschien de hele dag in je nest liggen, maar nu je in de Clan woont moet je helaas je pootjes vies maken!’ Het chagrijnige gezicht van Scherpsteek ontwaarde zich voor de ingang. ‘Wat zei ik nou, hm? Schiet op! Ik heb niet de hele dag de tijd!’ Donderpoot werd overspoeld door medelijden toen Metaalpoot zich overeind hees en met hangende staart naar buiten trippelde. Scherpsteek is in een slecht humeur… en helaas voor Metaalpoot, is hij dat wel vaker. Donderpoot zette de zorgen om zijn pleegbroer opzij en rekte zich uit, zijn bek zo ver mogelijk opengesperd. Het kon niet lang meer duren tot Havergoud hemzelf kwam halen voor de training, dus waarom zou hij hier nog blijven liggen? Donderpoot trippelde slaperig naar buiten en zag Scherpsteek met fier opgeheven kop vertrekken. Metaalpoot volgde zijn mentor gedwee, en toen Donderpoot oogcontact maakte leken zijn ogen om hulp te vragen. Toen hij knipperde, was de wanhopige blik verdwenen en Metaalpoot liep als normaal het kamp uit. Heb ik me dat verbeeld? Ach ja, waarschijnlijk heeft hij gewoon geen zin in de training. Kan ik me wel voorstellen.

Donderpoot ging zo op in zijn gedachten dat hij Havergoud niet aan hoorde komen. ‘Hallo, kleintje.’ De witte kater stond over hem heen gebogen met een geamuseerde, vriendelijke blik. Donderpoot voelde zich meteen enthousiast worden en sprong overeind. ‘Hoi, Haver! Wat gaan we vandaag doen?’ Zijn mentor wenkte hem zwijgend en ze liepen het kamp uit, door het dichte struikgewas. Donderpoot beefde van de spanning van het puntje van zijn oren tot aan het topje van zijn staart. ‘We gaan…’, Havergoud dempte zijn stem tot een gefluister, ‘…naar het RivierClangebied.’ Donderpoot sperde zijn ogen wagenwijd open. ‘Waarom? De RivierClan is onze vijand!’ Zijn mentor gaf hem een speels duwtje. ‘Daarom juist! Grotster wilt dat we hun bespioneren.’ Bespioneren? Wauw! Havergouds gezicht stond nu ernstig. ‘Zie het als een soort beoordeling. Als je het goed doet, mag je moeilijkere trainingen en missies gaan doen, en ben je een stap dichterbij het krijgerschap.’ Donderpoot voelde de druk op zijn schouders toenemen. ‘Het krijgerschap? Wauw!’ Maar hoe opgewonden hij ook was, ergens hoorde hij toch een knagend stemmetje: Bespioneren is verkeerd! Je bent toch geen sluwe vos? Hij negeerde die woorden en richtte zich tot Havergoud. ‘Wanneer gaan we?’

Zijn vacht raakte die van zijn mentor toen ze door de struiken slopen. Donderpoot probeerde zoveel mogelijk varens te ontwijken, om te voorkomen dat ze verraderlijk zouden ritselen. Hij deed Havergouds houding zo goed mogelijk na. Oké, gewicht op de flanken, loop op je tenen… wil je laten zien wat je kan, Donder? Dan is dit je kans!

Hoofdstuk 4[]

Heemstpoot gaapte en rekte zich uit, zijn spieren voelden stijf aan door de regenbui van vannacht. Beekgloed lag naast hem; ook zij werd wakker met een geïrriteerde blik. ‘Een lek, SterrenClan-verdomme. Heemstpoot?’ Hij snapte de hint en trippelde zuchtend naar buiten, op zoek naar een tak om het gat te dichten. Zijn vader, Maanvonk, zat voor het krijgershol, en hij dwong zichzelf de witte kater toe te knikken. Hij had nooit een goede band met Maanvonk gehad, eigenlijk had hij de SchaduwClanmedicijnkat Stronkpels als zijn vader gezien. Hoe zal het met hem gaan? Ik heb Stronkpels niet gezien sinds de vorige Grote Vergadering. Hij dwaalde een beetje weg met zijn gedachten, naar hoe hij bij de SchaduwClan altijd had geholpen met de medicijnkatklusjes. Ik had altijd gedacht dat ik Donkerroos’ leerling zou worden, maar het is allemaal anders gelopen. Gelukkig had Beekgloed geen leerling, anders zou het pas echt dramatisch zijn geweest. In zijn fantasieën lette hij niet echt op zijn omgeving en plotseling knalde hij tegen een andere kat aan. ‘Kijk eens uit waar je loopt!’ snauwde een stem en huiverend keek hij in de doordringende, ambergele ogen van Steenvuur. De bruine kater was slechts een jonge krijger, maar hij was schijnbaar heel blij met zichzelf. ‘Eh… sorry’, mompelde Heemstpoot en hoorde tot overmaat van ramp Maanvonks geïrriteerde stem. ‘Steenvuur, laat die kater met rust. Mag hij ook eens wegdromen?’ Steenvuur snoof en beende weg, terwijl Maanvonk hem nakeek. ‘Hij is niet veranderd…’ zuchtte de witte kater. Heemstpoot had geen zin in die verhalen van vroeger. Het deed hem denken aan de tijd toen alles nog goed was, toen Heemstpoot nog woonde in de Clan waar hij thuishoorde: de SchaduwClan.

‘Is deze goed?’ Hij kwam het medicijnhol binnen met een lange, buigzame tak. ‘Prima’, complimenteerde Beekgloed hem terwijl ze de stok overnam en aan het plafond begon te prutsen. ‘Hmfp, Heemstpfoot, gfa eenfs even langfs de kraamkfamer’, mompelde ze met de tak nog in haar bek. Hij knikte en verliet achterwaarts het hol, waarna hij naar de moederkatten toeging. De warme geuren van geborgenheid omgaven hem zodra hij ook maar één pootstap binnen zette. ‘Goedemorgen’, snorde Vuurceder tegen hem. De rode poes lag op haar zij, haar buik was al iets gezwollen van de opkomende kittens. Schaapbont gaf haar jongen een wasbeurt, terwijl Leliesneeuw en Egelklaver elkaar de laatste roddels vertelden. ‘Jij ook een goedemorgen’, miauwde Heemstpoot terwijl hij Vuurceder in zich opnam. ‘Hoe voel je je?’ De moederkat strekte haar poten. ‘Oh, prima. Ik ben alvast aan het nadenken over kittennamen.’ Heemstpoot liet een brommend gesnor van amuse horen; dit was Vuurceders eerste nest en ze was er behoorlijk opgewonden van. Voor de Clan was het ook een goede ontwikkeling, want Schaapbonts jongen zouden binnenkort de kraamkamer verlaten en het was altijd goed om meer optionele krijgers te hebben. Daar kwam nog bij dat dit ook het eerste nest van de heldhaftige commandant, Vlekoog, zou zijn. Als ze ook maar iets van hun vader hebben geërfd, worden het grootse krijgskatten. Heemstpoot voelde nog even aan Vuurceders buik, wisselde een woordje met Schaapbont en verliet toen uiteindelijk het hol.

Hoofdstuk 5[]

‘Kalmkit!’ riep Bosbeskit uit en porde haar broer wakker. Zijn slordige kop schoot overeind en zijn oren waren gespitst, alert op mogelijk gevaar. ‘Huh? Wat… ah, hai Bosbes!’ De bruinrode kater begon zichzelf een wasbeurt te geven. ‘Ik verveel me’, klaagde Bosbeskit en rolde op haar rug. ‘Daskit wil nooit spelen en jij zit altijd maar bij Maanvonk.’ ‘Helemaal niet!’ verdedigde Kalmkit zich gekwetst. Ze snoof en negeerde haar broer. Soms is hij echt een irritante haarbal! Schaapbont werd wakker met een geïrriteerde blik in haar ogen. ‘Kunnen jullie niet wat voor jezelf gaan doen? Misschien zijn de oudsten wel in de stemming om een verhaaltje te vertellen.’ Bosbeskit wist dat het niet echt een voorstel was en wenkte zuchtend haar broers, waarna ze de kraamkamer uit liepen.

‘Ik hoop dat Bloemveder weer iets over de TijgerClan vertelt!’ snorde Daskit enthousiast en trippelde op het oudstenhol af. Bosbeskit hield hem tegen met haar staart. ‘Ik ben het zat!’ spuugde ze. ‘Ik verveel me dood hier. Laten we vandaag nog het kamp uit sluipen voor onze eerste patrouille!’ Kalmkit wiegde van de ene poot op de andere met een enthousiaste blik. Daskit staarde echter naar zijn poten. ‘Ik verveel me ook, maar Schaapbont zegt dat we moeten wachten met verkennen tot we leerlingen zijn.’ Oh nee, daar hebben we Daskit weer met het gouden hartje… ‘Kom op, Daskit!’ drong Kalmkit aan, terwijl hij zijn broer porde. ‘Heb je geen zin in een avontuur? Het is stukken leuker als we met zijn drietjes gaan!’

De zwart-witte kater leek nog steeds niet overtuigd, maar het was genoeg voor Bosbeskit: het plan zou doorgaan! ‘We moeten sowieso zorgen dat Schaapbont ons niet ziet’, begon ze aarzelend. ‘Zij zal ons nooit laten gaan.’ Daskit sperde zijn ogen wagenwijd open. ‘En dat is niet gek, toch? Het zit daarbuiten vast vol met dassen en vossen en zo!’ jammerde hij huiverend. Bosbeskit slaakte opnieuw een zucht. Ze zou haar laffe broertje het liefst niet meenemen, maar hij zou hun zeker weten verklikken aan de moederkatten. ‘Luister, Daskit, zo wordt je nooit een krijgskat!’ bromde Kalmkit boos. Daskit zette boos zijn nekharen op. ‘Echt wel!’ Kibbel, kibbel, kibbel. Katers… dacht Bosbeskit geïrriteerd. ‘Oké, als dat jou gerust stelt dan nemen we wel een krijgskat mee!’ riep ze uit, het was haar mond uit voordat ze het zich goed en wel besefte. Welke krijger zou er zo gek zijn om drie kittens het kamp uit te smokkelen? Plotseling schoot haar het perfecte idee te binnen. ‘Daskit, als jij nou eens met Schorspluim gaat praten…’

Bosbeskit voelde zich ietwat schuldig dat ze Daskits band met Schorspluim had misbruikt, maar het werkte wel. De bruine kater had beloofd hun het kamp uit te helpen en een kleine rondleiding door het territorium te geven, op voorwaarde dat ze het altijd met hem zouden overleggen als ze nog eens een escapade wilden. ‘Zie je wel dat Schorspluim fantastisch is? Maanvonk zou dit echt niet hebben gedaan’, ademde Bosbeskit. Zij en haar broers zaten in de schaduwen van de kraamkamer te wachten op de komst van hun vader. Kalmkit haalde zijn schouders op. ‘Maanvonk is gewoon gebonden aan de krijgscode, Schorspluim niet.’ Nou ja, dankzij Schorspluims “gebrek” aan gebondenheid krijgen wij nu wel de nacht van ons leven! Geduldig wachtte ze af, om vervolgens de slordige kop van haar vader te zien verschijnen. ‘Kom op’, fluisterde die behoedzaam. ‘We kunnen gaan.’

Hoofdstuk 6[]

De bladeren kraakten onder zijn poten toen Donderpoot verder sloop. ‘We zijn bijna in hun gebied’, fluisterde Havergoud alert. ‘Ik weet hier vlakbij een bos paddenstoelen te vinden, daardoor kunnen we onze geur camoufleren.’ Hij ging zijn leerling voor naar een stuk met hoog, scherp gras wat in hun poten sneed. ‘Vossenstront’, siste Donderpoot toen een grasstengel zijn neus openhaalde, een dun straaltje bloed druppelde in zijn bek. Hij proefde de zoute smaak op zijn tong. ‘Hier is het’, mompelde Havergoud en rolde op zijn rug; de muskusachtige geur van eekhoorntjesbrood betastte Donderpoots gehemelte toen hij hetzelfde deed. ‘Hierdoor zullen ze ons in ieder geval niet kunnen ruiken’, ademde Havergoud met oplichtende, ambergele ogen. ‘Kom op, Donderpoot. We gaan de grens over.’

Donderpoot voelde zijn hart kloppen in zijn keel zodra ze de geurmarkeringen passeerden. Hij was nog nooit buiten het SchaduwClanterritorium geweest; tot nu toe waren enkel Doornpoot en Rospoot meegegaan naar de Grote Vergaderingen, omdat zij ouder waren. Deze missie was dan ook superspannend voor hem! Maar gelukkig was Havergoud bij hem; bij zijn mentor voelde hij zich vertrouwd en veilig. Een band die Scherpsteek en Metaalpoot lijken te missen, schoot het door hem heen, maar die gedachtes drukte Donderpoot weg. Dit was zijn opdracht, zijn moment, en hij moest nu nergens anders meer aan denken. ‘Wat ruik je?’ vroeg Havergoud hem zacht. Donderpoot snoof en meteen overspoelden geuren hem als een vloedgolf. ‘De RivierClan… en de WindClan, hun geur wordt aangevoerd door de wind van over de heide.’ Donderpoot wees met zijn staart de richting aan. ‘Ik ruik prooi… veldmuizen, woelmuizen, en nog wat weide- en watervogels waarvan ik de geur niet kan plaatsen.’ Zijn mentor keek hem goedkeurend aan. ‘Mooi. En wat betekent dat?’ Donderpoot kneep zijn ogen halfdicht en dacht even na. ‘Dat ze geen prooigebrek hebben en dus sterk zijn.’ Havergoud knikte kort en murmelde in zichzelf: ‘Het wordt nog een lastige opgave om ze…’ Toen hij besefte dat zijn leerling meeluisterde, hield hij abrupt zijn mond en begon verder te lopen. Donderpoot wist dat het krijgerszaken moesten zijn, maar het voelde toch niet goed dat Havergoud dingen verzweeg. Waarschijnlijk de reden van dit spionnengedoe. Het is helemaal niet bedoeld als een beoordeling, dat weet ik ook wel. Het moet nuttig zijn voor de Clan. Maar waarom? Wat heeft Grotster tegen de RivierClan? Zoveel vragen, zo weinig antwoorden. Donderpoot werd er gek van.

Ze liepen verder door het hoge gras. In de verte meende hij het gebulder van de rivier te horen, maar hij vond het RivierClangebied voor de rest maar vervelend droog. Donderpoot miste meteen al de drassige, terugverende bodem van het Schaduwterritorium. ‘Het voelt zo… vreemd’, fluisterde hij verward. Havergoud haalde zijn schouders op. ‘Dat zullen de RivierClankatten ook wel denken van onze moerassen, nietwaar? Nu stil zijn; we komen dichterbij hun kamp.’ Donderpoot knikte zijn mentor toe en concentreerde zich op zo geruisloos mogelijk lopen. Plotseling hoorde hij een opgewonden, hoge kittenstem en rook hij de onheilspellende geur van vis en fris water. ‘Muizenkeutels’, ademde Havergoud met wijd opengesperde ogen. ‘Er komen RivierClankatten aan!’

Hoofdstuk 7[]

‘En Strosnor, hoe gaat het?’ vroeg Heemstpoot terwijl hij zachtjes op de vacht van de grijze krijger drukte. ‘Veel beter’, snorde Strosnor. ‘Die zuring heeft echt geholpen!’ Nog steeds vond Heemstpoot de genezende werking van kruiden bijzonder, hoe het de pijn kon verlichten en katten het leven redde. Er is geen mooier gevoel dan medicijnkat zijn, en je Clangenoten er weer bovenop te helpen. Gerustgesteld liep hij het hol uit; de warme zonnestralen van de namiddag brandden op zijn pels. ‘Ha die Heemstpoot!’ hoorde hij van verderop op de open plek. Daar zaten zijn nestgenoten. Ze voerden schijngevechten, kletsten samen en praatten na over hun training. Ach, zij zullen wel hetzelfde gevoel hebben tijdens hun opleiding. Het ligt nou eenmaal in het hart bij hun. Even bleef hij weifelend staan; zijn staart zwiepte langzaam heen en weer. Uiteindelijk hakte hij de knoop door en liep op zijn broers en zijn zus af.

Ze hadden nogal verschillende karakters. Hij kon het best opschieten met Wolkenpoot, de meest rustige en verstandige van de drie, maar wist Tortelpoots brutaliteit en Vlekkenpoots snauwerigheid ook wel te verdragen. Hij wendde zich tot Wolkenpoot. ‘Eet toch mee’, bood die aan en schoof een vette vis naar Heemstpoot toe. Daar zei hij natuurlijk geen nee tegen, en ondertussen kletste hij wat af met zijn broer. ‘Hoe zit het met je mentor?’ vroeg Heemstpoot met volle mond. ‘Nu Strosnor geblesseerd is, zal je wel een vervanger hebben.’ Wolkenpoot trok met zijn oren en bromde: ‘Vissenschub. Ik had het beter kunnen treffen.’ De lichtbruin-gestreepte krijgskat zat verderop, hij bekeek de taferelen in het kamp met zijn groene ogen. Heemstpoot herinnerde zich de driftige toon waarop Vissenschub tegen de gewonde Strosnor was uitgevallen, maar hij wist dat die woede alleen voortkwam uit bezorgdheid. ‘Hij is misschien streng, maar hij heeft een gouden hart’, mompelde Heemstpoot schouderophalend.

Vlekkenpoot en Tortelpoot begonnen een stoeipartijtje. Heemstpoot zag de spieren van zijn grijsgekleurde broer rimpelen onder zijn pels. Hij besefte hoe sterk Tortelpoot was geworden sinds de laatste keer dat Heemstpoot een gevecht van hem had bekeken. Vlekkenpoot was ook goed in conditie, en haar bewegingen waren indrukwekkend. Ik weet zeker dat ze later goede krijgers worden. Stel dat Tortelpoot leider wordt, Vlekkenpoot commandant en ik de medicijnkat. Hij sloot zijn ogen bij die heerlijke gedachte, maar werd wakker gepord door Wolkenpoot. ‘Kijk hoe Vlekkenpoot vecht’, siste die onder de indruk. ‘Ze vloerde Tortelpoot. Zag je het?’ Heemstpoot knikte, al had hij het eigenlijk gemist.

Tortelpoot krabbelde moeizaam overeind. ‘Zusjes plagen, ruzie vragen’, snorde Vlekkenpoot plagend. De grijze kater gaf haar een liefdevol tikje en werd vervolgens geroepen door zijn mentor, Ringstaart. ‘Ik moet ook maar eens gaan!’ miauwde Vlekkenpoot verschrikt. ‘Het is al na zonhoog en ik zou gaan trainen met Steenvuur. Hij wordt vast boos als ik te laat kom.’ Haastig namen de twee afscheid. Het leven als medicijnkat lijkt opeens veel… rustiger. ‘Dat jij hebt gekozen voor medicijnkat’, ademde Wolkenpoot alsof hij Heemstpoots gedachten kon lezen. ‘Het lijkt me zo saai.’ Dat is het zeker niet, maar dat zullen ze vast nooit begrijpen…

Hoofdstuk 8[]

Bosbeskit keek vol verwondering om zich heen. Wat is de wereld groot! Ik wist niet dat er zoveel zou zijn achter de kampwand… ‘Schorspluim,’ piepte Daskit met bevende stem, ‘zitten hier vossen?’ Schorspluim gaf zijn zoon een bemoedigend duwtje. ‘Als die er al zijn, dan zal papa ze wegjagen, oké?’ Daskit leek niet tevreden te zijn, maar gelukkig stopte hij met klagen. ‘Wauw’, ademde Kalmkit. Het gras om de groep katten heen werd steeds hoger, en al gauw kon Bosbeskit er niet meer overheen kijken. ‘Volg mijn staart maar’, instrueerde Schorspluim hun geruststellend. ‘Straks komen we bij een minder overwoekerd stuk.’ De geuren stroomden Bosbeskits neus binnen en ze werd overspoeld. Enkele luchtjes herkende ze wel: de geur van muis en van allerlei sterk ruikende kruiden, die de medicijnkatten vast weleens hadden gebruikt. Als ik binnenkort een leerling word, kom ik hier elke dag! ‘En waar woont de SchaduwClan?’ miauwde Kalmkit opgewonden. ‘Maanvonk zei tegen mij dat ze slecht waren! Als ik later een krijger ben, ga ik ze aan stukken rijten!’ Schorspluim keek hem afkeurend aan. ‘Er zijn slechte katten in de SchaduwClan, maar niet iedereen is zo. Leliesneeuw was immers ooit ook een SchaduwClankat.’ Kalmkit leek niet te luisteren en trippelde opgewonden door.

Inmiddels kwamen ze op een vlak stuk gras, met af en toe grote stenen waar Bosbeskit overheen moest klauteren. ‘Ik ruik iets… vreemds’, fluisterde ze tegen haar vader. ‘Dat zal de WindClangeur wel zijn’, miauwde die verrast. ‘Maar de wind waait hun kant op, dus je hebt een goede neus.’ Bosbeskit was er niet gerust op. ‘Pap… het ruikt scherp. Het overheerst alle andere geuren.’ Schorspluim bleef nu staan en trok geschrokken met zijn oren. ‘Je hebt gelijk. Ik ruik paddenstoelen, maar die zijn hier helemaal niet in de buurt. Misschien is het een indringer die zijn geur probeert te verhullen. Blijf hier.’ Hij sloop een eindje naar voren en bleef staan achter een grote steen. Bosbeskit zag dat hij langzaam over de rand keek en toen meteen terug draafde. ‘Vossenstront.’ Bosbeskit voelde haar hart sneller gaan kloppen en Daskit drukte zich bang tegen de grond. ‘Wat-wat is er?’ vroeg Kalmkit dapper, al beefden zijn poten. ‘SchaduwClan’, hijgde Schorspluim. ‘Havergoud en zijn leerling, zo te zien.’ SchaduwClan? dacht Bosbeskit verward. Wat doen die hier? Schorspluim keek de kittens een voor een aan. ‘Kalmkit’, besloot hij uiteindelijk. ‘Licht het kamp in. Het doet er niet meer toe’, voegde hij eraan toe toen Kalmkit zijn ogen geschrokken opensperde en uitriep: ‘Maar… maar Morgenster zal ons uitstapje nooit goedkeuren!’ Schorspluim streek haastig met zijn staart over Kalmkits flank. ‘De verdediging van de Clan is nu veel belangrijker. Ga! Snel!’ De roodbruine kater sprintte weg.

Bosbeskit bleef alleen achter met haar vader en haar broertje. ‘Ze zijn vlakbij’, fluisterde Daskit gealarmeerd. ‘Ik vraag me af waarom ze maar met zijn tweeën zijn.’ Schorspluim kneep zijn ogen wantrouwend tot spleetjes. ‘Er kunnen meer SchaduwClankatten in de buurt zijn. Hun territorium grenst niet aan het onze, dus ik zou niet weten waarom ze heel Vierboom doorkruist hebben om hierheen te komen. Tenzij dit een aanval is.’ Een aanval! Ik hoop dat Kalmkit het kamp terugvindt, ondanks het hoge gras… Haar vader zwiepte nerveus met zijn staart en murmelde: ‘Die paddenstoelen verhullen niet alleen hun geur, maar zorgen er ook voor dat ze de vijandelijke geuren moeilijk kunnen ruiken. Dat kan weleens onze redding zijn.’ Bosbeskit vond het niet echt leuk, maar er was nu niks anders te doen dan wachten. Ze hoorde de SchaduwClankatten fluisteren en volgde Schorspluim naar een kleine heuvel, waarachter ze zich konden verschuilen. De tijd leek extreem langzaam te gaan; de geur van paddenstoelen werd steeds sterker, en de stemmen werden steeds beter hoorbaar. Grote SterrenClan! dacht Bosbeskit angstig. We worden ontdekt!

Hoofdstuk 9[]

‘Ik ruik RivierClankatten’, snoof Havergoud. ‘Blijf op je hoede. We zijn nu ver in hun territorium.’ Donderpoot zakte nog meer door zijn poten en zag verderop iets wegschieten. Het was iets kleins, waarschijnlijk een konijn. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en een lange staart ontwaarde zich; de gestalte rende met grote sprongen weg. ‘Havergoud!’ Nerveus stootte hij zijn mentor aan en wees richting het dier. ‘Paddenpoep’, vloekte de witte kater geschrokken. ‘Dat is een kitten. Wat doet die hier zo ver buiten het kamp?’ Donderpoot keek weer in de juiste richting, maar de kitten was verdwenen. ‘Wat als het nou een klein uitgevallen leerling is?’ mompelde hij. ‘Zijn mentor kan ons ontdekt hebben en toen zijn leerling naar het kamp gestuurd hebben om versterking te halen.’ Havergoud keek met een nadenkende blik vooruit. ‘Dat zou kunnen, maar Grotster wil dat we terugkomen met resultaten. We kunnen nu nog niet weggaan.’

Plotseling klonk er een grauw en Donderpoot werd tegen de grond gedrukt; hij keek recht in de ambergele ogen van een krijger. ‘Blijf van mijn leerling af!’ siste Havergoud agressief, maar viel niet aan. Die krijgskat houdt me in gijzeling! besefte Donderpoot bevend. ‘Wat voor resultaten?’ vroeg de RivierClankat op hoge toon. ‘Laat hem los!’ schreeuwde Havergoud nu met iets van wanhoop. ‘Alsjeblieft, Schorspluim, het is nog maar een leerling.’ De bruine kater, die blijkbaar Schorspluim heette, keek Donderpoot even aan en wendde zich toen tot Havergoud. ‘Kan ik jou vertrouwen?’ bromde hij boos. ‘Als jij hier blijft om een verklaring aan mijn Clan af te leggen, zal ik hem niks aandoen.’ Havergoud liet zijn kop hangen als teken van overgave. ‘Afgesproken, Schorspluim.’

De versterking kwam al snel: een patrouille, met aan het hoofd de magnifieke gestalte van Morgenster. ‘Schorspluim’, miauwde ze, enigszins kwaad. ‘Hoe haalde je het in je muizenbrein-hoofd om die kittens mee het kamp uit te nemen? Schaapbont is doodongerust.’ Schorspluim boog eerbiedig zijn kop. ‘Ik zal mijn straf aanvaarden, Morgenster. Maar eerst wil ik je zeggen dat wij deze SchaduwClankatten aantroffen op ons gebied. Ze hadden het over resultaten die ze aan Grotster moesten vertellen.’ Morgensters aandacht verschoof naar de SchaduwClankatten. ‘Zozo. Jullie Clanleider begint steeds brutaler te worden. Hoe durft hij jullie hierheen te zenden, zo ver in ons territorium? En wat voor resultaten?’ Havergoud zweeg en Donderpoot voelde het zweet over zijn rug glijden toen Schorspluim hem iets steviger tegen de grond drukte. ‘Dat zal ik jullie nooit vertellen’, grauwde de witte kater uiteindelijk vurig. Havergoud is zo trouw aan zijn Clan! Maar wat zal de prijs daarvoor zijn? Morgenster keek de twee koeltjes aan. ‘In dat geval is het mijn plicht jullie mee te nemen naar ons kamp. Vanaf nu zijn jullie gevangenen van de RivierClan. Ringstaart, leid de patrouille terug, en let op de kittens.’ Haar blik werd zachter toen ze oogcontact maakte met Donderpoot. ‘Pak de gevangenen niet te hard aan. Ze zijn trouw aan hun leider, dit is niet hun idee geweest.’ Hij zond de Clanleider een dankbare blik toe en Schorspluim verslapte zijn greep, waarna een paar krijgskatten een escorte vormden. ‘En jou wil ik nog even spreken’, miauwde Morgenster met een geïrriteerde blik op Schorspluim. Wat zal er met ons gebeuren? dacht Donderpoot terwijl de patrouille in beweging kwam. Zullen onze Clangenoten ons proberen te bevrijden?

Hoofdstuk 10[]

‘En? Hoe voel je je?’ vroeg Heemstpoot aan Strosnor. De grijze krijger lag al een paar dagen in het medicijnhol, en leek zich beter te voelen. ‘Ik voel me fantastisch!’ verklaarde Strosnor. ‘Mijn bijensteken voel ik niet eens meer. Kijk maar.’ Hij dook in de sluiphouding en sloop op de nietsvermoedende Rozendoorn af, die een vis zat te eten voor het medicijnhol. ‘Boe!’ grauwde Strosnor geamuseerd en duwde de rode poes opzij. Van schrik vloog ze een vossenlengte de lucht in. Heemstpoot wisselde een vragende blik met Beekgloed, maar die knikte hem vrolijk toe. ‘Dan kan je hierbij je krijgerstaken weer op je nemen’, besloot hij tenslotte. ‘Beter!’ riep Strosnor snorrend uit en spurtte weg. Het zal een stuk rustiger zijn in het medicijnhol, nu die drukke kater weg is.

‘Beekgloed!’ De dringende roep kwam van verderop in het kamp. Schaapbont kwam op het medicijnhol af rennen met haar kittens achter zich aan. ‘Aha. Dus dit zijn de kittens die vannacht zo’n leuk uitstapje hadden’, bromde de grijze medicijnkat halfhartig. ‘Wil je ze alsjeblieft nakijken?’ murmelde Schaapbont ongerust. ‘Misschien hebben die SchaduwClankatten hen wel verwond!’ De roodbruine kitten, die Heemstpoot herkende als Kalmkit, wrong zich in allerlei bochten om uit Schaapbonts greep te ontsnappen. ‘Ma-aaam! Alles gaat prima, oké? Laat me los!’ De zwart-wit gevlekte moederkat wisselde een gegeneerde blik met Beekgloed. ‘Het gaat niet prima!’ siste ze boos. ‘Jullie hadden dood kunnen zijn. Doe zoiets nooit meer, begrepen?’ Heemstpoot kon het niet laten om op te merken: ‘Nou ja, dankzij hun hebben we wel de SchaduwClankatten ontdekt.’ Schaapbont keek hem droogjes aan. ‘Dat maakt me echt niks uit. Ze hadden dood kunnen zijn!’ herhaalde ze. Heemstpoot wist dat ze niet echt boos was; alleen bezorgd.

‘Ga jij maar langs bij die SchaduwClankatten, dan inspecteer ik de kittens’, miauwde Beekgloed nuchter. Heemstpoot trippelde het medicijnhol uit en zag meteen dat enkele krijgers druk in de weer waren met een geïmproviseerde cel. ‘Hallo’, begroette hij Vlekoog, die erop toezag dat iedereen zijn werk goed uitvoerde. ‘Waar kan ik de gevangenen vinden? Ik moet ze controleren op ziektes.’ Vlekoog keek hem vriendelijk aan. ‘Havergoud wordt momenteel verhoord in het leidershol en ik heb zo’n idee dat het lang gaat duren. Hij weigert te praten, dus hem moet je later vandaag maar doen. Zijn leerling is verderop, bij het leerlingenhol.’ Heemstpoot mompelde een bedankje en draafde op het leerlingenhol af. De zwarte SchaduwClankat zat daar een beetje ongemakkelijk, terwijl Zonnesnor en Steenvuur hem met een schuin oog in de gaten hielden. ‘Wil je even meekomen?’ miauwde Heemstpoot nerveus. ‘Ik moet je controleren.’

Donderpoot liep gedwee achter hem aan naar de smalle ruimte achter het medicijnhol. ‘Heemstpoot, herken je me nog?’ mompelde Donderpoot zenuwachtig. Heemstpoot sperde zijn ogen wagenwijd open. ‘Donderpoot! Dat is een tijd geleden!’ Ze waren samen opgegroeid, en hun moeders, Leliesneeuw en Eclipsvlam, waren goede vriendinnen geweest. Heemstpoot herinnerde zich nog dat Donderpoot en Tortelpoot vroeger heel veel met elkaar omgingen. ‘Heb je Tortelpoot al gezien?’ ging hij verder. Donderpoot haalde zijn schouders op. ‘Hij-hij was bij de patrouille die ons gevangen nam. Volgens mij herkende hij me wel, maar dat liet hij niet merken.’ Tortelpoot zou nooit ontrouw over willen komen bij zijn Clan, natuurlijk. Zolang Donderpoot een gevangene is, zie ik die twee niet met elkaar omgaan. ‘Rot voor je’, mompelde Heemstpoot. Waarom voelt het zo goed om te praten met een SchaduwClankat?

Hoofdstuk 11[]

Bosbeskit voelde zich enorm schuldig toen Morgenster het kamp inkwam, gevolgd door een bedroefde Schorspluim. Meteen sprintte ze op haar vader af. ‘Gaat het? Sorry, het spijt me zo! Dit is allemaal mijn schuld…’ De bruine kater gaf haar een geruststellende lik. ‘Maakt niet uit, Bosbes. Morgenster heeft enigszins genade getoond… voor jullie.’ Bosbeskit wilde doorvragen, maar Schorspluim leek ineen te zakken. ‘Vossenstront, daar komt Schaapbont. Ga maar even weg, ik denk niet dat de volgende woorden voor kittenoortjes bestemd zijn.’

Ze trippelde weg en hoorde Schaapbont achter zich vloeken en tieren. Hopelijk pakt ze hem niet al te hard aan. Schorspluim heeft al op zijn kop gehad door Morgenster. Bosbeskit was zo in haar gedachten verzonken, dat ze tegen Morgenster op botste. De witgrijze poes draaide zich om en kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Aha, een van de kleine avonturiers. Roep je broers maar; wij moeten even praten.’ Bosbeskit kreeg een ongemakkelijk voorgevoel toen ze Kalmkit en Daskit wenkte. De twee katers wisselden een angstige blik en trippelden toen op haar af. ‘Laat ik jullie eraan herinneren dat dit niet mijn idee was’, piepte Daskit. Maar je hebt er wel mee ingestemd. Bosbeskit slikte die sneer weg en volgde Morgenster naar het leidershol.

Het leidershol bestond uit een grote, omgevallen boom. Mos bedekte de wanden, en binnenin was de vloer gevormd door donzige veren. ‘Ga zitten en maak het jezelf gemakkelijk’, gebaarde Morgenster. Bosbeskit voelde zich armzalig klein vergeleken bij de magnifieke Clanleider. ‘Wat jullie hebben gedaan, is onverstandig en gevaarlijk’, begon de poes. Ik voel me alsof ik door de grond kan zakken! ‘Maar Schorspluim heeft een goed woordje voor jullie gedaan. Ondanks dat jullie roekeloosheid het einde had kunnen betekenen, kan ik niet anders dan onder de indruk zijn.’ De woorden bleven steken in Bosbeskits keel. ‘Onder… onder de indruk?’ Morgenster knipperde vriendelijk met haar ogen. ‘Kalmkit, jij bent als de bliksem naar het kamp teruggegaan. Dat je ons hebt weten te vinden, is ontzettend knap. Bosbeskit, jij rook de SchaduwClankatten als eerste en daarmee heb je jouzelf en je familie misschien wel gered.’ Haar borst zwol op van trots. ‘En dan Daskit’, ging Morgenster verder. ‘Jij bent dapper geweest en hebt uitgekeken naar de SchaduwClankatten, ondanks het grote gevaar. Ik denk dat het tijd voor jullie is om leerlingen te worden.’

Bosbeskit kon het niet geloven. Leerlingen? Nu?! Wie zou kunnen denken dat dit ons iets goeds zou opleveren? Kalmkit sprong in de lucht van opwinding en Daskit staarde zijn leider ongelovig aan. ‘Wanneer?’ ademde Bosbeskit opgewonden. Morgenster glimlachte. ‘Ik moet nog overleggen met Vlekoog en jullie moeder, maar ik had zonhoog in gedachten. Wat jullie?’ Yes! Ik kan niet wachten! ‘Dank u, Morgenster!’ De Clanleider knikte haar beleefd toe. ‘Zolang jullie maar nooit, maar dan ook echt nooit, meer zoiets stoms wagen!’ voegde ze er halfhartig aan toe. ‘Tuurlijk niet’, beloofde Kalmkit. ‘Het zal niet meer gebeuren.’ Morgenster zuchtte opgelucht. ‘Dat hoop ik maar. Nu moet ik Havergoud spreken.’ Ze zwaaide met haar staart ten teken dat ze mochten vertrekken en Bosbeskit spurtte weg. Leerlingen! We worden eindelijk leerlingen!

Hoofdstuk 12[]

Er was niet veel tijd verstreken sinds Donderpoots gevangenneming, al voelde het wel zo aan. Op zich deden de RivierClankatten wel aardig tegen hem, op een paar uitzonderingen na, maar het voelde toch niet vertrouwd aan. Hij had Havergoud nauwelijks gezien; zijn mentor was in het leidershol, waar hij hoogstwaarschijnlijk verhoord werd door Morgenster en enkele van haar krijgers. Gelukkig waren Heemstpoot, Wolkenpoot en Vlekkenpoot net bij hem geweest, toen ze even vrij hadden van de training. Tortelpoot zocht inmiddels een beetje toenadering, maar Donderpoot vermoedde dat hij zich niet zo op zijn gemak voelde. Tortelpoot zou vroeger, vanwege zijn SchaduwClan-afkomst, vast wel gewantrouwd zijn. Ik snap het wel. Hij gaat natuurlijk niet opeens optrekken met een SchaduwClankat.

Donderpoot mocht de RivierClancommandant, Vlekoog, eigenlijk meteen al. Dat zal ik nooit aan mijn Clangenoten vertellen. Vlekoog heeft tenslotte onze vroegere commandant, Botveder, vermoord. Hoewel de RivierClan beweert dat het een ongeluk was. Vlekoog hield voortdurend een schuin oog op Donderpoot, en zodra een krijger hem bespuugde of toesnauwde, kwam hij polshoogte nemen. Hij zei dat hij er persoonlijk op toe zou zien dat ik goed behandeld werd. Maar hoe zit dat met Havergoud? Donderpoot snapte wel het verschil in de visie van de RivierClan. Hijzelf was nog maar een leerling, deed wat zijn mentor hem opdroeg, en zou niet in staat zijn om een bedreiging voor deze krijgers te vormen. Havergoud was echter een krijger: verantwoordelijk voor zijn eigen daden. ‘Aha, jij daar!’ hoorde hij van verder in de menigte. ‘Nu je hier toch bent, kun je jezelf net zo goed nuttig maken. Wil je even helpen met het plafond?’ Donderpoot keek van wie de uitroep kwam, en zag een zwart-witte kater staan. Hij lijkt op Vlekoog. Toen pas viel hem de grote, zwarte staart op, met twee witte ringen. Dat moet Ringstaart zijn! Een van de grootste krijgskatten van het woud!

Donderpoot trippelde op Ringstaart af. De kater was samen met een paar andere krijgers bezig om een kleine cel tegen het leerlingenhol aan te bouwen, zodat Donderpoot ergens zou kunnen slapen. Een beetje ongemakkelijk schuifelde hij heen en weer, terwijl hij begon mee te helpen. ‘Kan je deze tak ergens tussendoor wurmen?’ miauwde Ringstaart met een gesmoorde stem. ‘Die zal het wat steviger maken.’ Donderpoot pakte de grote tak aan en stak hem tussen het regendichte bladerdek. Ik vraag me af waar Havergoud slaapt. Als hij hier gaat verblijven, wordt het behoorlijk krap. Ringstaart zette tevreden een stap achteruit en aanschouwde het geïmproviseerde hol. ‘Prachtig. Goed werk, krijgers! En… leerling’, voegde hij er vriendelijk aan toe.

De zon begon geleidelijk op te komen; de roze schemering veranderde in een helderblauwe lucht. Eindelijk kwam Havergoud het hol uit, geflankeerd door twee wat oudere krijgers. Morgenster volgde het drietal met een gepijnigde blik. Ze kijkt niet bepaald blij. Zal Havergoud wat los hebben gelaten? Stiekem hoop ik het wel, dan laten ze ons misschien vrij! Aan die hoop kwam een einde toen Morgenster zich tot de witte kater wendde. ‘Laat het me weten als je wel wilt praten. Ik wil je niet onder druk zetten, maar jij en je leerling zitten hier voorlopig vast. Nu moet ik met Schaapbont en Vlekoog praten.’ Paddenpoep, vloekte Donderpoot. Hopelijk komt Grotster ons bevrijden!

Hoofdstuk 13[]

De zon begon langzaam op te komen; het beloofde een stralende dag te worden, met nauwelijks een wolkje aan de helderblauwe hemel. Heemstpoot keek naar buiten, en zag de bedrijvigheid in het kamp toenemen. Vlekoog en Schaapbont verdwenen in het leidershol, terwijl Ringstaarts groep katten de laatste poot legde aan het geïmproviseerde gevangenenhol. Heemstpoot was zo gefocust op de gebeurtenissen in het kamp, dat hij Schorspluim niet aan hoorde komen. ‘Euh… hallo’, mompelde de bruine kater zenuwachtig. ‘Ik kom muizengal halen.’ Het klonk beschaamd; Heemstpoot vermoedde dat Schorspluim als straf voor zijn ongehoorzaamheid aan de krijgscode de oudsten moest verzorgen. ‘Prima, ik haal wel wat. Vergeet niet om na afloop je poten af te spoelen’, voegde Heemstpoot eraan toe met twinkelende ogen.

Nadat Schorspluim weg was geschuifeld, had hij tijd voor zichzelf. Beekgloed was de voorraden aan het controleren achterin het medicijnhol, terwijl de krijgers zich verzamelden voor de patrouilles. ‘We hebben weinig kervel’, merkte Beekgloed plotseling op. ‘Zou jij niet met een krijger eropuit kunnen om wat te zoeken? Het groeit bij de Zonnerotsen.’ Heemstpoot knikte haar toe en liep naar buiten, waar rumoer heerste rondom de Hogesteen. ‘Vlekoog is even in gesprek’, maakte Ringstaart bekend. ‘Ik neem het eventjes van hem over. Vissenschub, jij kan gaan jagen met Miervoet en Rozendoorn. Maanvonk, jij leidt een vispatrouille. Kies zelf maar nog twee krijgers uit. En…’ Heemstpoot onderbrak hem voorzichtig: ‘Eh, Ringstaart, kan ik een krijger meenemen naar de Zonnerotsen? Ik moet kruiden verzamelen.’ De zwart-witte krijgskat glimlachte vriendelijk. ‘Prima. Klaverstap, jij gaat mee.’ Heemstpoot ontmoette de ogen van de jonge poes. Klaverstap zou vast aangenaam gezelschap zijn.

Ze gingen op weg naar de Zonnerotsen. Heemstpoot was al een paar dagen niet buiten het kamp geweest; hij vond het heerlijk om de frisse bries door zijn vacht te laten waaien en zijn klauwen in het zachte gras te boren. ‘Zozo, en hoe bevalt het als leerling-medicijnkat?’ miauwde Klaverstap met haar heldere, vriendelijke stem. ‘Erg goed’, snorde hij tevreden. ‘Ik heb echt het gevoel dat ik hiervoor geboren ben. Katten genezen, levens redden…’ Midden in een zin werd hij afgeleid door een voorbijlopende kever.

‘Ken jij die gevangenen trouwens?’ Klaverstap begon opeens over een heel ander onderwerp. Heemstpoot tilde meteen zijn kop op en de kever spurtte meteen weg, in de veiligheid van een grote graspol. ‘Je komt toch uit de SchaduwClan?’ ging de grijze poes verder. ‘Die leerling leek me van jouw leeftijd. Misschien ben je wel met hem opgegroeid.’ Heemstpoot haalde zijn schouders op, net alsof het hem niet boeide. ‘Ja, ik ken hem wel. Hij heet Donderpoot. Best een prima kater, ondanks dat hij… van de SchaduwClan is.’ Het kostte hem moeite om de woorden uit zijn keel te persen. Hij was zelf half SchaduwClankat, en voelde zich ook nu nog verbonden met zijn vroegere Clan. ‘Ach, afkomst is niet alles’, murmelde Klaverstap vriendelijk. ‘Kijk maar naar Morgenster. Al was ze oorspronkelijk een HemelClankat, ik heb zelden een kat gezien die zo trouw is aan haar Clan.’ Heemstpoot knikte. Ik zal Donderpoot straks vragen hoe het met Stronkpels en Donkerroos gaat, bedacht hij zich met iets van vrolijkheid. Maar wel wanneer niemand het ziet. Ze mogen nooit gaan twijfelen aan mijn loyaliteit!

Hoofdstuk 14[]

‘Laat alle katten van de RivierClan zich onderaan de Hogesteen verzamelen voor een Clanvergadering!’ Bosbeskit voelde haar poten beven toen Morgenster de katten bijeen riep. Kalmkit, die naast haar zat, wiebelde heen en weer, terwijl Daskit nog een laatste wasbeurt kreeg. ‘Ik ben zo benieuwd wie onze mentoren worden’, miauwde ze opgewonden tegen Schaapbont. Haar moeder knipperde vriendelijk met haar ogen. ‘Morgenster zal vast goede krijgskatten hebben gekozen, dat weet ik gewoon.’

Het leek manen te duren voordat iedereen zich eindelijk onderaan de Hogesteen had geschaard. Bosbeskit zag Morgenster, de magnifieke RivierClanleider, die met opgeheven kop bovenop het massieve rotsblok stond. Vlekoog, de gigantische commandant, zat onderaan de Hogesteen; met zijn flikkerende ogen bekeek hij de katten één voor één. Zijn staart was netjes om zijn poten geslagen. Naast hem zat Beekgloed, de kundige medicijnkat, en haar leerling, Heemstpoot. De krijgsleerlingen zaten ergens voorin de menigte, zodat ze alles goed konden zien. Tot Bosbeskits verbazing was de gevangen SchaduwClanleerling ook bij hun. Hij zat ingeklemd tussen Vlekkenpoot en Tortelpoot. Dan had je nog de grote groep krijgers, waaronder hun vader, Schorspluim, en de gevangene, Havergoud. ‘Kom op, lieverds’, fluisterde Schaapbont bemoedigend. Ze stapten uit de schaduwen van de kraamkamer en Bosbeskit voelde meteen de heerlijk warme zon op haar vacht. Kalmkit en Daskit achtervolgden haar op de voet. Voorzichtig nam ze plaats vlak voor de Hogesteen; ze moest haar kop in haar nek leggen om Morgenster recht aan te kunnen kijken. De grijs-wit gevlekte Clanleider begon met heldere, rustige stem te spreken: ‘Beste katten, ik wil allereerst officieel bevestigen dat we twee SchaduwClankatten gevangen hebben genomen. Havergoud en zijn leerling, Donderpoot. Vlekoog zal hun bewaking regelen.’ De Clancommandant knikte, zonder zijn blik van Havergoud af te wenden. De witte kater gromde, waarna twee krijgers waarschuwend een stukje in zijn richting schoven.

‘Maar de werkelijke reden dat ik jullie bijeen heb geroepen, is een naamceremonie’, ging Morgenster verder. ‘Het is voor drie jonge katten tijd om aan een nieuw stadium van hun leven te beginnen. Kalmkit, Bosbeskit en Daskit, kom maar naar voren.’ Bosbeskit voelde haar hart kloppen in haar keel toen ze nog een stapje naar voren zette. Haar broers volgden haar voorbeeld en gingen naast haar staan; ze voelde hun warme vachten tegen de hare strijken. ‘Deze kittens hebben hun zesde maan bereikt en zijn klaar om leerlingen te worden. Kalmkit, vanaf deze dag zal jij bekend staan als Kalmpoot.’ De roodbruine kater beefde van opwinding toen zijn nieuwe naam uitgesproken werd. ‘Maanvonk, jij hebt mij gevraagd of je het mentorschap van Kalmpoot op je mocht nemen. Ik denk dat jij dat prima zult doen. Jij zal Kalmpoot de krijgscode bijbrengen.’ De witte kater stapte vol blijdschap naar voren; Kalmpoot vloog zowat op hem af. Maar Bosbeskit bespeurde ook onrust: Schaapbont keek met vernauwde ogen toe hoe haar zoon zijn nieuwe mentor begroette, terwijl de oudsten druk met elkaar begonnen te fluisteren. Maanvonk is toch toe aan zijn eerste leerling? Ik snap het niet… ‘Bosbeskit.’ Ze schoot overeind toen haar naam genoemd werd; alle gedachten over Kalmpoot waren verdwenen. ‘Vanaf deze dag, zullen wij jou kennen als Bosbespoot. Zonnesnor, jij bent toe aan je eerste leerling. Breng alles wat jij weet over op Bosbespoot.’ Ze knipperde met haar ogen en zocht de gestalte van Zonnesnor. De kleine, lichtrode krijgskat wurmde zich naar voren; Bosbespoot kruiste zijn trotse blik. ‘Dank u, Morgenster’, miauwde Zonnesnor eerbiedig. ‘Ik zal een geweldige krijger van haar maken.’ Ik ben nu Bosbespoot! dacht ze blij. En Zonnesnor is mijn mentor!

Hoofdstuk 15[]

Het was bijzonder dat Donderpoot bij de ceremonie mocht zijn. Het was en bleef tenslotte toch een privéaangelegenheid van de RivierClan: de leerlingenceremonie, waarbij de drie kittens die Donderpoot en Havergoud ontdekt hadden een nieuw stadium van hun leven in gingen. Hij zag Bosbespoot, het wit met bruin gevlekte poesje, vol blijdschap teruglopen naar haar plek in de menigte. Zonnesnor, haar nieuw aangewezen mentor, fluisterde wat bemoedigende woordjes in haar oor. Hoe voelde ik me toen ik tot leerling werd benoemd? Havergoud en ik hadden al meteen een klik, anders dan Scherpsteek en Metaalpoot… Hij schudde met zijn kop om wakker te worden uit zijn gedachten. Nee! Niet aan Metaalpoot denken! Heimwee is je grootste vijand hier! Gelukkig werd de wilde raas in zijn hoofd onderbroken door Morgensters stem.

‘Daskit, tot aan jouw krijgersceremonie zullen wij jou noemen onder de naam Daspoot.’ Het zwart-wit gevlekte katertje leek minder gespannen te zijn dan zijn broer en zus; hij luisterde geïnteresseerd naar de woorden die Morgenster uitsprak. ‘Dubbellicht, jij bent klaar voor een leerling. Van Rozendoorn heb je uitstekende vaardigheden meegekregen en ik vertrouw erop dat jij die doorgeeft op Daspoot.’ Dubbellicht kwam verrast naar voren trippelen; Donderpoot zag dat ze, heel opvallend, een groen en een blauw oog had. ‘Dan sluit ik de ceremonie hierbij af’, besloot Morgenster. ‘Maanvonk, Zonnesnor, Dubbellicht, train jullie leerlingen goed en maak krijgers van ze waar de Clan trots op kan zijn.’ Er viel een korte stilte, en toen barstte het gejuich los. ‘Kalmpoot! Bosbespoot! Daspoot!’

Donderpoot wilde het liefste ontsnappen aan de vrolijkheid van de RivierClan. De enige die niet blij leek te zijn, was Heemstpoot; die had van hem het nieuws over Stronkpels’ dood te horen gekregen. Waarom is alles zo vrolijk en blij? Ze houden ons hier gevangen! Hij gaf toe aan zijn heimwee en beelden flitsten voor zijn ogen: Metaalpoot, Eclipsvlam, Moerasdamp, en de vertrouwde holen van het SchaduwClankamp. Hier, op een eiland omsloten door water, voelde hij zich opgesloten. Daar, in de moerassen, beschut door talloze doornstruiken, voelde hij zich veilig. ‘Gefeliciteerd’, miauwde Donderpoot afwezig tegen de stuiterende Bosbespoot. ‘Dankjewel!’ De poes leek, in haar opwinding, de bedroefde toon van haar gesprekspartner niet te merken. Zouden er al ceremonieën gehouden zijn in het SchaduwClankamp? Alles rondom Donderpoot leek te vertragen. Hij was alleen, alleen met zijn gedachten. Het gelach en gejuich van de menigte katten verdween naar de achtergrond. Waar ben je, Metaalpoot, waar ben je? Ik voel dat je… dichtbij bent!

Hij schoot overeind bij een kreet. Zalmstroom, een jonge krijgskat, spurtte het kamp binnen -aan een muis in haar bek was te zien dat ze op jacht was geweest- en gleed tot stilstand voor de Hogesteen. ‘SchaduwClankatten!’ riep de witte poes geschrokken uit. ‘Een patrouille! Ze zijn vlakbij!’ Meteen brak er onrust uit. In de drukte probeerde Havergoud te ontsnappen, maar hij werd door Ringstaart tegen de grond gedrukt. Ik ga niet eens proberen te ontsnappen! dacht Donderpoot moedeloos. Alle krijgers zijn hier, op de open plek... Het laatste wat hij zag was Morgenster, die nuchter bevelen uitdeelde. Toen werd hem het zicht ontnomen, en werd hij meegesleurd naar de rand van het kamp. Donderpoot spartelde als een vis op het droge, terwijl hij maar één ding dacht: Grotster, ik ben hier!

Hoofdstuk 16[]

Morgensters rustige, heldere stem doorsneed de chaos. ‘Laat de gevangenen niet ontsnappen. Breng ze achterin het kamp. Rozendoorn, Vissenschub, leidt de verdediging van de zwakkere katten. Ringstaart, Vlekoog, sta klaar om aan te vallen.’ De duidelijke bevelen deden iedereen rustig worden. Heemstpoot voelde zijn poten trillen van de spanning en de angst. Zal de SchaduwClan echt gaan aanvallen? ‘Daar komen ze’, rapporteerde Ringstaart, die zijn kop door de struiken stak. Hij stond met zijn poten in het koele water van de kampbeek. ‘Grotster voorop. Ik herken een zwarte poes, volgens mij Eclipsvlam of Hulstprikkel. Oh, Scherpsteek is er ook bij. En een jonge leerling.’ Morgenster knikte de krijgskat toe. ‘Dank je, Ringstaart. Neem je positie in.’

Een haag van krijgers wachtte de SchaduwClankatten op. Heemstpoot zag meteen dat het geen gevechtspatrouille was; daarvoor waren ze met te weinig, zeker om een vijandig kamp binnen te vallen. ‘Grotster’, miauwde Morgenster op hoge toon. ‘Wat heb jij te zoeken in ons kamp?’ De grijze kater keek de RivierClanleider aan met een dreigende blik. ‘Dat weet je best. Havergoud en Donderpoot zijn vermist. Hebben jullie ze gevangen genomen?’ Morgenster zweeg even; ze kneedde de grond met haar klauwen. ‘Ja, wij hebben ze. Maar ze zijn niet hier.’ Grotster kneep zijn ogen tot spleetjes. Het was duidelijk dat hij het niet geloofde, maar dat de RivierClankatten zo in de meerderheid waren dat hij Morgenster niet kon uitdagen. ‘Het zijn SchaduwClankatten’, gromde Grotster. ‘Laat ze vrij, of het zal je bezuren.’

De grijs-witte RivierClanleider ging er relaxed voor zitten. ‘Waarom zou ik? Ze bevonden zich diep in ons territorium, zonder enige reden te geven. Ik zal ze pas vrijlaten als…’ Morgenster werd midden in haar zin onderbroken door een razende, zwarte poes. Heemstpoot herkende haar als de krijgskat Eclipsvlam: de moeder van Donderpoot. ‘Morgenster!’ riep ze uit, zo vurig dat de leider terugdeinsde. ‘Ik ken jou zo niet! Ben je soms alles vergeten wat wij samen hebben meegemaakt? Doet dat je niks meer? Ik dacht dat we vrienden waren!’ Morgenster knipperde met haar ogen; Heemstpoot vermoedde dat ze de schuldige blik in haar ogen wilde verbergen. ‘Het spijt me, Eclipsvlam’, fluisterde ze zacht, maar wel zo hard dat de katten dichtbij haar het konden horen. ‘Ik ben de Clanleider. Dit is mijn plicht.’ De zwarte poes snoof. ‘Is het jouw plicht om mijn zoon gevangen te nemen?’ Haar toon werd zwakker, bijna smekend. ‘Alsjeblieft, Morgenster. Hij is nog maar een leerling! Hij vormt toch geen bedreiging voor jullie Clan?’

Er was een lange stilte. Heemstpoot keek de twee poezen beurtelings aan: Morgenster met een peinzende, pijnlijke blik, alsof ze vanbinnen werd verscheurd. En waarschijnlijk voelt het ook zo. Ze moet kiezen tussen haar vriendin, waar ze al van jongs af aan mee optrekt, en tussen haar Clan, die ze moet leiden. Wat gaat ze doen? ‘Oké’, miauwde Morgenster uiteindelijk koeltjes. ‘Donderpoot gaat met jullie mee.’ Heemstpoot fronste; deze beslissing had hij niet van de Clanleider verwacht. Was dit geen teken van zwakte? Grotster protesteerde meteen. ‘En Havergoud dan? Wat…’ Morgenster gromde, een diepe grauw steeg op van achterin haar keel. ‘Ik heb besloten. Jullie zullen Havergoud niet zomaar terugkrijgen; in ieder geval niet voor de volgende Grote Vergadering.’

Hoofdstuk 17[]

‘Opstaan, luilak!’ Bosbespoot draaide geïrriteerd zich weg van het geluid. ‘Wil je soms te laat komen op je eerste trainingsdag?’ Trainingsdag… Dat was het woord waardoor ze opsprong. ‘Vossenstront! Is het al ochtend?’ Het geamuseerde gezicht van Vlekkenpoot keek haar aan. ‘Geeft niet. Het zal even wennen worden dat je nu zo vroeg moet opstaan.’ Bosbespoot knipperde de slaap weg uit haar ogen en gaf zichzelf een snelle wasbeurt. ‘Ik moest van Zonnesnor zeggen dat hij op je wacht bij de oude treurwilg’, ging Vlekkenpoot verder. ‘Volgens mij gaan jullie het territorium verkennen.’ Bosbespoots snorharen trilden van opwinding. ‘Waar is die oude treurwilg?’ vroeg ze verrukt. Vlekkenpoot snorde en wenkte haar. ‘Kom op, ik laat het je zien.’

Het was voor het eerst dat Bosbespoot de rivier goed van dichtbij zag. Een prachtige, wilde, bruisende massa water stortte zich over stenen. Als je dicht langs de oever liep, verkoelden de spetters je vacht. Ze was onder de indruk van de soepelheid waarmee Vlekkenpoot zich langs de rivier bewoog, zonder ook maar te reageren op het opspattende water. ‘Kijk’, gebaarde de bruine poes. ‘Daar is de oude treurwilg.’ Bosbespoot strekte haar nek uit en zag een grote, oeroude boom, wiens takken in het snelstromende water hingen. Onder het dichte bladerdek zat de lichtrode gestalte van Zonnesnor; hij keek peinzend om zich heen. ‘Bedankt dat je me hierheen kon brengen’, miauwde ze dankbaar. Vlekkenpoot streek met haar staartpunt over Bosbespoots schouder. ‘Geen dank hoor. Ga maar gauw; ik zie je vanmiddag!’ De poes rende weg, en in haar loop leek het alsof haar poten nauwelijks de grond raakten.

‘Ha die Bosbes!’ Zonnesnor sprong enthousiast op. ‘Ik verwachtte je al. Heb je zin in je eerste patrouille?’ Ze knikte ijverig. ‘Zeker! Kunnen we meteen gaan?’ Ze wiegde heen en weer, van de ene poot op de andere. Haar mentor snorde geamuseerd. ‘Prima. We gaan niet de rivier oversteken op je eerste trainingsdag, dus kom maar met me mee.’ Nieuwsgierig geworden, trippelde Bosbespoot achter hem aan. Om hun heen waren uitgestrekte grasvelden, die gonsden van de prooi. ‘Kijk!’ gebaarde Zonnesnor. ‘Dat zijn de Zonnerotsen. Er is daar al veel bloed vergoten; het gebied is prooirijk en het zou een teken van zwakte zijn om het op te geven. Momenteel zijn de Zonnerotsen in onze poten, en is de DonderClan onze bondgenoot, maar ik voorspel dat je later om dit gebied zal moeten vechten.’

Ze liepen verder langs de rivier. Bosbespoot bestookte haar nieuwe mentor met vragen, die hij geduldig beantwoordde. Hij vertelde haar over de andere drie Clans in het woud: de sluwe SchaduwClan, de trotse WindClan en de dappere DonderClan. ‘En waar woont de MoordClan nu?’ durfde ze uiteindelijk te vragen. ‘Jij was ooit lid daarvan, toch?’ Er viel een lange stilte. Zonnesnor keek peinzend in de verte, zonder antwoord te geven. ‘Weet je,’ murmelde hij uiteindelijk, ‘de MoordClan was een groep van na-apers. Ze namen de Clangewoontes over, maar er was één ding wat ze misten. Daarom hebben ze het nooit lang volgehouden.’ Zonnesnor wendde zich tot zijn leerling. ‘Groepsgevoel. Het geloof dat je er nooit alleen voor staat, dat je medekrijgers er zijn om je te beschermen.’ Zijn schouders verstrakten en de afwezige blik uit zijn ogen verdween. ‘Kom mee, Bosbespoot. We moeten nog een heel eind.’

Hoofdstuk 18[]

Trillend wachtte Donderpoot af. Hij was door Zalmstroom en een paar anderen buiten het kamp gebracht. ‘Als je ook maar iets zegt, dan weet je wat je kunt verwachten’, siste de witte poes waarschuwend. Naast haar lag Havergoud; de krijger worstelde om los te komen, maar een paar RivierClankatten hielden hem in bedwang. Donderpoot hoorde de opwinding in het kamp toenemen, en in de verte een schreeuwende stem. Dat is Eclipsvlam! Mijn moeder! Gefrustreerd klauwde hij aan het mos. De katten waarmee hij was opgegroeid waren binnen pootbereik, maar hij kon niet bij ze komen!

Plotseling bewogen de varens om hem heen, en kwam de gestalte van Vlekoog tevoorschijn. ‘Kom maar mee, Donderpoot. Je bent vrij.’ Donderpoot sperde zijn ogen wagenwijd open toen Zalmstroom haar greep verslapte, en hij liep verward achter Vlekoog aan. ‘Maar… maar Havergoud dan?’ De zwart-witte commandant draaide zich om. ‘Havergoud blijft hier voorlopig. Morgenster heeft tegenover jou genade getoond, maar hij kent informatie die voor de RivierClan nuttig kan zijn.’ Donderpoot wilde protesteren: hij wilde schreeuwen, schreeuwen dat Havergoud ook vrijgelaten moest worden! Maar wat heb ik voor invloed? Ik ben een leerling, van een vijandige Clan nog wel… Grotster zal ervoor zorgen dat Havergoud vrij komt. Dat weet ik gewoon. Hij plonsde door de ondiepe beek, terwijl hij de onplezierige natheid van zijn buikvacht probeerde te negeren. Eenmaal op het droge, tuurde hij door de in elkaar gevlochten takken van de kampwand. In het midden van het kamp, zat een groep SchaduwClankatten. Onder hen herkende hij Grotster, Scherpsteek, Eclipsvlam, en… Metaalpoot! Zijn pleegbroer zwaaide onrustig met zijn staart, terwijl hij reikhalzend uitkeek naar Donderpoots verschijning. Die wachtte niet langer en spurtte op zijn vrienden af.

Zoals altijd deed het hem deugd om Metaalpoot te zien. Het was een sterke, jonge kater met een prachtig vlekkenpatroon; zijn hele vacht was versierd met vlekken in wit, zwart en allerlei tinten grijs. ‘Donderpoot!’ riep Metaalpoot uit, terwijl hij opsprong van blijdschap. Donderpoot trippelde haastig op hem af, onder de half dichtgeknepen blikken van de RivierClankatten. ‘Ik heb je zo gemist’, murmelde Metaalpoot zachtjes. ‘Ze hebben je toch niets aangedaan?’ Hij klonk zo ongerust als een moederkat over haar jongen. Over moederkatten gesproken… Donderpoot draaide zich om naar Eclipsvlam. Die wilde hem zo te zien om de hals vliegen, maar beheerste zich gelukkig.

‘Vertrek nu’, beval Morgenster hen ijzig. ‘Jullie hebben hier nu niks meer te zoeken.’ Grotster zond haar een woedende blik toe en grauwde: ‘Denk maar niet dat je van me af bent, Morgenster. We zullen Havergoud terugkrijgen; zo nodig met geweld.’ De witgrijze poes versmalde haar ogen. ‘Geweld zou niet nodig zijn als jij bereid was te praten.’ Grotster had zo te zien geen zin in die discussie, want hij wenkte zijn krijgers om te vertrekken. Eindelijk terug naar huis! Donderpoot voelde Metaalpoots vacht tegen de zijne strijken, en aan de andere zijde merkte hij twee vurige ogen op. Scherpsteek? Waarom is hij niet blij me terug te zien? Een rilling gleed over Donderpoots ruggengraat toen een onheilspellende gedachte bij hem op kwam. Wilde hij dat ik nooit vrijgelaten werd?

Hoofdstuk 19[]

De jonge Donderpoot was gisteren vertrokken, en al vond Heemstpoot het vreemd, hij voelde toch iets van gemis. In de korte tijd dat de SchaduwClanleerling er was, had hij diepgaande gesprekken gehad, waarvan niet allemaal even vrolijk. Heemstpoot was nog steeds geschokt door het nieuws dat Stronkpels dood was. De bruine kater was als een soort vader voor hem geweest en veel van de kennis die hij als SchaduwClankitten vergaard had kwam van hem. Al had Stronkpels een manke poot, toch kon Heemstpoot nauwelijks geloven dat een vos hem zomaar had vermoord; de medicijnkat zou zich altijd met tanden en klauwen verdedigen.

Het was een natte middag. Donkere, grijze regenwolken pakten zich samen en vormden een onheilspellend schouwspel. Heemstpoot maakte zich klaar om naar de Maansteen te gaan, waar hij zou gaan samentongen met zijn krijgervoorvaderen. Hij sloot zijn ogen bij de herinnering aan de vorige bijeenkomst; toen had hij bijgepraat met Donkerroos, en Stronkpels… Gefrustreerd schudde hij met zijn kop om wakker te worden uit zijn gedachten. Misschien zie ik Stronkpels wel in de SterrenClan. Heemstpoot ijsbeerde wat heen en weer voor het medicijnhol, waarin Beekgloed druk bezig was. ‘Ben je bijna klaar? Straks komen we te laat!’ riep hij ongerust naar binnen. Beekgloed stak geschrokken haar kop door de uitgang. ‘Vossenstront, is het al zo laat? Wacht even…’ Ze rommelde wat in de voorraden, druk mompelend over te weinig kattenkruid, en maakte toen zo’n grote sprong dat ze naast Heemstpoot landde.

Hij en zijn mentor vertrokken direct. De regen begon te stromen en droop van hun snorharen, maar Heemstpoot beet zijn tanden op elkaar. Ik ben van de RivierClan, wij gaan niet dood van een beetje water. ‘Kom op!’ schreeuwde Beekgloed boven het geluid van de stortregen uit. ‘We moeten doorlopen! Regenpoel en Beswolk staan vast al te wachten!’ Jij was hier degene die treuzelde! dacht Heemstpoot geïrriteerd, maar hield wijselijk zijn mond en versnelde zijn tempo.

Ze ontmoetten de WindClankatten, zoals elke keer met halve maan, bij de beek die verderop uitmondde in de rivier. Heemstpoot probeerde wanhopig zijn evenwicht te bewaren toen hij op de glibberige stenen sprong, maar tevergeefs; hij viel op zijn zij in het ijskoude water. Beekgloed schoot naar voren en trok hem op het droge, terwijl in de verte de gestaltes van Regenpoel en Beswolk aan kwamen sprinten. ‘Gaat het?’ fluisterde Beekgloed bezorgd; ze likte de vacht tussen zijn oren. Heemstpoot werd overspoeld door een warm gevoel vanbinnen. ‘J-ja hoor’, klappertandde hij en krabbelde overeind. ‘W-We kunnen verder.’ Zijn mentor porde hem in zijn zij. ‘We kunnen helemaal niet verder! Kom als de donder van die stenen af, ze zuigen alle warmte uit je!’ Beekgloed klonk zo vakkundig, alsof ze een patiënt behandelde. Heemstpoot deed gedwee wat hem gevraagd werd.

Regenpoel en Beswolk gleden voor hun tot stilstand met angstige blikken. ‘We zagen je vallen. Dat was een flinke smak’, miauwde Beswolk, de donkerrode leerlinge van Regenpoel. Heemstpoot grimaste. ‘Het valt wel mee, maar misschien is het beter om door te reizen naar de Moedermuil. Daar zijn we tenminste beschut voor de regen, en we verspillen bovendien maanlicht zo.’ Beekgloed wisselde een onzekere blik met Regenpoel, maar knikte uiteindelijk. ‘Prima. Kom mee; de SterrenClan laat niet op zich wachten.’

Hoofdstuk 20[]

‘We gaan vechttraining doen’, maakte Zonnesnor bekend. ‘Morgenster wil dat de vechtvaardigheden van alle leerlingen op scherp staan, nu de SchaduwClan zo’n grote bedreiging vormt.’ Bosbespoot luisterde gespannen naar de woorden van haar mentor, terwijl ze enthousiast met haar staart zwiepte. Samen met Kalmpoot en diens mentor, Maanvonk, was ze bij de Zonnerotsen om daar te oefenen. Haar broer leek er helemaal klaar voor; zijn ogen schitterden opgewonden. ‘Bosbespoot’, bromde Zonnesnor geïrriteerd. ‘Ik weet hoe leuk jij je broer vindt, maar let even op.’ Ze schudde haar kop om wakker te worden uit haar gedachten en keek Zonnesnor kwaad aan, maar die had zijn aandacht nu op Maanvonk gericht.

De witte krijgskat schraapte zijn keel. ‘Kalmpoot, val jij Bosbespoot eens aan. En geen geintjes, doe net alsof ze een echte vijandelijke krijgskat is. Met nagels in, natuurlijk.’ Bosbespoot wendde zich tot Kalmpoot en zette zich schrap om in de tegenaanval te gaan. De roodbruine kater slaakte een strijdkreet en stortte zich op zijn zus. Hij krijgt me niet zo makkelijk te pakken! dacht ze vastbesloten en ontweek de sprong op het nippertje. Kalmpoot draaide zich snel als de bliksem om en wierp zich op haar rug. Bosbespoot probeerde hem eraf te werpen, maar haar poten bezweken onder zijn gewicht en ze gaf zich gewonnen.

‘Mooie actie’, complimenteerde Maanvonk hem. ‘Maar deze strategie werkt alleen tegen katten die minder sterk zijn dan jij.’ Minder sterk?! dacht Bosbespoot verontwaardigd en boorde haar klauwen in de grond. Zonnesnor zag het en zond haar een waarschuwende blik toe. ‘Val mij nu eens aan’, ging Maanvonk verder. Kalmpoot wiegde onzeker op zijn poten en stormde toen op zijn mentor af, die hem met een simpele slag van zijn poot op de zij rolde. ‘Vossenstront!’ schold de leerling toen hij tegen de grond werd gedrukt. ‘Zie je?’, snorde diens mentor geamuseerd. ‘Deze tactiek werkt niet tegen een goed getrainde krijger. Zonnesnor zal nu voordoen hoe het wel moet.’

De kleine, lichtrode krijger ging tegenover Maanvonk staan. De witte kater was veel groter en spieren rimpelden onder zijn pels, terwijl zijn brede schouders sterk afstaken tegen de grijze rotsen. Zonnesnor lijkt zo klein als een muis, vergeleken met hem. Maar hij is wel ouder en meer ervaren. Misschien heeft hij een kans. Kalmpoot krabbelde overeind en zette een paar stappen achteruit, waarna Maanvonk in de aanval schoot. Zonnesnor dook onder zijn buik door en gaf hem een paar rake klappen op zijn achterwerk voor hij buiten bereik sprong. Maanvonk draaide zich gefrustreerd om, maar Zonnesnor had geen schrammetje. Wauw! En dat is mijn mentor! bewonderde Bosbespoot zijn vechtvaardigheden. Deze keer was het Zonnesnor die aanviel, en behendig van steen naar steen sprong. Maanvonk lanceerde zich richting zijn tegenstander, maar die rolde zich om en de witte krijgskat klapte op de stenen. Versuft bleef hij liggen. ‘En zo versla je dus een vijand die sterker is dan jijzelf’, verklaarde Zonnesnor. ‘Blijf in beweging. Zorg dat je tegenstander geen kans krijgt om je te raken. Vertrouw niet enkel op kracht; dat maakt je niet sterker, maar zwakker.’ Dat ga ik onthouden! Ik ben beweeglijk, dus op deze manier zou ik kunnen winnen van Kalmpoot. ‘Het is genoeg geweest voor nu’, besloot Maanvonk terwijl hij zijn pijnlijke poten likte. ‘Morgen kunnen jullie deze theorie in de praktijk toepassen; ik verwacht heel andere gevechten te zien dan vandaag.’ Oh, reken maar. Want de volgende keer ben ik het die wint!

Hoofdstuk 21[]

Het was enkele dagen geleden dat Donderpoot was teruggekeerd in de Clan. Nog steeds werd hij als een held vereerd, waar hij zelf vrij weinig van snapte. We hebben gefaald! Havergoud en ik zijn ontdekt, en hij zit nu nog steeds vast in het RivierClankamp. Ik snap niet wat daar zo heldhaftig aan is. De dag van zijn thuiskomst had hij vrij gekregen van de training, maar nu was alles weer doorgegaan zoals eerst. Omdat Havergoud gevangen zat, had hij Hommelbuik als tijdelijke mentor gekregen. De grijze kater was vrolijk en energiek, minder streng dan Havergoud en ook nog eens een gerespecteerde krijger, en toch… Ik mis Havergoud. Dat ligt niet aan Hommelbuik, ik vind hem fantastisch, maar Havergoud is nou eenmaal mijn mentor.

Vandaag was de eerste keer dat Donderpoot er weer alleen op uit ging. De afgelopen dagen was hij omringd geweest door vrienden, alsof ze bang waren dat hij weer verdween. Zelfs Doornpoot, die af en toe erg verwaand kon zijn, had de hele tijd aangeboden of hij niet iets voor hem kon betekenen. Rospoot had haar irritatie aan Donderpoot blijkbaar opzij gezet om naar de verhalen over zijn gevangenneming te kunnen luisteren; sterker nog, ze hing aan zijn lippen. Blijkbaar ben ik een goede verteller, maar wat heb ik daar aan? Nu werd er echter nauwelijks meer over gesproken, en het normale leven voor Donderpoot ging verder.

Zijn opdracht voor vandaag was het verzamelen van zoveel mogelijk prooi. Het ging voortreffelijk; met een grote buit kwam hij het kamp binnen. ‘Hommelbuik, kijk eens naar…’ Donderpoot brak meteen zijn zin af toen hij zag hoe iedereen om Scherpsteek heen stond. De rode kater had een ernstige blik in zijn ambergele ogen, terwijl hij iets aan de omstanders vertelde. Donderpoot schoot naar voren om bij hun te gaan staan.

‘We werden aangevallen bij de Gezonken Sparren’, miauwde Scherpsteek met rustige, maar spannende stem. ‘De vos was groot, vele malen groter dan mijn leerling. Metaalpoot probeerde zich te verweren, maar kon geen slag uitdelen. Ik sprong naar voren om de vos een paar rake klappen te geven en joeg hem jankend de struiken in.’ Donderpoot zag dat Scherpsteek een klein schrammetje op zijn flank had, maar voor de rest zag hij er ongedeerd uit. Wie hem pas echt verontrustte, was zijn pleegbroer. ‘Waar is Metaalpoot?’ vuurde hij direct op Scherpsteek af. De rode kater versmalde zijn ogen. ‘In het medicijnhol. Zijn wonden zijn pijnlijk, maar Donkerroos zei dat ze hem snel weer kon oplappen.’ Donderpoot bleef niet eens staan om te luisteren wat Scherpsteek verder nog zou zeggen; hij sprintte op het medicijnhol af en kwam hijgend binnen.

Metaalpoot lag op een comfortabel mosnest, terwijl Donkerroos over hem heen gebogen stond en druk in de weer was met een kruidenmengsel. Op een afstandje zat Grotster, die zijn ogen strak op de gewonde leerling hield. ‘Oh, jij bent het’, grauwde de Clanleider terwijl hij zijn blinde oog op Donderpoot richtte. ‘Maak je geen zorgen, Metaalpoot heeft geen ernstige verwondingen. Hij heeft vooral rust nodig.’ Het woord “rust” zei hij met nadruk, en Donderpoot wist dat het een stille hint was om te vertrekken. ‘Ja, Grotster’, murmelde hij eerbiedig en draaide zich om, maar de grijze kater riep hem terug: ‘Zeg tegen Moerasdamp dat hij een patrouille moet sturen om uit te kijken naar de vos. Hij kan nog in de buurt zijn.’ Donderpoot knikte instemmend en verliet het hol, terwijl hij maar aan één ding dacht: Ik was bij de Gezonken Sparren, en daar heb ik ze helemaal niet gezien! Waarom heeft Scherpsteek gelogen?

Hoofdstuk 22[]

De andere medicijnkatten bevonden zich al bij de Hoogstenen toen Heemstpoot, Beekgloed, Regenpoel en Beswolk daar aankwamen. Vlammengeest, de vuurrode DonderClanmedicijnkat, ijsbeerde heen en weer voor de ingang van de Moedermuil. Donkerroos hield haar blik strak op de sterren gericht, maar stond op toen ze de aankomende Wind- en RivierClankatten zag. ‘Grote SterrenClan, wat is er met jou gebeurd?’ miauwde ze bezorgd tegen Heemstpoot. Hij grimaste. ‘Oh, niks. Ik heb de grensbeek een knuffel gegeven.’ Vlammengeest onderbrak hem nerveus. ‘Kom op! We hebben al teveel maanlicht verspild, en het is koud hierbuiten.’

Toen Heemstpoot de Maansteen beroerde met zijn neus, werd hij ondergedompeld in een diepe slaap. SterrenClan, zend mij een droom, bad hij tegen zijn krijgervoorvaderen en opende knipperend zijn ogen. Hij bevond zich op de mistige vlaktes van de SterrenClan; zijn mentor, Beekgloed, stond naast hem. ‘Zie jij iemand?’ vroeg hij verward. De blauwgrijze poes schudde haar kop en snoof de lucht op. ‘Geen teken van leven. Er zal toch geen nieuwe Apocalyps zijn?’ Heemstpoot huiverde; tijdens de Apocalyps had Braamster, een kat uit het Duistere Woud, macht gekregen over de SterrenClan. Het woud hoeft zoiets toch niet nog een keer mee te maken? Maar het bleef angstaanjagend stil op de vlaktes, zonder ook maar een eenzame geest in de verte.

Hij voelde de warme vacht van Beekgloed naast zich toen hij wakker werd. De blauwgrijze poes lag nog te slapen, en aan het onrustig zwiepen van haar staart zag Heemstpoot dat de SterrenClan nog steeds niet was verschenen. ‘Donkerroos,’ miauwde hij aarzelend tegen de zwart-wit gevlekte poes, die ook al wakker was, ‘heb jij met de SterrenClan gesproken?’ Ze keek verbaasd op en knipperde met haar ogen. ‘Natuurlijk, Heemstpoot. Hoezo?’ De SchaduwClan dus wel, maar hoe zit het met de andere Clans? ‘En jullie? Vlammengeest, Regenpoel?’ De twee katten knikten bevestigend; of ze konden heel goed acteren, of ze hadden inderdaad met hun voorouders gesproken. Ik gok het laatste. Maar waarom kwamen ze dan niet opdagen bij Beekgloed en mij? Hebben ze ons in de steek gelaten?

Beekgloed en hij namen afscheid van de WindClankatten bij de grensbeek. Deze keer bleef Heemstpoots vacht droog, al had het niet veel gescheeld of hij had een misstap begaan; hij dacht alleen nog maar aan de droom, of beter gezegd, de droom die niet gekomen was. Een lege vlakte. En toch weet ik zeker dat de SterrenClan wel tegen de anderen gesproken heeft. Wat betekent dit? Beekgloed leek al evenzeer in gedachten verzonken. ‘Wat denk jij dat de SterrenClan wil vertellen?’ vroeg hij zodra Regenpoel en Beswolk buiten gehoorsafstand waren. Beekgloed keek hem aan met ogen die hol waren van verdriet. ‘Er staat iets vreselijks te gebeuren. Clangenoten zullen sterven, en de SterrenClan kan of wil het niet stoppen. We kunnen nu enkel op onszelf vertrouwen.’

Heemstpoots mond viel open. ‘Maar de SterrenClan heeft altijd over ons gewaakt! Ze zullen ons toch niet in de steek laten?’ Beekgloed zuchtte. ‘Ik heb niet alle antwoorden, Heemst. We moeten doen wat binnen onze macht ligt om de Clan te beschermen. Dat is de eed die ik bij mijn naamceremonie heb afgelegd, en die zal ik waarmaken. Het komt aan op ons.’

Hoofdstuk 23[]

De dagen vlogen voorbij. Bosbespoot leerde van Zonnesnor alles wat nodig was om een uitmuntende krijger te worden, en nog wel meer. Daspoot bood vrijwillig aan om voor de oudsten te zorgen, en daar was hij dan ook vaak te vinden, luisterend naar hun verhalen. Hoe wil die softie ooit krijger worden? Hij kan het nog niet eens over zijn hart verkrijgen om een muis te doden. Kalmpoot besteedde, nu Maanvonk zijn mentor was geworden, nog meer tijd met de witte kater. Schorspluim had het inmiddels geaccepteerd en leek er niet zo mee te zitten.

Schaapbont had haar krijgerstaken weer op zich genomen, en tijdens Kalmpoots training keek ze altijd met vernauwde ogen toe. Ze vertrouwt Maanvonk voor geen cent. Maar waarom? Met Zonnesnor en Dubbellicht leek Schaapbont wel blij te zijn. Ze vroeg hun vaak nieuwsgierig naar de vorderingen van haar jongen, en of ze goed luisterden. We zijn nu leerlingen, ze mag wel eens ophouden met dat betuttelen! Desondanks nam Bosbespoot het haar moeder niet erg kwalijk; elke moederkat was bezorgd over haar jongen als ze leerlingen werden. Er kwamen opeens zoveel gevaren om de hoek kijken…

Havergoud begon langzaam te assimileren in de RivierClan. Ze vertrouwden hem nu goed genoeg om af en toe, met begeleiding weliswaar, een wandeling buiten het kamp te maken. De witte kater was prima gezelschap en er ging geen dreiging van hem uit, al weigerde hij te verklaren waarom Grotster hem het Rivierterritorium in had gestuurd. “Totdat we dat weten, kunnen we hem niet laten gaan”, had Morgenster gezegd. “Hij zou al onze informatie doorvertellen aan zijn Clangenoten.” Havergoud is loyaal, en dat is ons grootste nadeel. Hij zou de SchaduwClan alles vertellen. Natuurlijk dachten Bosbespoot en haar Clangenoten ook wel na over wat voor risico ze namen. Door Havergoud hier te houden, zou hij alles te weten kunnen komen over de zwakke plekken van de RivierClan. Als hij ontsnapt… we zouden kraaienvoer zijn! bedacht ze zich met een rilling.

Bosbespoot boekte vooruitgang bij het vechten. Gisteren had ze Kalmpoot verslagen; niet met gemak, en meestal was hij nog steeds degene die van haar won, maar toch! Zijn gezicht toen ik hem versloeg was echt supergrappig, bedacht ze zich met een grijns. Dat alleen al was alle training waard! Ze merkte wel dat de sfeer veranderd was. Morgenster, Vlekoog, Beekgloed en Heemstpoot liepen voortdurend met een waakzame, angstige blik rond. Er moet iets gebeurd zijn bij de bijeenkomst van de medicijnkatten, drie zonsopgangen geleden. Maar wat? Bosbespoot had geen idee en was niet van plan het te vragen. Het is vast een geheim ding wat enkel zij mogen weten. Het boeit me ook niet veel.

Zonnesnor kwam op haar af trippelen. ‘Morgen zal ik je vroeg wekken. We gaan je eerste zwemtraining doen.’ Bosbespoot fronste; het leek haar helemaal niks om dat koude water in te gaan. ‘Oké, prima. Is zwemmen lastig?’ De lichtrode kater glimlachte geamuseerd. ‘Ik heb het, als niet-Clankat, ook moeten leren. Het valt best mee; je gaat het na een tijdje wel waarderen, hoor.’ Brr… en toch lijkt het me niks! ‘Ga maar snel slapen’, miauwde Zonnesnor. ‘Of… misschien hebben de oudsten nog wel last van teken’, voegde hij er bedachtzaam aan toe. ‘Ik ga al’, mompelde Bosbespoot vlug en spurtte naar het leerlingenhol. Alsof ik die stiekeme hint niet snap…

Hoofdstuk 24[]

Donderpoot kon de aanval van de vos maar niet vergeten. Metaalpoot was inmiddels weer genezen, al leken zijn wonden weer open te zijn gegaan bij de training gisteren. Er speelt iets tussen hem en Scherpsteek. En ik ben dichtbij de waarheid, denk ik… De laatste dagen leek Scherpsteek hem extra in de gaten te houden, en Donderpoot had een keer Scherpsteeks blik opgevangen toen hij naar Metaalpoot keek. Waarschuwend, gebiedend… alsof hij dreigde om Metaalpoot iets aan te doen… Ondertussen focuste Donderpoot zich op zijn vechttraining. Het was algemeen bekend dat Grotster Havergoud met geweld wilde terughalen, en dat daar een grote strijd voor nodig zou zijn.

De zon was net opgekomen. Hommelbuik ging mee met een patrouille naar het uiterste einde van het Schaduwterritorium, dus Donderpoot had vrij van de training. Een beetje verveeld hing hij rond in het kamp, toen hij Moerasdamp en Grotster met elkaar hoorde praten. Nieuwsgierig sloop hij op het geluid af, zijn buik laag bij de grond, en vastbesloten te horen wat ze te bespreken hadden.

‘Maar waarom?’ miauwde Moerasdamp verward. ‘De DonderClan is onze vijand. We gaan toch geen vrede sluiten? We kunnen ze makkelijk aan!’ Grotster keek hem geamuseerd aan. ‘Denk eens na, Moerasdamp. Nadat de DonderClan zoveel geleden heeft onder deze oorlog, gaan ze de vrede nooit verbreken.’ De bruinharige commandant sperde zijn ogen wagenwijd open toen Grotster verderging: ‘Als we vrede sluiten met de DonderClan, kunnen we de RivierClan gemakkelijk aanvallen. Wierster zal nooit de vrede met ons verbreken, zelfs al betekent dat dat ze Morgenster niet zal steunen.’ Moerasdamp schudde zachtjes zijn kop. ‘Ik bewonder uw tactiek, Grotster. Dat is werkelijk een geniaal plan! We moeten meteen een patrouille naar de DonderClan sturen.’

Donderpoots oren suisden. Grotster wil de RivierClan echt weg hebben! Dit gaat niet om Havergoud, dit gaat om heel andere dingen. Denkt hij soms dat Morgenster een bedreiging vormt? Eén ding was zeker: als Grotster vrede zou willen sluiten met zijn grootste vijanden, dan moest de situatie wel echt ernstig zijn. Laat ik mezelf maar nuttig gaan maken, hierover piekeren heeft geen zin. Plotseling kreeg hij een ingeving. Wat als ik nou eens ga kijken naar Metaalpoots training?

Hij bewoog zich door de dicht op elkaar gepakte hulststruiken. Verderop hoorde hij kreten; Metaalpoot spant zich wel heel erg in. Opeens volgde er een gesmoorde pijnkreet. Dit is niet goed! Wat doet Scherpsteek hem aan? Donderpoot versnelde zijn tempo en hurkte neer tussen het struikgewas, waarvandaan hij de training goed kon overzien. Maar wat er gebeurde, deed hem zijn kop afwenden. Hij kon het niet geloven, maar alles viel wel in elkaar tot een verschrikkelijk geheel.

Metaalpoot lag bloedend op het gras. Scherpsteek stond over hem heen gebogen, met een geamuseerde blik. ‘Sta eens op, poesiepoes! Vecht als een echte krijger!’ Het was geen vos… Scherpsteek heeft Metaalpoot verwond. Hij mishandelt hem! De gespikkelde leerling krabbelde overeind en deed een zwakke uithaal naar zijn mentor. Die stapte kalmpjes opzij en haalde zijn nagels over Metaalpoots zachte buik. De kleine kater krijste vol pijn. Oh nee… nee… dit wil ik niet zien! Maar Donderpoot bleef kijken, vastbesloten om zoveel mogelijk informatie te verzamelen over Scherpsteeks daden. Ik dacht dat ze enkel een slechte band hadden… maar het is erger. Veel erger. Hier moet ik iets aan doen!

Hoofdstuk 25[]

De SterrenClan heeft ons opgegeven. Waarom? Is ons lot dan onvermijdelijk? Dat soort vragen spookten de hele dag rond in Heemstpoots kop. De SterrenClan had zijn oproepen nog nooit geweigerd, maar wanneer hij nu contact zocht, bleef hij alleen achter in de bedwelmende leegte. Beekgloed leek er al evenveel moeite mee te hebben dat haar krijgervoorvaderen zo ver van haar af stonden. Maar het maakt ons niet zwak, nooit. We zullen laten zien dat we, ook zonder onze gidsen in de sterrenhemelen, toch de SchaduwClan zullen overwinnen! Heemstpoot voelde zich nu voor het eerst in tijden weer verbonden met de RivierClan. Misschien had juist de ruzie tussen zijn geboorte- en adoptieClan hem ervan bewust gemaakt dat hij in deze groep van snelle zwemmers thuishoorde.

Natuurlijk had de Clan de afgelopen dagen niet stil gezeten. Er waren extra patrouilles geregeld bij de SchaduwClangrens, en de leerlingen hadden grondig aan hun vechtvaardigheden gewerkt. Heemstpoot zelf had gisteren een korte vechttraining gehad met Beekgloed; zijn mentor kon er niet veel van. Maar de koppige medicijnkat bleef erbij dat het belangrijk was dat Heemstpoots vaardigheden op peil bleven. Ik bak er vrij weinig van, in vergelijking met mijn nestgenoten…

Wolkenpoot was vooruit gegaan. Hij had Heemstpoot een fantastische beweging laten zien, waarbij hij tegen een boom opsprong en zich vervolgens over zijn tegenstander lanceerde. Dat is ver boven mijn niveau. Ik zit nog bij de basisbewegingen. Het leek Heemstpoot sterk dat hijzelf mee moest vechten, aangezien ze alle medicijnkatten zouden kunnen gebruiken. Tenslotte zijn er daar maar twee van, en hebben we vele, goed getrainde krijgskatten.

Heemstpoot was bezig met het controleren van de oudsten. Hij had in muizengal gedrenkt mos bij zich; kokhalzend trok hij zijn neus op voor de stank. ‘Aha, leerling’, miauwde Bruinwilg opgelucht. ‘Eindelijk verlossing van die teken. Begin maar bij mij; er zit een hele grote op mijn schouder.’ Als leerling-medicijnkat heb ik het idee dat ik deze klusjes nog vaker moet doen dan de krijgsleerlingen. Bleh. Hij drukte het mos stevig op Bruinwilgs vacht, waarna de teek snel losliet. ‘Ik heb weleens grotere gezien’, bromde Kervelklauw humeurig en rolde op zijn rug. ‘Is er nog nieuws, jonge kat? Ik ben niet meer helemaal bij.’ Heemstpoot haalde zijn schouders op. Er is in ieder geval geen nieuws wat ik mag doorvertellen. ‘Nee. De leerlingen gaan vooruit in hun vechtvaardigheden, en Havergoud begint meer vertrouwd te raken in de Clan.’

Kervelklauw spuugde boos. ‘Havergoud! Ze hadden dat stuk vossenstront meteen weg moeten sturen. Op deze manier ontdekt hij al onze geheimen.’ Demonstratief draaide hij zich om en begon zijn pels te wassen. Bloemveder, de partner van Kervelklauw, likte hem geruststellend over een oor. ‘Rustig maar. Morgenster weet wat ze doet.’ De roodharige oudste fronste. ‘Daar heb ik altijd al aan getwijfeld.’ Hij beledigt de Clanleider! dacht Heemstpoot knarsetandend, maar wijselijk hield hij zijn mond. Blijkbaar mogen oudsten dat soort dingen. En ik heb wel belangrijkere dingen aan mijn hoofd… zoals het zwijgen van de SterrenClan.

Hoofdstuk 26[]

Bosbespoot volgde haar mentor over de glibberige stenen. Dit zou haar eerste zwemtraining worden; eigenlijk zou ze het al eerder moeten leren, maar dankzij de extra vechtoefeningen van de laatste tijd was het er niet van gekomen. Ik wist wel dat het ooit zou komen, maar had het liever nog iets langer willen uitstellen! ‘Je hebt pech’, miauwde Zonnesnor toen hij over zijn schouder keek. ‘Het is koud voor bladval.’ Bosbespoot gromde geïrriteerd toen ze de kille wind aan haar vacht voelde rukken. De kleine, lichtrode kater vertraagde zijn pas, zodat hij naast haar kwam te lopen. ‘Voordat we bij de plek aankomen, eerst wat theoretische informatie. Wat er ook gebeurd, het is in het water belangrijk dat je niet in paniek raakt.’ Wat er ook gebeurd… wat kan er allemaal gebeuren? dacht Bosbespoot met bevende poten. ‘De stroming kan erg sterk zijn,’ ging Zonnesnor verder, ‘dus probeer er niet tegenin te zwemmen. Laat jezelf meedrijven totdat je een geschikte plek vindt om op de kant te komen.’ Dit maakt me alleen maar nerveuzer!

Ze kwamen aan op de plek die Zonnesnor uitgekozen had. Een met dauw bedekt grasveld strekte zich uit zover Bosbespoot kon kijken. De groene vlakte werd doorbroken door het schuimende water, wat zich bulderend over de stenen stortte. Een rilling kroop over haar ruggengraat toen ze een stuk hout zag, wat met de snelheid van het licht werd meegesleurd. Zal het water mij net zo gemakkelijk meesleuren? ‘Ik houd je vast’, stelde Zonnesnor haar gerust. ‘Laat je langzaam zakken.’ Bosbespoot slikte en liet zich de rivier inglijden. Het water was koud, ijskoud, en verkilde haar tot op het bot.

‘Je doet het prima’, fluisterde Zonnesnor haar toe. ‘Beweeg nu eens zachtjes met je poten.’ Bosbespoot probeerde de paniek te beheersen en peddelde een beetje. Tot haar schrik, voelde ze dat haar mentor zijn greep verslapte. ‘Wat doe je?!’ schreeuwde ze angstig. Zonnesnor greep haar meteen weer steviger vast. ‘Als je er klaar voor bent, dan laat ik je los’, murmelde hij troostend. ‘Pas als je er klaar voor bent.’ Bosbespoots ademhaling versnelde, maar ze keek om en knikte haar mentor toe. Ik ben er klaar voor.

Zonnesnor liet los. Plotseling was ze op zichzelf aangewezen in het wilde water, zonder enige houvast. Paniekerig klampte ze zich aan de kant vast. ‘Je vriest dood als je niet beweegt!’ schreeuwde Zonnesnor haar toe. ‘Probeer naar de overkant te zwemmen, rustig, met lange slagen. Het maakt niet uit als je afdrijft!’ Ze voerde zijn instructies uit en langzaam peddelde ze naar de overkant. Ook al schoten de stenen in snel tempo voorbij en dreef ze ver af, ze wist de oever te bereiken en klauterde erop. Trots vloeide door haar aderen: Ik heb het water overwonnen! Ik kan nu zwemmen! Haar mentor leek minstens net zo tevreden als zijzelf, maar Bosbespoot besefte dat ze nog een lange weg te gaan had toen de rode kater soepeltjes naar de overkant zwom. Ik heb duizend zwemtrainingen nodig voordat ik in zo’n rechte lijn kan zwemmen! ‘Je hebt het heel goed gedaan’, prees Zonnesnor haar. ‘Morgen kunnen we nog eventjes herhalen wat je vandaag hebt geleerd, en de rest van de dag zien we nog wel.’ Met een goed gevoel trippelde Bosbespoot haar mentor achterna, richting het kamp.

Hoofdstuk 27[]

Nog steeds verstijfd van de schok, trippelde Donderpoot het kamp in. Hij kon enkel nog aan Metaalpoot denken; zijn broer werd mishandeld, mishandeld door zijn eigen mentor! Geen wonder dat de gespikkelde leerling altijd met tegenzin naar de training ging, geen wonder dat Scherpsteek hem altijd zo waarschuwend aankeek. Ik wed dat hij dreigde Metaalpoot iets aan te doen, mocht hij het doorvertellen. Donderpoot moest en zou het aan Grotster vertellen. Dit kon zo niet doorgaan, geen dag langer!

De normale bezigheden waren bezig in het kamp. Moerasdamp deelde patrouilles in, de kittens stoeiden samen op de open plek en Doornpoot leek net teruggekomen te zijn van een jachtpartij. Aan zijn comfortabele plek bij de hoop verse prooi te zien, was de leerling niet van plan om er nog op uit te gaan. ‘Wat is er met jou?’ miauwde Doornpoot met een hoge zeurstem. ‘Je ziet er nogal pips uit, alsof je net een vos hebt gezien!’ Dat heb ik ook, dacht Donderpoot grimmig. Scherpsteek is niet veel meer dan een gemene, sluwe vos! ‘Ik voel me gewoon niet zo lekker’, mompelde hij ontwijkend. Doornpoot gebaarde met zijn kop in de richting van het medicijnhol. ‘Ik zou bij Donkerroos langsgaan, als ik jou was.’ Achteloos ging hij weer verder met het verslinden van een prooi.

Donderpoot liep straal langs Donkerroos’ kruidenveldje, op naar het leidershol. ‘Kan ik u even spreken?’ vroeg hij met zijn kop door de ingang. Grotster zat op het zachte mos, zijn blinde oog was op Donderpoot gericht. ‘Nee, ik heb het nogal druk.’ Ongeduldig wiebelde hij van de ene poot op de andere. ‘Alstublieft, het is dringend!’ Grotster slaakte een geïrriteerde grauw en wenkte dat Donderpoot binnen kom komen.

Nerveus ging hij zitten, voor de massieve SchaduwClanleider. ‘Ik moet het hebben over de training van Metaalpoot.’ Grotster leek verbaasd; hij knipperde met zijn oog. ‘Wat is daarover te zeggen? Denk je dat zijn wonden nog niet genezen zijn?’ Was dat het maar… ‘Nee’, miauwde Donderpoot met een zo vast mogelijke stem. ‘Scherpsteek mishandelt Metaalpoot vanwege zijn afkomst als poesiepoes.’ Het hoge woord was eruit; Grotster leek het nauwelijks te geloven. ‘Welk woord denk je dat zwaarder telt?’ sprak hij uiteindelijk aarzelend. ‘Dat van jou, een leerling, of van een gerespecteerde krijgskat op wiens loyaliteit ik kan rekenen?’ Donderpoot beefde. ‘Alstublieft, geloof me! Hij maakt een kwelling mee, elke dag, elke training. We zijn al te laat om te voorkomen dat hij er een trauma aan overhoudt, maar we kunnen wel voorkomen dat Scherpsteek hem vermoordt!’ Buiten adem keek hij zijn leider aan en besefte toen dat hij veel te brutaal had gesproken. Grotster leek dat niet erg te vinden; hij keek alleen peinzend naar de grond.

‘Je weet dat dit ernstige beschuldigingen zijn’, begon de grijze kater. ‘En ik kan ze zeker niet zomaar aannemen, al weet ik niet waarom je zoiets zou verzinnen. Morgenmiddag zal ik Scherpsteek vragen om de vechtvaardigheden van zijn leerling te beoordelen, en dan kunnen wij tweeën een kijkje gaan nemen.’ Donderpoots hart maakte een sprongetje. Hij geeft me een kans! ‘Dank u wel’, ademde hij opgelucht. ‘Ik beloof u dat ik de waarheid sprak; dat zult u zien.’ Grotster knikte hem toe, er was genegenheid te lezen in zijn ogen. ‘Ga nu maar, Donderpoot. En doe voorzichtig; als het waar is wat je zegt, dan is Scherpsteek een heel gevaarlijke kat…’

Hoofdstuk 28[]

Het grasveld van Vierboom was overspoeld door maanlicht, dat de vier oude eiken zilver kleurde. Overal zaten groepjes katten te roddelen en te kletsen, terwijl de commandanten heen en weer beenden aan de voet van de Groterots. Heemstpoot zat bij een van de wortels, die zich door de aarde kronkelden. Donder-, Rivier- en WindClangeuren omhulden hem. De SchaduwClankatten hielden echter afstand van de RivierClan. Heemstpoot voelde zijn vacht prikken van ergernis. Zelfs Donkerroos doet afstandelijk! Misschien is het maar beter om ze niet de haren in de strijken, en gewoon te negeren…

Toch kon hij zichzelf niet bedwingen toen hij Donderpoot en een andere leerling zag. Heemstpoot moest weten hoe het met Donderpoot ging; tenslotte hadden ze min of meer een band opgebouwd, de dag dat de SchaduwClanleerling in het RivierClankamp had vastgezeten. Donderpoot was in gezelschap van een andere, onwijs knappe kater. Zijn kop was fijn gevormd, met een zachte vacht onder zijn borst. Hij was zwart, wit, grijs en zelfs een beetje bruin gespikkeld. Een mooie, zwarte, gladde staart en de nieuwsgierige, groenbruine ogen maakten zijn uiterlijk helemaal af.

De leerling gaf Donderpoot een duwtje. ‘Kom mee, we mogen van Grotster niet met de RivierClankatten spreken.’ Heemstpoot voelde een steek van verontwaardiging door zich heen gaan. Wat heeft hij tegen ze gezegd? Volgen die sukkels zijn bevelen echt op? Met volle maan moeten we onze rivaliteit juist opzij zetten! Donderpoot trok zich klaarblijkelijk niks van de andere kater aan, want hij begroette Heemstpoot met een gesnor. ‘Hoi Heemst! Hoe gaat het?’ De onbekende SchaduwClanleerling keek bezorgd naar Grotster, die zich bovenop de Groterots gevestigd had, maar toen hij zag dat die niet op hem lette zette hij aarzelend een stapje naar voren.

‘Dit is Metaalpoot, mijn pleegbroer’, stelde Donderpoot de kater voor. Heemstpoot gaf Metaalpoot een beleefd knikje, en die knikte verlegen terug. Aha, Metaalpoot. Daar had Donderpoot me over verteld, dat was die poesiepoeskitten die door Eclipsvlam was opgevoed. ‘Zo, hoe gaat het?’ vroeg Heemstpoot om de ongemakkelijke stilte te verbreken. ‘Goed’, miauwde Donderpoot, met iets van spanning in zijn stem. ‘Ik heb Havergoud alleen nergens gezien; ik dacht dat jullie hem deze Grote Vergadering zouden vrijlaten.’

Heemstpoot schudde ontkennend zijn kop. ‘Dat heeft Morgenster nooit beweerd. We laten hem pas gaan als hij met een verklaring komt. Of als jij die voor ons aflegt’, voegde hij er met een scherp randje aan toe. Donderpoot kneedde het gras met zijn poten. ‘Ik weet niet veel meer dan jullie, ben ik bang. Grotster en Havergoud weten het, en misschien Moerasdamp ook.’ Ze hebben dus een reden! dacht Heemstpoot triomfantelijk. Ik wist het wel! ‘Ik dacht dat Grotster ons opgedragen had niet meer te praten?’ siste een stem, zo kil als ijs. De woorden kwamen van een grote, rode kater met een rafelige vacht. ‘S-Scherpsteek’, stotterde Metaalpoot. ‘N-natuurlijk had hij dat, we gaan meteen.’ Zonder verder nog iets te zeggen, sleurde Metaalpoot zijn pleegbroer mee naar een groepje WindClankrijgers. Heemstpoot bleef alleen achter met de SchaduwClankat; hij trotseerde angstig Scherpsteeks blik. ‘Ik houd je in de gaten, leerling’, fluisterde Scherpsteek alleen en beende toen weg.

Hoofdstuk 29[]

Met de snelheid van het licht, sprintte Bosbespoot door het woud. De bomen flitsten in rap tempo voorbij en zonder moeite sprong ze over beekjes en laaghangende takken. Vol energie gooide ze haar kop in de nek en slaakte een triomfantelijke kreet. Ze zag de vachten van Kalmpoot en Daspoot voorbij schieten, maar ging te snel om hun gezichtsuitdrukkingen te kunnen zien. De frisse wind beroerde haar vacht en deed het zand voor haar poten opstuiven. ‘Ik heb me nog nooit zo krachtig gevoeld!’ riep ze uit, waarna ze een grote luchtsprong maakte en in een boom belandde. Waar was ze? Overal waar ze keek, zag ze bomen, bomen en nog meer bomen. Waar was het kamp? Dit gebied kende ze niet! Bosbespoot kneedde de tak met haar klauwen. Was ze zo ver afgedwaald? Plotseling werd ze uit haar gedachten gerukt door het gekraak van hout. Het versplinterende geluid klonk dichtbij, heel dichtbij… De boom waarin ze zat, begon te kantelen. Krijsend probeerde ze weg te komen, maar het was te laat. In sneltreinvaart schoot ze op de grond af en met een doffe klap van de boom, werd alles zwart.

‘Bosbespoot! Wakker worden!’ Ze vloog overeind toen iemand haar in de zij porde. Het was Wolkenpoot, de langharige, witte leerling. ‘Kom op! We hebben de dageraadpatrouille, weet je nog?’ Tortelpoots slordige kop schoot overeind van ergernis. ‘Bosbespoot, kan je voortaan even dimmen? Je hebt ons allemaal wakker gemaakt met je geschreeuw.’ Warm van schaamte, volgde ze Wolkenpoot het hol uit. ‘Trek het je niet aan’, miauwde die glimlachend. ‘We hebben allemaal weleens een nachtmerrie.’ Maar niet zo gruwelijk als deze! dacht Bosbespoot bevend. Ze voelde nog steeds het gevoel in haar buik tijdens de val, en haar oren suisden nog na. Waarom moest het ook per se zo levensecht zijn? Boos dat de SterrenClan haar zo’n droom had gezonden, zag ze Zonnesnor, Vlekoog en Strosnor bij de ingang staan. Schaapbont kwam nog aanrennen; Bosbespoot zag op tegen het feit dat ze met haar bezorgde moeder op patrouille moest. Ondanks dat zij en haar broers hun leerlingceremonie al bijna een maan achter de rug hadden, bleef ze hun als kittens behandelen.

Ze verlieten het kamp. Vlekoog voorop; zijn brede schouders bewogen heen en weer bij elke stap die hij zette. Daarachter Strosnor en Wolkenpoot, die het hadden over de aankomende Grote Vergadering. Zonnesnor versnelde zijn tempo om naast de twee katers te kunnen lopen, dus Bosbespoot bleef alleen achter met haar moeder. Schaapbont snoof de lucht op. ‘Dit heb ik wel echt gemist, toen ik in de kraamkamer lag. Het krijgersleven.’ Plotseling dook ze in elkaar en besprong een vallend blaadje. Bosbespoot moest zich inhouden om niet te gieren van het lachen toen Vlekoog de zwart-witte poes fronsend aanstaarde. ‘Het is belangrijk dat je… elke gelegenheid aanneemt om je krijgersvaardigheden te testen’, snorde de commandant uiteindelijk en liep door. Pretlichtjes fonkelden in Schaapbonts ogen. Ze heeft dit leven inderdaad gemist, schoot het door Bosbespoot heen. Ik zou geen moederkat willen worden, ik heb genoeg kraamkamer gehad voor de rest van mijn leven!

Het gesprek kwam weer op de Grote Vergadering terecht. ‘Morgenavond is het zover’, miauwde Wolkenpoot opgewonden. ‘Ik ben benieuwd of Morgenster me weer mee laat gaan. De vorige keer was het fantastisch.’ Strosnor knikte instemmend en Bosbespoot trok geringschattend met haar oor. Zal Morgenster mij misschien uitkiezen?

Hoofdstuk 30[]

Donderpoot en zijn pleegbroer, Metaalpoot, sjokten naar een groep WindClankrijgers toe. Hoe oneerlijk is het dat ik niet met Heemstpoot mag praten! dacht Donderpoot woedend, terwijl hij over zijn schouder keek. Scherpsteek, de roodgekleurde krijgskat die hun had weggestuurd, prevelde een paar dreigende woorden tegen de leerling-medicijnkat van de RivierClan. Als hij wegloopt, dan ga ik gewoon weer terug naar Heemst! Maar Scherpsteek bleef hun in de gaten houden; zijn priemende ogen gleden over de bevende Metaalpoot. Donderpoot wist waarom zijn pleegbroer zo bang voor Scherpsteek was; de beelden van Metaalpoots gruwelijke mishandeling brandden op zijn netvlies. Morgen komt er een einde aan, beloofde hij zichzelf. Morgen zal Grotster alles zien. Toen Donderpoot aan de grijze SchaduwClanleider dacht, zag hij hem staan op de Groterots.

‘Hallo kleine’, hoorde hij een warme stem. Donderpoot keek omhoog; een grote, bruine kater torende hoog boven hem uit. WindClan. Hij had kleine, gele ogen en een geklitte, lange vacht. ‘Mijn naam is Struikbont. Jij bent zeker het jong van Moerasdamp?’ De WindClankrijger gebaarde naar Moerasdamp, die onderaan de Groterots zat, wachtend op het begin van de Vergadering. ‘Ja, dat ben ik’, miauwde Donderpoot met een vlaag van trots. ‘En dit is mijn pleegbroer, Metaalpoot.’ Struikbont liet zijn blik over Metaalpoot glijden. ‘Aha, de poesiepoes.’ De gespikkelde leerling schuifelde nerveus met zijn poten. ‘Je ziet er sterk uit’, besloot Struikbont. ‘Ik denk dat de SchaduwClan er goed aan heeft gedaan jou op te nemen.’ Na die woorden, trippelde de WindClankater weg.

Donderpoot was blij voor zijn broer, want hij kreeg niet heel vaak de aandacht. En als hij die kreeg, dan ging het meestal om zijn afkomst… Metaalpoots borst zwol op van trots en hij keek Struikbont vrolijk na. ‘Hoorde je wat hij zei?’ miauwde de leerling. ‘Dat is echt voor het eerst dat iemand er zo over denkt!’ Donderpoot gaf hem een liefdevol kopje. ‘Ach, ik weet zeker dat veel katten zijn mening delen.’

Er klonk een kreet van de Groterots, ten teken dat de leiders wilden beginnen. Donderpoot had ze nog nooit alle vier naast elkaar gezien. Grotster, met zijn grijze vacht die ruisde in de wind, Morgenster, wiens groene ogen schitterden, Wierster, die beleefd haar staart over haar poten sloeg, en Stormster, die zijn blik uitdagend over de menigte liet glijden. Ze zien er allemaal zo imposant uit. Echte Clanleiders, dat is duidelijk! Grotster nam als eerste het woord. ‘Beste katten, welkom op de Grote Vergadering. Ik zal jullie als eerste toespreken, want ik heb groot nieuws!’ De krijgers op het grasveld drongen naar voren, om goed te kunnen horen wat dat belangrijke nieuws dan wel niet was. ‘Na manen van oorlog en zinloos bloedvergieten, hebben Wierster en ik vrede gesloten! Onze Clans zullen voortaan in alle rust kunnen leven.’ Meteen brak er oorverdovend gejuich los. Donderpoots blik gleed naar de oudere RivierClankrijgers, die Grotster woedend aanstaarden. Ze hebben door dat dit is omdat de RivierClan er dan alleen voor staat, besefte hij met een schok. Morgenster had het evengoed in de gaten, en Grotster wierp een triomfantelijke blik op de RivierClanleider, terwijl zijn naam werd gescandeerd door de katten op het grasveld. Wat een gluiperige streek… maar als we hierdoor Havergoud terugkrijgen, dan ben ik bereid tot het uiterste te gaan.

Hoofdstuk 31[]

‘Ongelooflijk! Dit kan hij niet maken!’ Heemstpoot luisterde gespannen naar de reacties van de RivierClankatten, op de terugweg van de Grote Vergadering. Allemaal waren ze woedend op Grotster; de brutaliteit, de slimheid om zichzelf als een held neer te zetten. En die domme DonderClankatten hadden niks door! Heemstpoot klauwde vol woede aan het gras, terwijl hij bukte om onder een overhangende tak door te kunnen. Eerst de SterrenClan, nu onze bondgenoten… wie is de volgende die ons laat vallen? Hij voelde de vacht van Wolkenpoot langs de zijne strijken. ‘Wat een avond, zeg. Ik heb geen zin in Vissenschubs gezicht als hij achter Grotsters streken komt.’ De lichtbruin gestreepte krijgskat was in het kamp gebleven, voor de zekerheid. Ik zie Grotster er niet voor aan om het vollemaanbestand te schenden, maar als hij vrede met de DonderClan kan sluiten, dan kunnen egels ook makkelijk vliegen! ‘Hij zal razend zijn’, ging Wolkenpoot verder. ‘Zo razend dat zijn geschreeuw tot in het SchaduwClankamp te horen is!’ Heemstpoot snorde instemmend. ‘Dat denk ik ook, ja! Maar hij heeft er alle recht toe…’

Ze arriveerden in het kamp. Morgenster liep voorop; ze leek redelijk kalm, al zag Heemstpoot aan haar stijve pas dat ze woedend was op Grotster. Vlekoog volgde. Zijn brede schouders vormden een contragewicht toen hij haastig door de beek plonsde. Heemstpoot trippelde achter de twee aan. Het was een koude nacht, en hij rilde toen het water hem verkoelde. Hij was benieuwd wat Morgenster nu zou doen; Grotster had vannacht duidelijk gemaakt dat hij de RivierClan het woud uit wilde hebben. Misschien spaart hij ons als we Havergoud vrijlaten! Toen die gedachte door zijn kop schoot, zag hij de witte kater zitten op de open plek. Zijn ambergele ogen glinsterden zorgelijk. ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg de gevangene gretig. ‘Waarom kijken jullie allemaal zo woedend?’ Een paar krijgers brachten hem met gedempte stemmen op de hoogte, en Havergouds blik werd onleesbaar.

‘Morgenster, wat gaan we nu doen?’ miauwde Vlekoog weifelend. Zijn staart zwiepte heen en weer van onrust. ‘De SchaduwClan is met meer dan wij en ik betwijfel of we het gevecht van hun zullen winnen.’ De Clanleidster schudde uitgeput met haar kop. ‘Ik weet het niet, Vlekoog. We moeten erop vertrouwen dat… de SterrenClan ons zal leiden.’ Heemstpoot onderdrukte een geïrriteerde grauw. Als ze dat deden, zou alles zoveel makkelijker zijn! ‘Zoals je wilt’, zuchtte Vlekoog, die de hoop op een vreedzame oplossing schijnbaar had opgegeven. Morgenster was vurig en trots; zoals een Clanleider betaamd, maar niet in staat om de strijd zomaar zonder slag of stoot te verliezen. ‘Neem rust, Morgenster. Ik regel de bewaking van ons territorium wel.’ De commandant besteeg de Hogesteen en riep de krijgers bij elkaar. ‘Ik wil extra patrouilles langs de SchaduwClangrens’, schalde Vlekoogs stem door het kamp. ‘Alle prooi die gevangen wordt, ook door de krijgers, wordt gebruikt om de oudsten en moederkatten te voeden. Wat overblijft, kunnen we verdelen onder de rest.’ Bloemveder onderbrak hem. ‘Het is belangrijk dat onze krijgers sterk blijven, voor het aankomende gevecht. Wij oudsten zijn niets waard, Vlekoog, dus laat de anderen maar eerst eten.’ Vlekoog gromde. ‘Geen sprake van; jullie verdienen eer en zorg, nadat jullie de Clan zo lang hebben gediend. Jullie kunnen je wel nuttig maken en helpen met de voorbereidingen. Ik wil een verstevigde kampwand, en een kuil om voedsel in op te slaan.’ Heemstpoots maag draaide om bij de gedachte aan de strijd, die nu wel erg dichtbij kwam. Hoe moeten we dit winnen als de SterrenClan niet aan onze zijde staat?

Hoofdstuk 32[]

Zonnesnor tackelde Bosbespoot en drukte haar tegen de grond. ‘Je wordt beter,’ was zijn commentaar, ‘maar om tegen SchaduwClankrijgers op te kunnen, zal je nog meer moeten oefenen.’ Bosbespoot krabbelde overeind, met een uitdagende blik. ‘Zeg maar hoe en ik doe het.’ Nog steeds knaagde er iets van onzekerheid aan haar; gisteravond was Daspoot naar de Grote Vergadering geweest, maar zijzelf moest thuisblijven. Ik vecht toch veel beter dan Daspoot? Waarom mochten Kalmpoot en ik er niet heen? Kalmpoot leek er niet zo mee te zitten, maar Bosbespoot des te meer. Misschien moet ik nog harder mijn best doen. Zonnesnor schraapte zijn keel. ‘Kom op, probeer die beweging nog een keer.’ Ze dook ineen en besprong haar mentor. Haar achterpoten raakten lichtjes de grond aan, en vonden de nodige veerkracht om over Zonnesnor heen te duiken. De lichtrode kater draaide zich snel om en haalde uit met een voorpoot, maar Bosbespoot was al aan zijn andere zijde en beukte hem in zijn flank.

Na een korte worsteling wist Zonnesnor haar opnieuw tegen de grond te klemmen. Zijn ogen glommen van trots. ‘Je verraste me echt met die beweging. Volgens mij heb je erg sterke achterpoten, net zoals Kalmpoot. Misschien kunnen we daar wel wat mee…’ Hij peinsde en wenkte toen dat Bosbespoot moest meekomen. Nieuwsgierig trok ze met haar oren. Wat wil hij? Zonnesnor verdween in een rietkraag en ze volgde hem behoedzaam, naar de snelstromende rivier. Het water werd gesplitst door enkele grote stenen, die een stukje boven het wateroppervlak uit staken. ‘Dit zijn de stapstenen’, legde de rode krijgskat uit. ‘Als we niet willen zwemmen, is deze route een mooi alternatief. Met jouw achterpoten zal het makkelijk zijn om hier overheen te springen. Probeer eens.’

Bosbespoot klom aarzelend op de eerste steen. Het volgende rotsblok lag wel erg ver weg; zou ze het halen? Na een diepe ademhaling zette ze zich zo ver mogelijk af en landde ruim op het gesteente. Als ik deze al kan, wordt dit een makkie. Vlug hupte ze van steen naar steen, tot ze op de andere oever stond. Zonnesnor gaf haar een goedkeurend knikje. ‘Mooi zo. Meestal mogen leerlingen van jouw leeftijd de stapstenen niet gebruiken, omdat ze niet groot genoeg zijn en zulke sprongen niet kunnen maken. Het is goed om te weten dat jij het wel kan.’ Fijn, nu hoef ik niet steeds meer een natte vacht te krijgen!

Voldaan trippelde ze het kamp binnen. Na de training, had ze nog een vis weten te vangen. ‘Eet maar op’, snorde Zonnesnor tegen haar. ‘Je hebt goed gepresteerd vandaag, en we hebben genoeg prooi. Je verdient wel een visje.’ Bosbespoot besefte nu pas hoeveel honger ze had. Met de vis in haar bek, spurtte ze op Kalmpoot af. De bruinrode kater had een waterrat voor zich liggen, maar keek hongerig naar Bosbespoots prooi. ‘Ik heb zin in vis’, gaf hij schoorvoetend toe. ‘Wil je ruilen?’ Bosbespoot vond de waterrat er smakelijk uitzien en snorde instemmend, waarna ze hun verse prooi ruilden. ‘Ben jij niet jaloers dat Daspoot naar de Vergadering mocht?’ vroeg ze aarzelend. Kalmpoot keek verrast op. ‘Dat is alleen maar omdat hij zo behulpzaam was tegenover de oudsten, hoor. Hij mag die taakjes hebben; maakt me niet uit dat hij dan naar de Grote Vergadering mag.’ Bosbespoot snorde, enigszins gerustgesteld door de woorden van haar broer. Ik laat ze wel zien wie hier de beste krijger van de Clan gaat worden!

Hoofdstuk 33[]

Stil sloop Donderpoot door het struikgewas. Voor zich, bewoog de gestalte van Grotster. De magnifieke, grijze Clanleider hield zijn oren gespitst; alert op ieder geluid. Vandaag gaat het gebeuren. Vandaag zal Scherpsteeks ware aard eindelijk onthuld worden. Donderpoot kon er niks aan doen dat hij hoopte op alweer een gruwelijke mishandeling. Met een steek van schuld, besefte hij zich dat hoe erger Scherpsteek zijn leerling nu zou toetakelen, hoe beter het uiteindelijk voor de arme Metaalpoot uit zou pakken. Beter wordt die vuile vos van een Scherpsteek meteen verbannen uit de Clan. Grotster zwiepte met zijn staart, ten teken dat ze de trainingsplek naderden.

Donderpoot voelde zich bang, maar ook opgelucht toen een pijnkreet de hemel doorsneed. Houd even vol, Metaalpoot, we komen eraan! Hij tuurde door de struiken, en zag de vlammend rode vacht van Scherpsteek voorbij schieten. Metaalpoot volgde; zijn pas langzaam, en strompelend. Even kon Donderpoot diens glazige, vermoeide uitdrukking zien. Grotster heeft nu genoeg bewijs. Waarom stopt hij dit niet meteen? De grijze leider keek vol afschuw toe hoe Scherpsteek zich tot zijn leerling wendde. ‘Miezerig poesiepoesje! Durf je niet te vechten?’ Metaalpoot beefde op zijn poten toen hij zich op zijn mentor stortte, maar die zag de beweging aankomen en rolde mee in de val. ‘Laat me los, alsjeblieft!’ schreeuwde de leerling toen hij tegen de grond werd gedrukt. Helderrood bloed bevlekte het muffe zand toen Scherpsteek diens buik bewerkte.

Nu was het genoeg. Donderpoot schoot uit de struiken, op de voet gevolgd door Grotster. Scherpsteek liet meteen los en keek de twee nieuwkomers verschrikt aan. ‘We hebben alles gezien!’ schreeuwde Donderpoot woedend. ‘Jij… jij… vieze, vuile hoop dassenstront!’ Grotsters vacht beroerde de zijne. Hij leek een stuk kalmer, maar Donderpoot zag vuur branden in zijn ogen. De blik van de Clanleider verzachtte toen hij zich tot Metaalpoot wendde. ‘Hoe gaat het?’ De leerling krabbelde moeizaam overeind. ‘Het-het gaat wel. Ik kan lopen.’ Toen hij echter druk op zijn poot zette, zakte hij ineen. ‘Kom mee’, grauwde Grotster. ‘Donderpoot, ondersteun je broer links, dan flankeer ik hem aan deze kant. En Scherpsteek… met jou ben ik nog lang niet klaar.’

Nerveus wachtte Donderpoot tot Grotster weer tevoorschijn zou komen. De grijze leider was, samen met Moerasdamp, in het leidershol om te oordelen over Scherpsteeks lot. Die zat op de open plek, met vele staartlengtes afstand tussen hem en de rest van de Clan. Het nieuws is als een lopend vuurtje door de Clan gegaan. Die arme Metaalpoot krijgt niet eens rust meer! De gespikkelde leerling zat op een klein stukje afstand van Donderpoot, en werd overspoeld door meelijdend gemiauw in zijn richting. ‘Ik heb besloten.’ De grauw kwam van Grotster, die op de Hogesteen was geklommen. ‘Jullie weten allemaal wat er de laatste tijd, onder onze neus, gebeurd is. Scherpsteek’, hij spuugde de naam vol haat en minachting uit, ‘zal nooit meer een leerling mogen trainen. Dat betekent ook dat hij nooit Clancommandant zal worden.’ Scherpsteek staarde zijn leider vol woede en ongeloof aan. Iedereen weet dat het zijn levensdoel was om commandant te worden. Dit is een gemene, maar gepaste straf! ‘Metaalpoot zal spoedig een nieuwe mentor krijgen’, ging Grotster verder. ‘Alleen… dat is niet onze hoogste prioriteit.’ Donderpoot keek zijn leider nieuwsgierig aan, benieuwd waar hij op doelde. ‘Het is tijd om eindelijk in actie te komen’, verklaarde Grotster luid. ‘We zullen niet langer werkeloos toekijken. Morgen vallen we de RivierClan aan!’

Hoofdstuk 34[]

Er zwommen twee eenden door de ondiepe beek. Heemstpoot keek naar hun, te futloos om er eentje te vangen. De Clan was moe van alle extra patrouilles en vechttraining, en zo ook Heemstpoot. Ik hoop dat het niet tot een gevecht zal komen, maar mijn instinct vertelt me dat die hoop tevergeefs is. Plotseling werden zijn gedachten onderbroken door het geroffel van pootstappen. Geschrokken sprong Heemstpoot overeind, terwijl de struiken aan de overkant ritselden.

‘We worden aangevallen!’ schreeuwde hij vol angst, maar voordat hij ook maar de benen kon nemen, klemde een massieve gestalte hem tegen de grond. Het duurde een paar tellen tot Heemstpoot van de schrik bekomen was en de kater herkende. Grotster! ‘Hoe durf je een medicijnkat aan te vallen?’ klonk de onthutste stem van Schaapbont, wiens ambergele ogen flikkerden. ‘Laat hem gaan!’ Grotster keek kalmpjes op, al zag Heemstpoot de razernij in zijn ogen toen de leider zijn greep verslapte.

Heemstpoot krabbelde vlug overeind en ging bij zijn Clangenoten staan. De twee partijen stonden nu tegenover elkaar, met opgezette vachten en flitsende ogen. Het bleef stil toen Morgenster naar voren beende. ‘Grotster. We hadden je al verwacht.’ De grijze kater zette een stap in Morgensters richting, zodat zijn snorharen de hare raakten. Wanneer barst de strijd los? dacht Heemstpoot met een rilling. ‘Je hebt wel een mooie intrede gedaan, door onze leerling-medicijnkat aan te vallen’, hoonde Morgenster. ‘Gelukkig toont de RivierClan wel genade tegenover leerlingen.’ Haar blik gleed naar Eclipsvlam, die een nauwelijks merkbaar, dankbaar knikje terug gaf. Zij is niet vergeten dat we Donderpoot hebben laten gaan. ‘Dit is een gevecht wat gevoerd moet worden’, sprak Grotster. ‘Het enige wat telt is de uitslag.’ Morgenster siste boos. ‘Ben je dan al je eergevoel verloren? Het zij zo. RivierClan… aanvallen!’

De haag van krijgers stormde naar voren en Heemstpoot werd meegevoerd. Nee! Ik moet het medicijnhol bereiken! Bloed spatte in het rond en door de vele een-op-een gevechten kon Heemstpoot de grijze vacht van Beekgloed maar niet vinden. Hij besloot net om dan maar alleen te vluchten, toen Donderpoot voor zijn poten werd gesmeten. Hij is gewond! Een roodharige SchaduwClankat stond over hem heen gebogen. ‘Zozo, Donderpoot. Ik zal je leren dat je je niet met mijn zaken moet bemoeien.’ Wat heeft Donderpoot nou weer geflikt? Hoe dan ook, ik moet hem helpen! In een onhandige beweging, trok Heemstpoot de krijger van Donderpoots rug af. Het is Scherpsteek! Grote SterrenClan, waarom moet ik nou weer de sterkste vechter van de SchaduwClan aanvallen? Scherpsteek keek hem grommend aan. ‘Heb jij ook een lesje nodig, vissenvreter?’ Ondertussen sloop Donderpoot weg; waarschijnlijk wilde hij hulp halen. Maar Vissenschub viel de donkergekleurde leerling aan en Donderpoots poging om Heemstpoot te helpen werd verhinderd. ‘Vissenschub, doe…’ Heemstpoots zin werd afgekapt toen Scherpsteek hem tegen de grond sloeg. De ambergele ogen van de krijger glommen vol haat en woede, klaar om Heemstpoot de genadeslag te bezorgen.

Hoofdstuk 35[]

Het RivierClankamp was veranderd in één groot slagveld, nu het gevecht volledig losbarstte. Bosbespoot was verwikkeld in een gevecht met een bruin gestreepte kater, wiens ambergele ogen uitdagend de hare trotseerden. Hij is zo sterk! dacht Bosbespoot met een steek van angst. Ik gis dat hij al veel langer in training is; hoe ga ik dit winnen? Zonnesnor heeft me verteld dat wie niet sterk is, slim moet zijn. Misschien moet ik hem misleiden met een manoeuvre. Ze liet zich ineen zakken, alsof ze de strijd opgaf. De leerling grauwde vol triomf en besprong haar, maar ze was stiekem allang klaar voor hem. Toen de SchaduwClankat op haar rug landde, zette Bosbespoot zich zo hard mogelijk af en beukte hem de lucht in.

Eventjes had ze oogcontact met Zonnesnor, die haar een trotse blik toewierp. De lichtrode kater stortte zich snel weer in het strijdgewoel en ze volgde zijn voorbeeld. Haar volgende tegenstander was een grijze poes. Littekens sierden haar vacht, en ze had bloed aan haar klauwen. ‘Zozo, leerling.’ De poes klonk min of meer verbaasd. ‘Dus jij wilt het tegen me opnemen?’ Bosbespoot voelde moed door haar lichaam stromen. ‘Ik kan het altijd proberen!’ Met een kreet besprong ze de poes, maar werd verrast door de kracht in diens poten. De SchaduwClankrijger trapte alle lucht uit haar longen en ze landde verderop de open plek.

Bosbespoot krabbelde versuft overeind. Ze besefte dat ze zich op minder dan een staartlengte afstand bevond van een indrukwekkend een-op-een gevecht; Grotster en Morgenster cirkelden om elkaar heen met vurige blikken. ‘Waar is Havergoud?’ grauwde de grijze leider, zijn toon vol ingehouden dreiging. Morgenster hief haar kop fier op. ‘Zelfs al martel je me, dan zal ik mijn mond houden!’ Grotster liet een gegrom horen. ‘Jij dwaas’, spuugde hij. ‘Ga ten onder met die domme Clan van je!’

De SchaduwClanleider was in een goede positie, en Morgenster had weinig bewegingsruimte. Bosbespoot voelde haar hart ineen krimpen toen de grijs-witte poes tegen de grond werd gedrukt. ‘Ik geef je nog één kans’, fluisterde Grotster. ‘Waar is Havergoud?’ Morgenster probeerde zich los te wringen, maar zat gevangen tussen het muffe zand en Grotsters glinsterende klauwen. Nee! Nee, nee, nee! De gevangen poes trotseerde dapper de blik van de grijze kater. ‘Hij is niet hier.’ Vol frustratie, reet Grotster de buik van Morgenster open. Die klemde haar kiezen op elkaar, niet bereid om haar vijand ook maar een kik van pijn te gunnen. Ze is zo dapper! dacht Bosbespoot bewonderend, maar ook vol verdriet. Wat voor prijs zal ze moeten betalen voor haar moed? Morgenster sloeg haar klauwen keer op keer in Grotsters schouders, maar de slagen werden steeds zwakker en zwakker. De mooie, witte buikvacht van de Clanleider was bevlekt met helderrood bloed. Er leek maar één mogelijke uitweg, en Bosbespoot wilde niet kijken toen het lichaam van haar Clanleider op en neer schokte. Na een angstaanjagend geluid van gerochel, lag Morgensters gestalte helemaal stil.

Hoofdstuk 36[]

Donderpoot slaakte een strijdkreet en wierp zich op Vissenschub. Vanuit zijn ooghoek zag hij hoe Scherpsteek zich over Heemstpoot boog; zijn ogen waren vol van wraaklust dat de RivierClankat hem had gedwarsboomd. Ik moet hem redden! dacht Donderpoot wanhopig en wendde zich tot zijn tegenstander. ‘Help Heemstpoot!’ schreeuwde hij in paniek. ‘Ik weet waar Scherpsteek toe in staat is!’ Vissenschub volgde zijn blik naar de hulpeloze leerling, en gaf Donderpoot een dankbaar knikje. De lichtbruin gestreepte krijgskat spurtte op het gevecht af en ging Scherpsteek met ontblote klauwen te lijf.

Heemstpoot kroop weg en wisselde in het voorbijgaan een dankbare blik met Donderpoot. Gelukkig is hij ongedeerd! Vissenschub kan dit wel aan. Plotseling werd het strijdgewoel onderbroken door een ijle jammerkreet. ‘Morgenster!’ Donderpoot zag dat de roep kwam van Bosbespoot; ik heb haar leerlingenceremonie nog gezien. De Clankatten vochten zich een weg naar de Hogesteen toe, waar een onbeweeglijk lichaam op de grond lag. Grotster zat eroverheen gebogen, met een vurige blik. Hij… hij… hij heeft Morgenster vermoord! Nee! Donderpoot beefde op zijn poten. Morgenster was dan wel niet zijn eigen leider, maar hij had diepe eerbied voor haar en bovendien had ze hem vrijgelaten. Waarom? Waarom moest ze sterven?!

Wanhopig staarde hij Grotster aan, maar de grijze Clanleider leek hem niet te zien. Rustig, met langzame tred, beklom Grotster de Hogesteen. Er viel een doodse stilte toen hij begon te spreken. ‘Ik denk, beste katten, dat deze strijd beslist is.’ Vlekoog kwam naar voren met een bedroefde blik. ‘De SchaduwClan heeft gewonnen. Ik erken uw winst.’ Andere RivierClankatten hapten naar adem en er steeg aarzelend gejuich op van de SchaduwClankrijgers. Donderpoot deed niet mee; hij kon zijn ogen niet van Morgensters lichaam af houden. ‘Ringstaart’, beval Vlekoog. ‘Haal Havergoud en zeg dat hij vrij is.’ De zwart-witte kater wendde zich tot Grotster. ‘Daarna verlaten jullie ons territorium.’ De grijze kater keek hem verbaasd aan. ‘Jullie territorium verlaten? Geen sprake van.’ Vlekoog keek de Clanleider aan alsof hij zojuist een klap in zijn gezicht had gekregen. ‘Nee,’ ging Grotster verder, ‘jullie zijn het die dit gebied gaan verlaten. Jullie zijn niet langer welkom in het woud.’

Voor Donderpoot kwam het niet als een verrassing; tenslotte had hij al vaker flarden opgevangen van de gesprekken tussen Moerasdamp en Grotster. De RivierClankatten leken het echter nog niet te beseffen. ‘Nee!’ riep Vlekoog woedend uit. ‘Mijn Clan zal nooit het woud verlaten! Niet nu ik leider ben!’ Plotseling kraakte een zwakke, maar bekende stem door Vlekoogs woedende gehijg heen. ‘Je bent geen leider, Vlekoog. Nog niet.’ Katten weken uiteen en Donderpoot zag Morgenster overeind krabbelen. ‘Het was niet mijn laatste leven’, verkondigde ze, terwijl Vlekoog op zijn leider afstormde om haar te beschermen. Maar Morgenster leek zeker te zijn van haar zaak; ze staarde haar commandant diep bedroefd aan. ‘We hebben geen keuze, Vlekoog.’ Grotster gromde triomfantelijk toen Morgenster zich tot de katten wendde. ‘De RivierClan zal het woud verlaten.’

Epiloog[]

Een eenzame gestalte wandelde door de velden. Het natte gras kleurde zilver in het maanlicht, evenals zijn bleekgrijze vacht. De kat snoof de lucht op van de ruige bossen verderop. ‘Hee daar.’ Verschrikt draaide de kater zich om en ontspande zich toen hij zich besefte dat het zijn vriend was. ‘Guus. Hoor jij niet bij je tweebenen te zijn?’ De bruine kater likte verlegen zijn poot. ‘Ik voel dat het gaat regenen, en wilde je nogmaals verzoeken of je niet binnen wilt komen. Mijn huismensen zouden je met open poten verwelkomen.’ De grijze kater snoof afkeurend. ‘Je weet dat ik altijd buiten slaap, Guus. Ik houd ervan om de wind door mijn vacht te voelen als mijn krijgervoorvaderen me in slaap brengen.’

Guus gromde geamuseerd. ‘Sprookjes voor kittens, als je het mij vraagt. Maar je mag het zelf weten.’ Hij maakte het zichzelf gemakkelijk op een redelijk droog stukje grond. ‘Laten we in ieder geval als vrienden naar de sterren kijken.’ De grijze kater gaf Guus een vriendelijk kopje en ging naast hem zitten. ‘Weet je…’ Hij vroeg zich af hoe hij het moest verwoorden tegen de poesiepoes. ‘Ik heb het idee dat er iets staat te gebeuren. Ik denk dat de sterren me iets proberen te vertellen.’ Deze keer maakte Guus er geen bespottende opmerking over; hij volgde echter peinzend zijn blik, naar de steeds donkerder wordende hemel. ‘Misschien is het je instinct dat je wat probeert te zeggen. Luister ernaar; want je instinct heeft altijd gelijk.’

De grijze kater bleef zwijgen. Hij wist dat het zijn krijgervoorvaderen waren, die hem toch niet in de steek wilden laten, maar dat Guus dat nooit zou begrijpen. ‘Wat voel je precies?’ vroeg de poesiepoes hem uiteindelijk nieuwsgierig. ‘Verandering’, miauwde de grijze kater. ‘Er gaat iets plaatsvinden, wat mijn leven voorgoed zal veranderen… en wellicht ook het jouwe, Guus.’ De bruine kat knikte hem even toe met iets van angst in zijn ogen. Hij heeft hier een goed leven. Ik snap dat hij niet wil dat er iets verandert… maar volgens mij is het iets positiefs. De grijze kat kwam overeind en rekte zich uit. ‘Ik ga maar eens slapen, Guus. Tot morgen!’ Guus stond nu ook op en miauwde een kort afscheid, voor hij zich naar zijn vertrouwde tweebeennest begaf.

Maar de grijze kater kon niet slapen. Hij wist het zeker. Iets zou zijn hele bestaan overhoop gooien; en binnenkort zou hij weten wat.

Nawoord[]

Het is nu echt klaar. Eerst zouden het 20 hoofdstukken worden, toen 30, maar uiteindelijk werden het er 36. En zelfs met die lengte heb ik niet alles kunnen zeggen wat ik wil. Niet alles kunnen beschrijven wat mijn overvolle hoofd had bedacht.

Toen ik hier, meer dan twee jaar geleden, mijn eerste fanfiction schreef; hoe zou ik toen ooit kunnen dromen dat ik tot hier zou komen? Mijn vierde reeks! En ja, ik heb schrijfblocks gehad, en ja, ik heb verhaallijnen drastisch veranderd, maar het is gewoon gelukt.

Ik wil zoveel mensen bedanken. Allereerst iedereen die dit verhaal met zoveel plezier gelezen heeft. Zonnepoot, Nachthart, Luipaardklauw… En dan nog een speciaal persoon waar ik een heel boek met dankwoorden over zou kunnen schrijven.

Degene die de 100ste comment bij mijn fanfiction plaatste (waarvan er ongeveer 40 van de 100 ongetwijfeld van hem zullen zijn). Degene die me altijd stimuleert om katten dood te laten gaan (en zo al veel wrede gebeurtenissen in mijn fanfictions op zijn naam heeft staan). Ik heb het over...

Mezelf! Nee grapje, het gaat natuurlijk over Donderslag! Ik wil even zeggen dat je echt ontzettend aardig bent en jah, dat. Confetti? Slingers? Ballonnen? *spontane feestmuziek*

Donderslag, half-naamgenoot van Donderpoot, Donderslag-de-liefhebber-van-hagelslag, Thunderstrike, whatever, er is maar een woord dat hem omschrijft...

Drukke Ontzettende Niet-irritante Dappere Eerlijke Reuzenperzik!

Whoops. Dat zijn 6 woorden.

Ik zal er altijd voor jou zijn, zoals jij er ook voor mij bent!

Nou is dit boek afgelopen. Klaar. Hoe lang heb ik erover gedaan? Ik gok dat ik eind januari begonnen ben... dus voor mijn doen, duurde dit best lang. Ik kwam dan ook niet altijd aan schrijven toe; ongeveer halverwege het verhaal, werd ik beheerder van de Warrior Cats wiki en dat heeft zeker veel tijd gekost.

Natuurlijk laat ik jullie niet voor de rest van jullie leven met een cliffhanger in jullie maag zitten. Duistere Dageraad, het tweede deel van deze serie, zal meteen gestart worden. Hoe gaat het verder met de RivierClan? En zal Scherpsteek nog voor verdere problemen zorgen?

Je leest het allemaal in Duistere Dageraad. Hierbij sluit ik Het Einde in Zicht dan nu officieel af. Het einde was al lange tijd in zicht, maar nu is het aangebroken.

Ik hoop jullie allemaal terug te zien bij Duistere Dageraad,

--Morgenpoot (overleg) 28 mei 2019 15:31 (UTC)

Q & A[]

De Q&A is gesloten. Voor verdere vragen aan de personages, neem een kijkje bij de Q&A van het boek waarmee ik nu bezig ben.

Vraag van Donderslag: Ringstaart, heb je ooit wel eens nagedacht over het commandantschap en ben je nooit (al is het maar een klein beetje) jaloers geweest op je broer?

Ha, Donderslag, daar stel je me een gewetensvraag. Nee hoor, ik was blij voor Vlekoog, en ik ben samen met Vissenschub de vervangend commandant van de RivierClan. Af en toe, zoals toen Vlekoog een leerling kreeg en ik niet, ben ik weleens jaloers geweest. Maar dat heeft hij hopelijk niet gemerkt (leest Vlekoog deze Q&A eigenlijk...?)


Vraag van Donderslag: Morgenster, heb je weleens overwogen om de HemelClan te herbouwen?

Toen ik naar de HemelClan reisde, was ik al commandant van de RivierClan en had dus mijn plichten. Toen ik aankwam in het kamp van de HemelClankatten, heb ik wel getwijfeld of ik niet zou blijven om tegen de ratten te vechten, maar ik besefte al snel dat het hulpeloos was. Toen ik terugkwam in de RivierClan bleek dat ik Keisters plaats als leider in moest nemen, en toen heb ik er nooit meer over nagedacht.


Vraag van Zonnepoot: Schaapbont, welke van jouw relaties was je favoriet?

Oeh, dat is een lastige vraag. Ik denk dat, mocht alles goed gelopen zijn, ik met Maanvonk het meest gelukkig zou zijn geworden. Sintelstorm was een SchaduwClankat en mijn trouw aan de krijgscode zorgde ervoor dat ik hem meer als een vriend beschouwde. Met Schorspluim heb ik momenteel de beste band, sinds ik brak met Maanvonk.


Vraag van Donderslag: Eclipsvlam, heb je Bladerster ooit vergeven dat ze Grotpels koos in plaats van jou als haar commandant en ben je ook nog boos dat Grotster daarna je eigen partner heeft gekozen in plaats van jou?

Tja Donderslag, dat zal ik Bladerster nooit vergeven. Zeg nou zelf, ik was toch de meest logische keuze voor commandant? Ik heb haar leven gered! Ik ben niet jaloers op Moerasdamp; hij verdient het, en bovendien was ik toch al aan het twijfelen of ik naar de kraamkamer zou gaan. Hij is een geweldige commandant geworden.


Vraag van Donderslag: Hey Donderpoot, naamgenootje, beste vrienden worden?

Zeker weten!


Vraag van Nachthart: Morgenster, als je een kat uit de dood tot leven zou kunnen wekken, wie zou dat dan zijn?

Cirkelsteen natuurlijk! Mijn partner en trouwe commandant. Ik was er kapot van toen hij stierf.


Vraag van Donderslag: Maanvonk, wat zou je ervoor over hebben om Schaapbonts kits van jou te maken?

Heel veel, Donderslag. Hoewel Kalmpoot me nog steeds ziet als zijn vader, is het contact met de anderen erg verslechterd. Ik zou onze Clan zelfs bij de SchaduwClan willen aansluiten, als ik daardoor de tijd kon terugdraaien... Ik zou zelfs mijn eigen kits ervoor opgeven.


Vraag van Donderslag: Stormster, wie vind jij de meest waardige krijger in je Clan (buiten je commandant)?

Soms verlang ik terug naar de tijd van de waardige krijgers, Donderslag. Langklauw, Lichtspikkel, Kastanjeglans; ongetwijfeld ken je hun namen. Maar ik bewonder Haasjager, een jonge krijger uit mijn Clan. Hij is een sterke, moedige kater. Ik gis dat hij later heel ver zal komen.


Vraag van Zonnepoot: Daspoot, wat vind je van je bijnaam ("Dassenknuffelkont") en wiens vacht vind je het zachtst?

Hoi Zonnepoot! Ik vind mijn bijnaam ontzettend leuk, want het klinkt lief. En ik ben ook lief. De vacht van mijn vader, Schorspluim, is sowieso de zachtste. Groetjes Dassenknuffelkont!


Vraag van Donderslag: Woudkit, ik heb een paar vragen: herinner je je nog dat Schorspluim je vader is in plaats van Maanvonk, heb je Schaapbont vergeven en ken je je broers en zus nog?

Hallo Donderslag! Ik heet nu Echo, niet Woudkit. Ik heb van zowel Schorspluim als Maanvonk nooit gehoord, ken ik die? Ja, ik heb Schaapbont vergeven. Ik heb geen flauw idee waarom ze mij zomaar heeft weggegeven, maar nu kan ik mijn bestemming vervullen. Ik kan me mijn broers en zus vaag herinneren, hun warme vachten naast de mijne, maar ik ken hun namen niet. Groetjes, Echo.


Vraag van Donderslag: Grotster, wie vond je een betere en fijnere commandant, Botveder of Moerasdamp?

Je mag me voortaan wel eerst even beleefd begroeten, zeg! Ik ben een nobele Clanleider, waar zijn jouw manieren? Maar goed. Moerasdamp is een eervolle krijger, maar Botveder was mijn eigen leerling en ik vertrouw niemand meer dan hem. Hij zou een fantastische leider zijn geweest.


Galerij[]

Ook iets gemaakt? Laat het me weten en ik zet het erbij! Niet alle personages zullen in dit boek voorkomen, maar ik zet ze neer omdat ze in de periode zijn gemaakt dat ik dit schreef.

Dassenknuffelkont

Deze superleuke tekening van Daspoot (Dassenknuffelkont) is gemaakt door Zonnepoot!

IMG 3637

Deze schattige tekening van Morgenpoot (nu Morgenster) is gemaakt door Nevellicht!

Mrgs2

Deze werkelijk fantastische tekening van Morgenster, Braamster en Beekgloed is gemaakt door Moonkitty1!

Circlestone and Morningstar

Deze perfecte tekening van Cirkelsteen en Morgenster is gemaakt door Donkerpoot!


Advertisement