De Nederlandse Warrior Cats Fanfiction wiki
Advertisement

Toen hij in het wanhopige gezicht van Schaapbont keek, stelde hij zich voor hoe zijn ogen flikkerden. Ze zouden rood en dan weer ambergeel worden, steeds opnieuw, wanneer Braamster aan terrein begon te winnen in zijn kop. ‘Oh, alsjeblieft’, wist hij uit te brengen. ‘Wat moet ik… doen? Ik… ik zou alles geven… als ik Schaapbont dood… is alles verloren.’ Plotseling vielen alle puzzelstukjes in elkaar. Er was één manier waarop hij Schaapbont niet zou doden en hij Braamster uit zijn kop zou verbannen, een manier die hem zorgen baarde, maar toch een geruststellend gevoel gaf. Nooit meer die koppijn…

Inleiding[]

Welkom, welkom, welkom beste lezer! Dit is het vierde deel van mijn derde reeks, De Nieuwe Generatie. Ik raad je aan om eerst de vorige drie delen te lezen, te beginnen bij boek 1; IJzige Klauwen.

Hoe gaat het ondertussen met onze hoofdpersonen? Schaapbont en Sparrenzang zijn in de Moedermuil tot een afschuwelijke ontdekking gekomen en ze hebben slechts één maan om zich voor te bereiden op hun gevecht met Braamster en zijn zielloos geworden handlangers. Maanvonk barst van trots: hij heeft maar liefst acht jongen van twee partners, terwijl Schorspluim juist gebroken is door het feit dat Schaapbont de witte kater boven hem heeft verkozen... toch?

Hoe zal het verder gaan? Je leest het in Donkere Wolken! Heel veel leesplezier, mijn trouwe fans!

--Morgenpoot (overleg) 16 dec 2018 17:39 (UTC)

PicsArt 11-04-11.06

De cover, erop staat Maanvonk.

De Clans[]

Zie deze pagina: Morgenpoots fanfictions/Donkere Wolken/De Clans.

Wat vooraf ging (Dwaallicht)[]

Schaapbont en Sparrenzang zijn krijgers geworden, maar worstelen met de vraag waarom ze steeds van die geestkatten zien. Soms geven ze hun kracht, soms energie, of soms lijken ze alleen maar de boel te observeren. Het vreemde is dat het alleen maar bij hun twee lijkt te gebeuren...

Sparrenzang verdwijnt spoorloos tijdens hun krijgerswake. Hij achtervolgt een vreemd licht en komt terecht in een schuur aan de rand van het territorium, waar drie eenlingen leven. Samen besluiten ze om naar het territorium van de verloren HemelClan te reizen, met het dwaallicht en de oudste eenling, Esra, als gids.

Terwijl Sparrenzang zijn reis onderneemt, worstelt Schaapbont met haar emoties. Verdriet om zowel Sintelstorm als Sparrenzang, die alle twee de Clans hebben verlaten, houdt haar in zijn greep. De witte kater Maanvonk steunt haar en na een tijdje, wanneer ze net een hevig gevecht met de SchaduwClan achter de rug hebben, vraagt hij haar om het partnerschap. Schaapbont hoeft niet lang te aarzelen, het antwoord is natuurlijk “ja”!

Dan begint ze ook gevoelens te ontwikkelen voor Schorspoot, die na een tijdje zijn krijgersnaam verdient: Schorspluim. Hoewel ze het niet wilt toegeven, groeit ze steeds meer naar hem toe. Ze denkt, of nou ja, hoopt, dat Maanvonk niets doorheeft. Maar die heeft andere dingen aan zijn hoofd, want de SchaduwClanpoes Leliesneeuw is zwanger geraakt van zijn jongen. Hij had al een tijd geleden afscheid genomen van hun relatie, maar wat nu?

Sparrenzang en de eenlingen, Esra, Boris en Fiona, komen ondertussen op hun eindbestemming aan. Ze spreken met Witje, die vroeger de HemelClanmedicijnkat was, en die heeft een geheimzinnige profetie voor hun. Ze reizen snel terug naar het woud, en Boris en Fiona sluiten zich aan bij de RivierClan. Ze krijgen hun Clannamen: Zonnesnor en Vuurpoot. Esra blijft achter in de schuur.

Tenslotte raakt Schaapbont zwanger van Maanvonk en krijgt ze vier gezonde jongen. Leliesneeuws geheim wordt ontdekt door de SchaduwClanleider, en ze wordt meteen verbannen uit de Clan. De RivierClankatten zijn bereid om haar op te nemen en redden haar jongen uit de SchaduwClan, tot grote vreugde van Maanvonk. Acht jongen heeft hij nu in totaal maar liefst!

Sparrenzang en Schaapbont reizen naar de Maansteen om uitleg te krijgen over de profetie, en komen erachter dat Braamster de SterrenClan gemanipuleerd heeft en heeft veranderd in een leger van zielloze katten met vuurrode ogen. Cirkelsteen wordt voor de ogen van de uitverkorenen gevangen genomen, en ze beseffen dat ze iets moeten doen… ze hebben een maan om zich voor te bereiden op de allesbeslissende slag.

Proloog[]

Cirkelsteen verslapte zijn spieren met tranen die brandden in zijn ogen. Ik heb verloren, schoot het door hem heen. Dit was totaal oneerlijk. Zes tegen één. Zijn ze dan echt vergeten wat de krijgscode inhoudt? Hij keerde zich wanhopig tot Schijnselmist, zijn vroegere leerling. ‘Schijnselmist, ik ben het. Alsjeblieft, zeg me dat je me herkent.’ Maar de grijze poes staarde naar hem met vuurrode ogen, ze leek hem niet écht te zien, alleen te weten dat er een kat voor haar stond. ‘Alsjeblieft’, smeekte hij nogmaals met schorre stem, maar een zwarte kater, die hij herkende als Ravenstaart, duwde hem naar voren. Twee andere katten flankeerden hem terwijl Schijnselmist met een bruine poes de achterhoede vormde.

Ze liepen stug door. Wanneer Cirkelsteen omkeek om te zien of er nog andere SterrenClankrijgers waren, sloeg Ravenstaart tegen zijn kop met ontblote klauwen. Dit waren niet de katten waarmee hij was opgegroeid, die hij als zijn vrienden had beschouwd. Ze waren hun ziel kwijtgeraakt, en nu Braamsters pionnen geworden. De hemelen voelden vreemd aan, zo zonder de krijgervoorvaderen, bijna spookachtig. Hij voelde een zweem van opluchting dat Sparrenzang en Schaapbont waren ontsnapt, maar tegelijkertijd ook onzekerheid. Hoe moeten ze zich redden zonder een mentor die hun onderwijst? Ik had zo graag langer bij ze willen blijven, dan hadden ze ten minste nog een kans gemaakt. Het vertrouwen wat hij eerst in de twee uitverkorenen had was verdwenen als sneeuw voor de zon. Twee katten tegen een compleet leger? Het was pure waanzin. En zeker nu ze hun krachten niet konden gebruiken, aangezien geen van de SterrenClankatten hen nog kracht kon schenken.

Cirkelsteen merkte nauwelijks dat ze SterrenClans jachtvelden verlieten. Ze werden nu omringd door hoge bomen, maar dit woud bezorgde hem geen geborgenheid… enkel de rillingen. Achter elke schaduw leek een Duistere Woud krijger verstopt te zitten, of een van Braamsters handlangers. Naarmate ze zich verder door het struikgewas baanden, werd de verschroeide lucht van de zielloze katten sterker en sterker. Ravenstaart gaf hem een enorme duw en hij viel, dwars door een doornstruik heen, op de keiharde aarde.

Hij schudde zijn kop om weer helder te worden en keek om zich heen. Tientallen zielloze katten keken hem aan met hun vuurrode ogen. Tussen de vervaagde gestaltes zag hij echter ook een bekende. ‘Bladerster!’ riep hij uit en baande zich een weg naar de lapjespoes. ‘Cirkelsteen’, zei zij enigszins opgelucht. ‘Nooit gedacht jou hier te zien.’ Ze werden onderbroken door een ruw gegrom. ‘Genoeg bijgepraat.’ Cirkelsteen keek waar de stem vandaan kwam en werd overspoeld door haat. Daar, op een grote, egaal grijze rots, stond Braamster. ‘Jullie weten niet hoeveel triomf ik voel nu ik jullie hier zo machteloos zie’, hoonde de grijs gestreepte kater op een smalende toon. ‘Denk nog even na over jullie armzalige leventje… nu het nog kan.’ Cirkelsteen voelde verdriet in zich opwellen. Hij dacht aan iedereen die hij had ontmoet, zijn vrienden, familie… en vooral aan zijn grote liefde, Morgenster. Haar groene ogen leken hem nu wanhopig aan te staren.

Toen sprong Braamster van de rots af. Hij slaakte een strijdkreet en sloeg zijn klauwen in Cirkelsteens pels, waarna hij hem een snelle beet gaf. Het beeld van Morgenster verdween, en al zijn herinneringen werden vager, vager, vager… Ik hou van je, Morgenster, was het laatste wat hij dacht voor hij alles vergat en er in zijn hoofd alleen leegte achterbleef.

Hoofdstuk 1[]

Schaapbonts poten voelden loodzwaar aan toen ze de grot uit schuifelde. Ze genoot nauwelijks van het zonlicht op haar vacht, of het gekwetter van de vogels die het lied van de ochtend zongen. In haar hoofd stonden nog steeds die rode ogen geprent en ze wist dat die nog geregeld in haar nachtmerries zouden verschijnen. Sparrenzang, die naast hem stond, leek al even overdonderd te zijn door het verschrikkelijke gevecht, wat Cirkelsteen zijn vrijheid had gekost. Maar voor haar was dat niet het meest schokkende geweest.

Ze had haar vroegere mentor, Schijnselmist, ontmoet, al hadden ze elkaar nauwelijks herkend. Haar blik van haat verschroeide haar hart en de vuurrode ogen waren alle kalmte en beheerstheid verloren waar iedereen haar zo om had gemogen. Er was geen spoor meer van de mentor die haar zo geduldig en liefdevol de krijgerscode had bijgebracht, en haar leven had gegeven om Maanvonk te redden. Ik dacht dat ze vanaf de SterrenClan over mijn jongen waakte, schoot het door haar heen. En ik weet dat ze dat met alle liefde zou doen… als ze dat zou kunnen.

Haar blik kruiste die van Sparrenzang. ‘Ik kan het gewoon niet geloven’, zuchtte haar broer vermoeid. ‘Het lot van niet alleen onze vrienden, nee, van de gehele SterrenClan hangt aan een draad zo dun als spinrag. En Braamster heeft een klauw die zo scherp is dat hij die draad door kan snijden.’ Hij slaakte een diepe zucht. ‘Het is opeens zoveel. Kunnen wij die verantwoordelijkheid wel aan? Alles hangt opeens van ons af!’ Haar broer had het aardig goed onder woorden kunnen brengen, maar Schaapbont wist dat ze geen van beiden echt konden uitleggen hoe zwaar de verantwoordelijkheid was die nu op hen drukte.

Ze passeerden al snel de geurmarkeringen van de WindClan. Op de heenweg hadden ze geen krijgskatten gezien, maar normaal gingen alleen leiders en medicijnkatten naar de Maansteen. Als ze een patrouille tegenkwamen, zouden ze waarschijnlijk moeten vechten, tenzij ze de krijgers vertelden wat ze kwamen doen. En dat gaat alleen onze Clan aan, dacht Schaapbont. Hoewel, eigenlijk niet. Ik ben benieuwd of de andere Clans wat gemerkt hebben van de Apocalyps. Al met al hoopte ze gewoon geen WindClanpatrouille tegen te komen.

Haar wens kwam helaas niet uit. De frisse geur van de vijandige Clan dreef hun kant op en ze snoof de lucht op. ‘WindClan’, mompelde ze. ‘Eén of twee katten, zo te ruiken. En ze komen onze richting uit.’ Haar hart verslapte van opluchting toen ze de gestaltes van Regenpoel en Beswolk, de medicijnkatten, herkende. De twee verhoogden hun tempo toen ze haar en haar broer zagen. ‘Schaapbont, Sparrenzang’, begroette Regenpoel hen beleefd. ‘Mag ik vragen wat jullie op ons territorium doen?’ Schaapbont en Sparrenzang keken elkaar ongemakkelijk aan. ‘Ehhh… we waren naar de Maansteen’, hakkelde ze snel. Haar broer knikte overtuigend. Beswolk kneep haar ogen achterdochtig tot spleetjes. ‘De Maansteen is niet bedoeld voor krijgers. Wat moesten jullie daar?’ Sparrenzang keek nu ernstig. ‘De SterrenClan heeft ons naar zich toe geroepen – of wat daar ten minste nog van over is. Geloof me, jullie zullen snel merken dat er wat aan de hand is.’

Hoofdstuk 2[]

Ze hadden het heidegebied van de WindClan achter zich gelaten en Sparrenzang passeerde met een opgelucht gevoel de grens. Hier, in zijn eigen territorium, met de katten waarmee hij was opgegroeid, zou hij zijn verantwoordelijkheden even kunnen vergeten. Aan de verlangende blik in Schaapbonts ogen zag hij dat ze ernaar hunkerde om haar jongen weer te zien. ‘Ik ruik een sterke RivierClangeur’, miauwde Schaapbont. ‘Zou het een patrouille zijn?’ Ze had het nog niet gezegd of er stapten een aantal katten uit de struiken. Sparrenzangs snorharen trilden blij toen hij Zonnesnor zag aan kop. ‘Ha die Zonnesnor’, begroette hij zijn oude reisgenoot. ‘Leid jij deze patrouille?’ De lichtrode kater knikte trots. ‘Ja, de eerste die ik mocht leiden sinds ik me bij de Clan aansloot.’ Sparrenzang verheugde zich al sinds hij terug was gekomen van zijn reis op het moment dat Vlekoog hem een patrouille liet leiden, maar hij was erg blij voor Zonnesnor. Hij herinnerde zich nog hoe hij eerst had getwijfeld of de rode kater zich hier wel thuis zou voelen, maar die twijfels leken onnodig geweest te zijn. Hij en zijn zus liepen weer door, en Zonnesnor schreeuwde hem na: ‘Zeg tegen Vlekoog dat alles rustig is hier bij de grenzen!’

Sparrenzangs snorharen trilden toen hij het kamp rook. ‘We zijn er bijna’, murmelde Schaapbont opgewekt. ‘Vind jij het erg om alleen verslag uit te brengen aan Morgenster? Ik wil graag zien hoe het met mijn jongen gaat – en met die van Leliesneeuw.’ Hij knikte en keek geamuseerd toe hoe Schaapbont vooruit spurtte. Hoe kon ze, van de verbeten krijgskat die ze ooit was, opeens veranderd zijn in een moederlijke poes? Hij zou het nooit snappen, maar hij wist dat jongen het grootste geschenk waren dat een vrouwtjeskat ooit kon krijgen.

Toen hij het kamp binnenkwam heerste er opwinding. Katten wierpen blikken op hem en begonnen in groepjes te fluisteren. ‘Morgenster?’ vroeg hij aarzelend aan de Clanleider, die op de Hogesteen zat. ‘Moet ik verslag uitbrengen?’ Ze keek hem warm aan. ‘Dat is niet nodig, Sparrenzang. Zou je het erg vinden om je verhaal aan de hele Clan te vertellen?’ Aan de hele Clan?! dacht hij met een golf van zenuwen. ‘Ze vragen zich al een tijd af wat er met jou en Schaapbont voor bijzonders aan de hand is. Ik heb hen het verhaal verteld. Ze horen het te weten.’ Aan de ene kant voelde hij zich bijzonder ongemakkelijk nu iedereen wist wat voor bestemming hij had en hoe belangrijk hij was. Aan de andere kant was hij ook weer opgelucht dat de geheimen nu weg waren en dat hij, zonder smoesjes, tegen iedereen kon zeggen waar hij nou weer heenging. Bovendien zou niemand hem nu meer ervan verdenken dat hij gewoon weg was geglipt omdat de Clan middenin Bladkaal zat. ‘Tot-tot waar weten ze het?’ stotterde hij verlegen. ‘Tot jouw ontmoeting met Witstaart en de opdracht van Mistsprong’, fluisterde Morgenster bemoedigend.

Het voelde vreemd om de Hogesteen te betreden. Het oppervlak voelde fijn glad aan onder zijn poten, en hij begon te spreken. Eerst met bevende stem, maar later klonk die verrassend vast. Hij zag hoe Morgensters ogen bewolkten van verdriet en schrik toen ze hoorde wat er met Cirkelsteen gebeurd was, maar hij ging door. Hij moest de gruwel van Braamsters daden aan het licht brengen.

‘…en toen namen ze hem mee’, eindigde hij. Na zijn verhaal bekeek hij de blikken van de Clan, en die waren vol schok, angst en woede.

Hoofdstuk 3[]

‘En deze is speciaal voor mijn favoriete moederkatten’, snorde Maanvonk terwijl hij zijn kop door de kraamkamer stak. Hij hield een grote vis in zijn bek en Schaapbont nam de prooi dankbaar van hem aan. ‘Bedankt, Maanvonk. We hadden inderdaad trek’, voegde ze eraan toe met een plagende blik op Leliesneeuw, wiens maag rommelde. ‘Ik kom straks nog even langs, eerst moet ik op vispatrouille’, miauwde de witte kater en wurmde zich het hol uit. ‘Wil jij ook, Egelklaver?’ vroeg Schaapbont terwijl ze de vis doormidden hapte. Egelklaver schudde haar kop. ‘Nee dank je, ik heb al een waterrat op.’

Schaapbont nam zelf het kleinste stuk en keek geamuseerd naar haar jongen. Ze hadden inmiddels hun ogen open, die nu nog allemaal blauw waren. Leliesneeuws jongen hadden allang hun definitieve oogkleur gekregen. ‘Bosbeskit, niet bijten’, wees ze haar bruin met wit gevlekte dochter terecht. Het poesje had haar klauwen speels in Egelklavers staart geslagen. ‘Daskit, ga eens van Woudkits rug af’, murmelde Schaapbont liefdevol. Het laatste katje, Kalmkit, lag te slapen en rolde op en neer waaraan ze kon zien dat hij droomde.

‘Raad eens!’ Ze draaide vliegensvlug haar kop om en zag Sparrenzang binnenstormen. Bosbeskit schrok zich dood en verborg zich vlug achter Egelklavers staart. ‘Sorry’, verontschuldigde Schaapbonts broer zich. ‘Maar ik heb zojuist mijn eerste patrouille geleid!’ voegde hij er trots aan toe. Ze kon niet anders dan jaloers zijn, maar probeerde zo opgewekt mogelijk te kijken. ‘Dat is fantastisch’, miauwde ze met prikkende poten van schuld.

Sparrenzang verliet de kraamkamer. ‘Zeg’, begon Leliesneeuw opeens. Schaapbont spitste geïnteresseerd haar oren bij diens ernstige toon. ‘Wie is die bruine kater daar? Hij lijkt ongelukkig te zijn.’ Ze gebaarde met haar staart richting Schorspluim. ‘Oh, vast niks bijzonders’, mompelde Schaapbont. Haar hart deed pijn van de leugen. Ze wist niet hoe erg Schorspluim eronder geleden had dat ze kittens had gekregen met Maanvonk en niet met hem, maar nu ze erover nadacht gedroeg hij zich inderdaad vreemd. Hij sprong niet meer voortdurend op en neer en al zijn enthousiasme leek verdwenen te zijn. ‘Hij zal wel weer bijtrekken’, wekte Egelklaver haar uit haar gedachten. Schaapbont herinnerde zich dat Schorspluim de zoon was van de moederkat. ‘Voorlopig moeten we hem maar gewoon met rust laten. Dat helpt soms het beste.’

Schaapbont wist niet of ze het daarmee eens kon zijn. Wat geneest een gebroken hart? Of heeft Egelklaver gelijk, en zal alleen de tijd dat doen?

Hoofdstuk 4 (Schorspluim)[]

Schorspluim werkte net met snelle happen een vis naar binnen, toen er een vacht langs de zijne streek. Het was Zwemvleugel. ‘Ja, wat moet je?’ bromde hij slechtgehumeurd. Zijn vorige mentor haalde haar staart over zijn flank. ‘Je hebt jezelf al in geen dagen meer verzorgd. Geloof me, je ziet eruit alsof je net met de hele SchaduwClan hebt gevochten.’ Was dat het maar. Wonden aan de buitenkant zijn tenminste te helen. ‘Kom op, laat me je wassen’, drong de poes aan. Toen hij niet protesteerde begon ze zijn vacht te likken en het ritmische geluid deed hem kalmeren. ‘Hoe gaat het met Zalmstroom?’ vroeg hij nieuwsgierig. De witte poes, die tevens de zus van Zwemvleugel was, had ernstige verwondingen opgelopen in het gevecht van ongeveer een halve maan geleden. ‘Beekgloed begint optimistisch te worden’, miauwde Zwemvleugel met een opgeluchte toon in haar stem. ‘Eerst was het niet zeker of ze het ging halen, maar na nog een paar dagen rust zal ze langzaam haar krijgerstaken weer op kunnen pakken. Nou je het zegt, ik had beloofd om haar eten te brengen.’ Ze murmelde een afscheid en trippelde weg, in de richting van het medicijnhol.

Hij gaapte en rekte zich uit. Misschien had Vlekoog hem nodig voor een patrouille? Schorspluim liep op de Hogesteen af en zag Vlekoog aan de voet ervan zitten. ‘Sparrenzang, jij leidt deze patrouille. Neem Vuurpoot, Maanvonk en… wie wil er nog meer mee?’ Schorspluim barstte opeens van het verlangen om het kamp te verlaten. ‘Mag ik mee?’ vroeg hij aan Sparrenzang. Normaal was hij gewoon meegegaan, alsof hem die gestreepte krijgskat wat kon schelen, maar nu was hij opeens een “uitverkorene” van de SterrenClan. Iedereen had eerbied voor hem.

‘Eh… ja, tuurlijk’, miauwde Sparrenzang verbaasd. Schorspluim knikte hem toe en sloot zich aan bij het groepje katten. Zolang ik maar niet naast Maanvonk loop, dacht hij ongelukkig en besloot om zich bij Vuurpoot te voegen. De rode leerling keek hem enthousiast aan. ‘Als ik nog langer in het kamp moest blijven, waren mijn poten aan de grond vast gegroeid’, verklaarde ze. ‘En het is al helemaal fantastisch dat Sparrenzang deze patrouille leidt!’ Schorspluim had zelf geen idee wanneer het zijn beurt was, hij was de laatste tijd zo weinig betrokken geweest bij het Clanleven dat hij geen flauw idee had hoe Schaapbonts kittens überhaupt heetten en of Vuurpoot haar negende maan gepasseerd was.

‘Kijk!’ riep Vuurpoot opgewonden uit en stoof op een vlinder af, die op haar neus ging zitten. Sparrenzang mauwde geamuseerd en trippelde achter haar aan om te zien of ze niet in de problemen zou komen. Schorspluim besefte ongemakkelijk dat hij alleen achterbleef met Maanvonk. ‘Eh… lekker weertje hè?’ mompelde hij tegen de witte kater, die knikte. ‘Zekers. Ik ben blij dat bladkaal voorbij is.’ Schorspluim wilde zichzelf ertoe zetten om te zeggen dat hij van Schaapbont hield, maar hij kon het niet. ‘Ik ruik muis’, hakkelde hij snel en sprong weg. Grote SterrenClan, wat is er met me aan de hand?!

Hoofdstuk 5[]

Sparrenzang deed zijn ogen open. Zijn spieren voelden stijf aan, het had weer eens geregend. ‘Wat een hondenweer!’ klaagde Steenvuur naast hem. De bruine kater kwam rillend overeind en trippelde het hol uit. Sparrenzang volgde zijn voorbeeld en voelde tot zijn opluchting de zon op zijn vacht schijnen. Ondanks de stortbui van vannacht leek het toch nog een mooie dag te worden, en het eerste wat hij deed was langsgaan bij Beekgloed. De blauwgrijze poes was gisteren naar de Maansteen geweest en hij was benieuwd of ze een SterrenClankat had gezien.

‘Ha, Beekgloed’, begroette hij de medicijnkat. Ze was bezig met het sorteren van kruiden, terwijl ze een schuin oog op Zalmstroom hield. De witte poes lag in een mosnest aan de rand van het hol en leek diep te slapen. ‘Niet zo luid’, siste Beekgloed en sloop op hem af. ‘Ze lijkt de laatste nachten goed te slapen… eindelijk. Maar goed, waar kwam je voor?’ Hij kuchte zacht. ‘Heb je gisternacht een SterrenClankrijger gezien?’ De poes leek even te twijfelen, alsof ze hem niet wilde ontmoedigen, en slaakte tenslotte een zucht. ‘Nee. Er was niemand, bij geen enkele Clan. Ik heb ze verteld wat er aan de hand is, en ook over jouw en Schaapbonts taak.’ Sparrenzang wist dat medicijnkatten liever niks voor elkaar geheim hielden en dat hun loyaliteit ver over de normale Clangrenzen reikte. Toch voelde hij zijn vacht prikken bij het besef dat iedereen nu wist dat het lot van de SterrenClan gedeeltelijk in zijn poten lag. ‘De andere Clans moesten dit weten’, verzekerde Beekgloed hem alsof ze zijn gedachten kon lezen. ‘Jullie krijgers snappen dat misschien niet, maar vertrouw me maar.’ Ik kan nu niet anders, dacht hij grimmig, maar hield wijselijk zijn mond.

‘Nog maar iets meer dan een halve maan voor de eindstrijd’, mompelde hij tegen de medicijnkat. Haar ogen stonden zorgelijk. ‘Inderdaad. Het wordt tijd dat jullie je voorbereiden.’ Sparrenzang wist dat ze gelijk had, maar hoe? Welke voorbereiding kon goed genoeg zijn om tegen een heel leger op te kunnen? Hij had geen flauw idee.

‘Laat alle katten van de RivierClan zich onderaan de Hogesteen verzamelen voor een Clanvergadering!’ klonk de stem van Morgenster. Sparrenzang trippelde op haar af, nieuwsgierigheid knaagde aan hem. Wat is er zo dringend om een Clanvergadering bijeen te roepen? ‘Maanvonk, wil jij Leliesneeuw halen?’ vroeg Morgenster terwijl ze op haar tenen wiegde. ‘Het is tijd voor haar om officieel deel uit te gaan maken van onze Clan.’ Op de een of andere manier vond Sparrenzang het fijn dat de zwarte poes dit voorrecht gegund werd. Misschien zouden alle katten, inclusief Steenvuur en Kervelklauw, haar dan accepteren. Hij zag de voormalige SchaduwClanpoes opgewonden uit de kraamkamer komen. Een van haar jongen, een grijs katertje, volgde haar, maar Schaapbont trok hem zachtjes naar zich toe. ‘De zorg van de kittens wordt gedragen door alle moederkatten’, miauwde hij tegen niemand in het bijzonder. ‘Leliesneeuw’, begon Morgenster plechtig. ‘Zweer jij al jouw kracht aan je nieuwe Clan te wijden?’ De zwarte poes keek naar haar op met stralende ogen. ‘Ik zweer het.’ Morgenster verhief haar stem. ‘Dan zullen we jou vanaf nu kennen als de RivierClankat Leliesneeuw. Moge de SterrenClan je pad verlichten.’

Hoofdstuk 6[]

‘Leliesneeuw! Leliesneeuw!’ joelde Schaapbont vanuit de kraamkamer. Ze zag geamuseerd hoe Leliesneeuws jongen ook meededen, met hoge piepstemmetjes en kreten die tot aan de SterrenClan reikten. Haar eigen jongen lagen te slapen, maar Woudkit werd wakker. ‘Wat is er, mama?’ vroeg ze nieuwsgierig. Schaapbont gaf het kleine, bruin gevlekte poesje een neusje. ‘Leliesneeuw is nu officieel lid van onze Clan.’ Woudkit keek haar niet-begrijpend aan. ‘Maar dat was ze toch altijd al? Toch mama?’ Schaapbont zuchtte zacht. ‘Nee, liefje. Jullie weten het nog niet, maar ze is geboren in de SchaduwClan. Daar is een heel gemene leider, dus ze nam haar kittens mee naar onze Clan.’ Woudkit keek haar met grote oogjes aan. ‘En wat wilde de gemene leider doen, mam?’ Ze likte het kleintje over haar oor. ‘Dat is niet bestemd voor donzige kittenoortjes. Hoe dan ook, Leliesneeuws jongen zijn jullie halfbroertjes en -zusjes. Hun papa is namelijk ook Maanvonk.’ Kalmkit, het roodbruine katertje, was opeens klaarwakker. ‘Maanvonk is de beste!’ miauwde hij overtuigd en kreeg zijn bijval van Leliesneeuws jongen, net toen de witte kater binnenstapte. ‘Ik hoorde mijn naam?’ merkte hij liefdevol op en streelde Kalmkit met zijn staart. ‘Je bent populair onder je jongen, Maanvonk’, snorde Schaapbont. Ze kreeg plotseling een ongemakkelijk voorgevoel toen ze Maanvonk, met zijn witte vacht, zo naast de bruinharige Kalmkit zag staan. ‘Ik ga even een luchtje scheppen. Let jij even op de kittens?’ Voordat Maanvonk kon protesteren spurtte ze weg.

Daar, aan de rand van het kamp, zat Schorspluim. Had ze het nou goed gezien? Had hij precies dezelfde zwarte streep op zijn kop als die Kalmkit had? Schaapbont haalde diep adem. Misschien verbeeld ik het me maar. Nonchalant trippelde ze op Schorspluim af. ‘Hallo’, mompelde de bruine krijgskat. Schaapbont keek hem onderzoekend aan, het was niets voor hem om zo stil te zijn. Meestal was hij zo enthousiast als een… kitten.

Nee. Dat kan niet. Ik houd van Maanvonk. Hij is de beste kater van de wereld! Ik vind Schorspluim niet leuk! Nee, die irritante kater? Nee! Nee, hij is de vader niet! Haar gedachten waren zo razend en verwarrend alsof er een storm in haar kop woedde. Nee! Maanvonk is de vader! Maanvonk! Schorspluim keek haar bezorgd aan. ‘Gaat het?’

Schaapbont zag de liefdevolle blik in zijn ogen en leek alles opnieuw te beleven, die nachten waarin ze samen met Schorspluim op een boomstronk had gezeten, kijkend naar de maan. Maar ook de nachten die ze samen met Maanvonk had doorgebracht, en het gelukkige gevoel wat ze toen steeds had. Ze had zo lang getwijfeld en uiteindelijk wist ze dat ze verder wilde met Maanvonk. Maar die beslissing had ze te laat gemaakt, wist ze nu.

Waarom hadden Kalmkit en Woudkit zo’n bruine kleur? Het was niet Cirkelsteen geweest, hun grootvader. Het was Schorspluim geweest. Waarom had Kalmkit precies diezelfde, zwarte streep op zijn kop? Dat was ook Schorspluim. Waarom hadden Bosbeskit en Daskit nou wit in hun vacht? Dat kwam niet van Maanvonk, dat kwam gewoon van haarzelf. Wanhopig staarde ze Schorspluim aan.

Grote SterrenClan. Hoe kon ik er zo naast zitten? Wat heb ik gedaan?!

Hoofdstuk 7[]

Sparrenzang deed zijn ogen open. Hij bevond zich op een mistige weide, het gras kriebelde aan zijn poten. ‘Hallo?’ miauwde hij voorzichtig. ‘Is hier iemand?’ Er kwam geen reactie. Langzaam, met kleine stappen, trippelde hij naar voren. Daar stegen rookwolken op uit de grond met een onheilspellend gesis en hij werd licht in zijn hoofd. Plotseling schreeuwde hij het uit. Twee vuurrode ogen brandden in zijn gedachten, en fluisterden hem toe: ‘Denk jij dat je van mij kunt winnen?’ Hij had de stem nog nooit gehoord, maar instinctief wist hij dat het Braamster was. ‘Ik kan het in ieder geval proberen’, siste Sparrenzang met op elkaar geklemde tanden. De pijn in zijn hoofd werd sterker. ‘Dapper, dapper. Maar je zult niet winnen. Jij zult…’ De vuurrode ogen verdwenen langzaam en in de verte meende Sparrenzang een kreet van frustratie te horen. De tiran verloor zijn grip op Sparrenzangs gedachten en zijn stem ging verloren in het steeds harder wordende gesis van de rook, die Sparrenzang nu omhulde. Hij kuchte, de rook schuurde in zijn longen en alles werd zwart.

Met een schok werd hij wakker. Zijn keel deed nog steeds pijn, al wist hij dat het een droom was geweest. Maar Braamsters stem was echt, dacht hij huiverend. Die klonk zo vol haat, dat kunnen mijn gedachten niet verzonnen hebben. Toen hij opstond voelde hij een kleine pijnsteek in zijn kop, maar Sparrenzang negeerde het. Ook zijn poten voelden aan alsof hij zojuist door het hele woud was gerend. ‘Schaapbont?’ vroeg hij toen zijn zus voorbij stormde. ‘Wat is er?’ Maar de moederkat keek niet om, ze had een doodongelukkige blik in haar ogen. Heeft zij ook de droom gehad? Hij besloot haar met rust te laten, al knaagde nieuwsgierigheid aan hem van zijn oren tot het puntje van zijn staart.

‘Sparrenzang!’ riep een stem uit. Het was zijn vader, Ringstaart, die met een ongeruste blik richting de kraamkamer keek. ‘Weet jij wat er met Schaapbont is? Ze lijkt helemaal van slag!’ miauwde de zwart-witte kater. Sparrenzang haalde zijn schouders op. ‘Ik-ik weet het niet. Ze zal wel ruzie hebben gemaakt met Maanvonk of zo.’ Maar de witte kater kwam nu pas het krijgershol uit, zijn vacht glanzend in het vroege zonlicht. ‘Ze leek gisteravond ook al zo afwezig’, mompelde Ringstaart. ‘Ik weet niet of de voorspelling haar goed heeft gedaan.’ Plotseling schoot Sparrenzang te binnen wat Cirkelsteen laatst had gezegd, toen ze met hem gepraat hadden bij de Maansteen. ‘Jij wist van de voorspelling, hè?’ mompelde hij tegen zijn vader. Ringstaart keek verrast op. ‘Ja, dat klopt. Cirkelsteen heeft het me verteld, net na jullie geboorte. Hij zei dat het beter was dat jullie zelf je krachten zouden ontdekken.’ Sparrenzang knikte hem toe; hij wist niet of hij boos moest zijn op zijn vader. Voordat hij nog iets kon zeggen, liep Ringstaart weg.

‘Hallo!’ miauwde Schorspluim vrolijk en sprong op hem af. ‘Hoe gaat het ermee?’ Sparrenzang knipperde verbaasd met zijn ogen. ‘Je hing gisteren nog rond als een of andere natte paddenstoel. Wat heeft jou zo vrolijk gemaakt?’ Schorspluim wendde zijn kop af en Sparrenzang gokte dat het iets was wat hij niet hoefde te weten, dus volgde hij maar de blik van de jonge krijgskat. Daar kwam Maanvonk het kamp in met hangende staart. Schaapbont trippelde hem achterna, maar de witte kater draaide zich om, miauwde iets onverstaanbaars en spurtte weg. Moedeloos bleef Sparrenzangs zus achter in de schaduwen van de kampwand. Wat is er aan de hand?

Hoofdstuk 8[]

Schorspluim keek haar nieuwsgierig aan. ‘Wat is er?’ Zijn stem bracht Schaapbont terug naar de werkelijkheid, de afschuwelijke werkelijkheid. ‘Heb je je ooit weleens afgevraagd waarom jij en Kalmkit precies dezelfde zwarte streep op jullie kop hebben?’ Schorspluim knipperde met zijn ogen. ‘Nee, eerlijk gezegd was dat me niet eens opgevallen.’ Ze haalde diep adem en zocht naar de juiste woorden. ‘Het spijt me zo, Schorspluim. Ik-ik had misschien definitief tussen jou en Maanvonk moeten kiezen voordat ik in verwachting was…’ Nu kan ik niet meer terug. ‘…maar dat is gebeurd. Jij bent de vader van mijn jongen.’

Schaapbont verwachtte schok, woede en verdriet, maar er was niks van dat alles. Nee, Schorspluim keek haar juist dolgelukkig aan. ‘Dat is fantastisch!’ barstte hij uit. ‘Dus het zijn mijn jongen? Ze hebben mijn bloed?’ Verslagen staarde ze naar haar poten; Schorspluim leek de ernst van de situatie niet te begrijpen. ‘Wat moet ik nu tegen Maanvonk zeggen?’ bracht ze uit. ‘Hij houdt zoveel van de kittens! Misschien is het beter om het niet tegen hem te vertellen.’ Schorspluim keek haar aan met een liefdevolle blik. ‘Schaapbont, waarom zouden we het geheim houden? Haast alle geheimen komen ooit naar boven, tijdens het leven of in de dood. De schok zal des te groter zijn als Maanvonk het zelf ontdekt. Het is jouw beslissing, maar alsjeblieft, denk goed na. Hoe eerder je het doet, hoe beter.’

Ze dacht goed na over Schorspluims woorden en gaf hem een snelle lik. ‘Bedankt. Ik ga het hem vertellen.’ Schaapbont voelde een golf van misselijkheid toen ze Maanvonk in de verte zag zitten, hij was voor de kraamkamer aan het spelen met Wolkenkit en Kalmkit. ‘Succes’, murmelde Schorspluim en gaf haar een zetje. Met een snel kloppend hart trippelde ze op haar partner af, wetend dat dit gesprek alles zou veranderen. ‘Jullie worden fantastische krijgers, dat zie ik nu al’, prees Maanvonk zijn jongen. Kalmkit snorde voldaan en Wolkenkit keek met stralende ogen op naar zijn vader. ‘Maanvonk?’ vroeg Schaapbont met verstikte stem. ‘Ik moet even met je praten. Ergens waar niemand ons kan horen.’

De nieuwsgierigheid vloeide van Maanvonk af toen ze verder van het kamp verwijderd raakten. De oude treurwilg, besloot Schaapbont en begon harder te lopen. Ze zag erg tegen het gesprek op, maar tegelijkertijd wilde ze het zo snel mogelijk achter de rug hebben. “Hoe eerder je het doet, hoe beter” had Schorspluim gezegd. Ze besloot om er niet omheen te draaien en zodra ze bij de oude treurwilg waren, ging Schaapbont zitten. Maanvonk bleef behoedzaam staan. ‘Ik moet je wat vertellen’, bracht ze uit. ‘Dat had ik al door, ja’, miauwde de witte kater met twinkelende ogen van plagerigheid. Hij heeft geen idee… ‘Jij bent niet de vader van mijn jongen. Ik had zo graag gewild dat het anders was gelopen, maar het was gewoon… pech. Ik dacht dat jij het was, Maanvonk, ik wist het zeker!’ De witte kater staarde haar aan alsof hij het echt niet kon geloven. ‘Maar-maar-maar wie is de vader dan?’ hakkelde hij verschrikt.

Ze durfde hem niet in de ogen te kijken toen ze het zei. ‘Schorspluim.’

Hoofdstuk 9 (Maanvonk)[]

Maanvonk staarde zijn partner verschrikt aan en voelde verdriet in zich opwellen als een allesvernietigende stormgolf. ‘Schorspluim?’ bracht hij uit. ‘Maar… maar… ik dacht dat je hem haatte!’ Schaapbont keek hem wanhopig aan. ‘Dat dacht ik ook eerst, oh, het is allemaal verkeerd gelopen!’ Maanvonk kreeg tranen in zijn ogen. ‘Ja ja! Ben jij nu opeens het slachtoffer? Je hebt gelogen, me bedrogen! Ik hield van je kittens, meer dan die van Leliesneeuw!’ Zijn woede overheerste alles. ‘WAT HEB JE GEDAAN?!’

Hij zag dat Schaapbont terugdeinsde. ‘Alsjeblieft, doe met mij wat je wilt, maar laat de jongen leven!’ Maanvonk zakte ineen. ‘Jij denkt dat ik de kittens pijn zou doen’, fluisterde hij gebroken. ‘Jij denkt dat ik jou zou vermoorden? Wat is er met je gebeurd?’ Schaapbonts ogen vertroebelden van spijt. ‘Het spijt me, ik bedoelde het niet zo…’ Maanvonks hart leek te breken van verdriet. ‘Jij denkt dat ik een moordenaar ben. Ik hield van de kittens, Schaapbont, en ik houd nog steeds van ze. Ik zal ze nooit pijn doen, en ik zal een betere vader voor hun zijn dan Schorspluim ooit is geweest.’ Hij zag dat Schaapbont verslapte van opluchting. ‘Dank je wel, Maanvonk. Ik wist wel dat je…’ Maanvonk draaide zich naar haar om met vurige ogen. ‘Maar met jou hoef ik niks meer te maken te hebben! Schorspluim mag je hebben!’ Na die zin spurtte hij weg, richting het kamp.

Schaapbont achtervolgde hem en riep hem na, en na een tijdje kwam Maanvonk tot stilstand voor de beek. ‘Ik wist het niet!’ bracht de zwart-witte poes uit. ‘Ik zweer het!’ Hij stapte door en gaf geen kik toen het water zijn buikvacht doorweekte. ‘Je had het wel kunnen weten’, grauwde hij. ‘Als je niet zo’n muizenbrein was.’ Zijn hart kromp ineen van schuld, wetend dat hij Schaapbont nooit had willen uitschelden. Hij rende het kamp in en stortte zich in het krijgershol, waar hij bleef liggen met zijn poten onder zijn kop gevouwen.

Woudkit, Kalmkit, Daskit, Bosbeskit. Ze waren mijn bloed, dat heeft ze me altijd verteld. Ze heeft gelogen. Ik ben hun vader niet, maar ik houd van ze! Meer dan de zon die mijn vacht verwarmd of de rivier die mijn poten verkoeld. Waar heb ik dit aan verdiend?

Hij werd wakker gemaakt door een poot in zijn zij en zag, tot zijn irritatie, dat Schorspluim over hem heen gebogen stond. ‘Wat je ook denkt, het is niet mijn schuld’, fluisterde de bruine kater vol pijn. ‘Ik-ik wist het niet. Ik vind je een geweldige kat, Maanvonk, en ik had je de waarheid verteld als ik die wist. Geloof me alsjeblieft!’ Maanvonks woede ebde weg en er bleef alleen verschrikkelijk verdriet achter. ‘Het is niet jouw schuld, of die van de kittens. Het is Schaapbonts schuld. Ik hoef geen woord meer met haar te wisselen.’ Schorspluim verliet achterwaarts het hol, waarschijnlijk om naar de kraamkamer toe te gaan.

Ik haat je niet, Schaapbont. Ik hoef alleen niks, maar dan ook niks meer met je te maken te hebben.

Hoofdstuk 10[]

Het schokkende nieuws was als een lopend vuurtje door het kamp gegaan, en er werd volop over geroddeld. Sparrenzang kromp ineen van medelijden toen haar zus, met hangende staart, richting de hoop verse prooi liep. ‘Leugenaar!’ riep Zalmstroom en porde haar weg van de hoop, met haar manke poot opgetrokken. Zalmstrooms verwondingen van het gevecht waren nog steeds niet helemaal genezen. Ook de andere katten wendden afkeurend hun koppen af toen Schaapbont aarzelend een paar stappen in hun richting zette. Waar heeft ze dit aan verdiend? Ze wist het niet! ging het woedend door Sparrenzang heen.

Schaapbont pakte onzeker een vis en schuifelde achteruit de menigte uit, waar Schorspluim op haar wachtte. De bruine kater gaf zijn partner een lik en demonstratief liep hij met haar mee, richting de kraamkamer. Leliesneeuw verwelkomde de zwart-witte poes met meelevend gemurmel en Sparrenzang wedde dat ze al een warm mosnest voor haar had klaargemaakt. Leliesneeuw en Schorspluim vergeven het haar ten minste.

Sparrenzang hief nieuwsgierig zijn kop op toen Morgenster, die het gebeuren gade had geslagen, boos op de katten rond de hoop af beende. ‘Wat denken jullie wel? Voor Schaapbont is dit ook alleen maar ellende, vergeet dat niet. Ga iets nuttigs doen.’ Haar snauwende toon dreef de katten weg van hun eten en Vlekoog riep de krijgers bij zich om patrouilles in te delen. Beekgloed, de medicijnkat, keek haar leider begripvol aan. ‘Je zat er helemaal doorheen, nietwaar?’ Morgenster brieste instemmend. ‘Inderdaad. Schaapbont had het kunnen weten, maar ze hoeft daar niet voor gestraft te worden.’ Sparrenzang spitste zijn oren, blij dat de Clanleider Schaapbont niks leek te verwijten. ‘En Maanvonk dan?’ vroeg Beekgloed aarzelend. ‘Je zoon ligt al de hele tijd in zijn nest. Niets lijkt hem blij te kunnen maken.’ Morgenster keek de blauwgrijze poes met halfdicht geknepen ogen aan. ‘Hij is een krijger, Beekgloed. Ik ga hem geen speciale behandeling geven, enkel omdat het mijn zoon is. Ik zou het wel willen’, voegde ze eraan toe. ‘Maar Steenvuur denkt al dat ik hem voortrek. Maanvonk moet hier alleen doorheen.’ Sparrenzang wist dat Morgenster al een paar keer ervan was beschuldigd dat ze haar zoon voortrok, en dat die beschuldigingen haar erg veel pijn hadden gedaan.

Hij wilde eigenlijk zijn zus en Maanvonk gaan troosten, maar Vlekoog riep hem. ‘Grenspatrouille’, miauwde de stevig gebouwde, zwart-witte kater. ‘Ik leid hem. Vuurpoot en Ringstaart gaan ook mee.’ Sparrenzang voelde zijn hart een sprongetje maken. Zijn vader, zijn vriendin en de Clancommandant. Dit kon nog eens gezellig worden! Vuurpoot en haar mentor kwamen aanlopen; hij zag dat de snorren van de rode poes trilden. ‘Het is warm!’ miauwde Ringstaart goedgehumeurd. ‘Als Vuurpoot haar mond houdt, is er wellicht wel kans om een veldmuisje of twee buit te maken.’ Hij gaf zijn leerling een plagend duwtje.

Sparrenzang voelde zich weer iets beter toen hij met zijn vrienden langs de WindClangrens trippelde, zijn gehoor op scherp om ook maar het minste geluidje van vijandelijke krijgers op te vangen. Zal Schaapbont het krijgersleven missen? dacht Sparrenzang. Maar ze heeft Schorspluim en haar jongen. En die zullen nooit van haar afgenomen worden, daar zal ik voor zorgen.

Hoofdstuk 11[]

Het was bijna zonhoog en buiten de kraamkamer floten de vogels hun mooiste lied. Schaapbont voelde zich nog steeds gekweld door de reactie van de Clan, en door een paar rietstengels heen zag ze hoe Maanvonk het krijgershol uit kwam. Enkele katten trippelden bezorgd op hem af, terwijl anderen hem meelevend aanstaarden. Zal het ooit weer goed komen tussen ons? dacht ze vol verdriet. Schorspluim lag naast haar en waste haar oren. Ze hadden samen besloten om de kittens niks meer te vertellen over hun band met Maanvonk, hopend dat de kleintjes zich niet meer zouden herinneren dat Maanvonk ooit hun “vader” was. ‘Dus dit is… Kalmkit’, miauwde Schorspluim teder bij het zien van de roodbruine kit. ‘Hij is de verst ontwikkelde’, legde Schaapbont uit. ‘Hij kan al de sluiphouding. Laat het je papa maar eens zien, kleintje.’ Kalmkit keek vreemd op bij het horen van het woord “papa” en knipperde met zijn ogen. ‘Maanvonk is toch onze papa?’ Schaapbont beet haar kiezen op elkaar. ‘Dat… dat dachten we even. Schorspluim is nu jullie vader.’ Kalmkit dook aarzelend in de sluiphouding en sloop een paar stappen naar voren. ‘Supergoed!’ snorde Schorspluim. ‘Dat kon ik niet, hoor, toen ik jouw leeftijd had.’ Kalmkit sprong vrolijk op. ‘Dank je!’ spinde hij. ‘Ik kan ook al deze.’ Hij rolde op zijn ruggetje en sprong toen weer met veel kracht op. ‘Heeft Maanvonk me geleerd’, voegde hij eraan toe. ‘Hij zegt dat ik een hele goede krijger word!’ Schorspluim keek hem liefdevol aan. ‘Ik geloof dat hij gelijk heeft.’

Schaapbont riep Bosbeskit en Woudkit bij zich. De twee katjes hadden elkaars vacht verzorgd en keken hun stralend aan. ‘Dit zijn Bosbeskit en Woudkit’, stelde Schaapbont haar dochters voor en legde beurtelings haar staart op hun linkerschouder. ‘Dit is jullie vader, Schorspluim.’ Opgelucht stelden de twee geen verdere vragen. ‘En dit is dan tot slot Daskit’, verklaarde Schaapbont. ‘Hij is de slaapkop.’ Schorspluim leek te smelten bij de ronde oogjes van het zwart-witte katertje. ‘Mrrrauw’, snorde Daskit terwijl hij overeind krabbelde. ‘Jij hebt een dikke vacht!’ Schorspluim keek hem geamuseerd aan en de vier kittens begonnen met zijn staart te spelen. Dat zit wel goed, het lijkt net alsof Schorspluim al manen vader is.

Toen kwam Maanvonk de kraamkamer binnen. ‘Hallo’, miauwde Schaapbont aarzelend. ‘Hoe gaat het met je? Het spijt me zo, ik…’ Maar de witte kater begon, dwars door haar zin heen, met Leliesneeuw te praten. ‘Hoe gaat het met de jongen? Ha, Wolkenkit!’ snorde hij toen het witte katertje op hem af stormde. ‘En daar hebben we Kalmkit’, voegde hij er teder aan toe toen Schaapbonts zoon zich losmaakte van Schorspluim om de witte kater een neusje te geven. Hij behandelt hem gewoon alsof er niks veranderd is. Volgens mij had hij gelijk, en zal hij een betere vader voor ze zijn dan Schorspluim zou kunnen worden. Tot haar opluchting zag ze dat Bosbes-, Woud- en Daskit nog steeds rondom hun vader hingen. Misschien is dit toch niet zo’n verschrikkelijke ramp. Toch kon ze de blik van Maanvonk niet uit haar hoofd zetten, vol verdriet en woede, toen hij had gezegd dat hij niks meer met haar te maken wilde hebben.

Hoofdstuk 12[]

Sparrenzang werd wakker toen een poot in zijn zij porde. Geïrriteerd keek hij op, zijn prachtige muizenvang-droom was zo levensecht geweest… Sinds die droom van een paar dagen geleden had Braamster niet langer meer zijn slaap verstoord, al meende Sparrenzang soms af en toe zijn zware stem te horen. ‘Word wakker!’ siste een kat nu boos. ‘Ze wachten op ons. Vispatrouille, weet je wel?’ Sparrenzang slaakte een grote gaap en zag dat Vissenschub over hem heen gebogen stond. ‘Jaja, ik kom al.’ Ik was helemaal vergeten dat ik daarvoor was uitgekozen, dacht hij schuldbewust. Snuivend verliet Vissenschub het hol, zijn zware poten stampten op het mos. ‘Mag een kat dan nooit eens uitslapen?’ riep Ringstaart hem na met iets van een geamuseerde ondertoon in zijn stem, al hoorde Vissenschub het niet meer. ‘Sorry’, mompelde Sparrenzang en streek met zijn vacht tegen die van zijn vader voordat hij ook wegliep.

‘Ziezo, daar hebben we onze slaapmuis’, miauwde Miervoet. ‘Vissenschub is alvast vooruit gegaan, ongeduldig als hij is. Goede nacht gehad?’ voegde de donkerrode kater eraan toe. Sparrenzang knikte, maar bleef zwijgen. Miervoet ging hem voor en liet zich langzaam door zijn poten zakken zodat het water zijn zachte buikvacht doorweekte. Het was een heerlijke ochtend, ongewoon heet voor nieuwblad, en Sparrenzang volgde zijn vroegere mentor. Het kalm stromende, koele water spoelde tegen zijn poten aan en maakte hem weer helemaal wakker. De energie vloeide van hem af en stroomde door zijn aderen. ‘Ik ben er klaar voor’, verklaarde Sparrenzang terwijl de doorweekte Miervoet op de kant klauterde. ‘Kom op dan’, snorde die geamuseerd en spurtte vooruit. De wind woei door Sparrenzangs vacht en hij had moeite om een voldane, trotse kreet te onderdrukken. ‘Vanavond is een Grote Vergadering’, hijgde Miervoet onder het rennen. ‘Wil jij erheen?’ Sparrenzang haalde zijn schouders op en sprong over een grote, kronkelige tak. ‘Ik weet het niet. Beekgloed heeft alles verteld aan de andere medicijnkatten.’ Hij voelde een golf van opkomende misselijkheid toen hij eraan dacht hoe de andere Clans hem aan zouden kijken. Zijn Clangenoten kenden hem ten minste, en al behandelden ze hem nu met eer, ze gedroegen zich niet anders in zijn zichtveld. De andere Clans zouden denken dat hij een soort god was, een kat die was gestuurd door de SterrenClan om al hun problemen op te lossen. Maar dat ben ik niet. Hij struikelde over een graspol, maar herstelde zich binnen een tel en rende weer door. Ik weet niet eens alles wat ik met mijn krachten kan. Schaapbont en ik zullen jammerlijk falen…

Het was nog warmer geworden toen ze aankwamen bij de oever van de rivier. Vissenschub liep hen tegemoet, een grote vis in zijn bek. ‘Het is heerlijk warm, vind je niet?’ begroette Miervoet de krijgskat. ‘Zeker’, was die het met hem eens en legde zijn vis neer. ‘Groenblad zal wel weer droogte geven. We moeten genieten van de rivier, zolang het nog kan.’ Sparrenzang herinnerde zich zijn laatste Groenblad, toen hij een leerling was geweest. Het waterpeil had laag gestaan; toch zwommen er genoeg vissen rond om geen honger te lijden. Bladkaal was erger geweest, toen ijs de rivier had bedekt. En toen Schijnselmist verdronk. Wij zijn zwemmers! We horen niet te verdrinken! dacht hij met iets van angst. Maar bladkaal was nog ver weg, en het was tijd om te gaan genieten van de warmere seizoenen.

Hoofdstuk 13 (Steenspreker)[]

‘Stam der Eeuwige Jacht, toon mij uw wil. In poel van water, in vlucht van vogel of in val van blad. Toon het mij, toon het mij!’ Steenspreker hoorde dat er een wanhopige, smekende ondertoon in de zinnen zat. Er kwam geen enkel teken van zijn voorvaderen, hij hield zijn adem in. Het was zo stil dat hij de druppels kon horen vallen in de glinsterende poelen. Steenspreker uitte een kreet van frustratie. ‘Wat is er? Ben ik niet de juiste kat? Jullie hebben nog nooit tegen me gesproken! Was alles wat de Steensprekers zeiden dan een leugen? Bestaan jullie niet?’ Hij jammerde als een kleine kitten en hurkte neer, kijkend naar de poel onder hem, die zijn gezicht weerspiegelde. Woedend sloeg hij met zijn poot naar het water en vernielde zijn spiegelbeeld.

“Steenspreker.” De naam werd meegevoerd door de wind, de kille grot in, en weerkaatste op de stenen wanden. Steenspreker schoot overeind, zijn nekharen overeind van de kou en de schrik. ‘Ja, dat ben ik’, ademde hij. ‘Stam der Eeuwige Jacht, toon mij uw wil.’ Een blad werd de grot ingevoerd. Steenspreker viste het uit de lucht en bekeek het. De nerven leken licht te geven in het maanlicht en hij keek ontroerd naar boven, waar hij door een klein gat in het plafond de sterren kon zien. ‘Dank jullie. Ik wist wel dat jullie me niet vergeten waren.’ Nu richtte hij zijn aandacht weer op het blad wat, voor zover hij wist, nergens in de bergen groeide. Het moest van ver komen, van de plek waar hij nooit geweest was. Toen hij met een scherpe klauw langs het blad sneed, scheurde het niet. De wil van zijn voorouders was duidelijk.

‘Alleen het Woud kan mijn Stam redden’, verklaarde hij voor zichzelf. ‘Maar hoe? Leven er katten in het woud?’ “Jij moet het woud gaan halen”, echode een zware stem, die van alle katten die hij ooit had gekend leek te komen. “Stuur een paar dappere grotwachten naar de Grote Rots.” Steenspreker knipperde met zijn ogen. ‘Maar Stam der Eeuwige Jacht, waar is die rots dan?’ Het bleef oorverdovend stil en hij had moeite om zijn wanhoop voor zich te houden.

‘Spreker der Puntige Stenen? Het is tijd voor een Sprake.’ Hij draaide zich om en zag Bes Die Aan Tak Groeit, een grotwacht en zijn zuster, staan. ‘Ik ben trots op je’, murmelde Bes en duwde hem naar voren, richting de richel. Alle katten hadden zich verwachtingsvol onder de richel geschaard en keken met grote ogen op naar hun heler, die zijn keel schraapte en op de richel sprong. ‘Vannacht is het tijd voor een Sprake, volgens de wetten van de Stam der Eeuwige Jacht’, miauwde hij luid en duidelijk. ‘Zij hebben mij hun wil getoond, en een blad gebracht van een ver oord. Hun boodschap was duidelijk. Alleen het Woud kan de Stam redden.’ Er klonk ongerust gemompel over die verre plek, waar veel meer bomen groeiden dan hier en waar vreemde dieren zouden leven. ‘En ze droegen mij op om een paar dappere grotwachten naar de Grote Rots te sturen. Ik denk dat die zich in het woud bevind. Wie wil er naar dat oord vertrekken, zoals gewenst door de Stam der Eeuwige Jacht?’ Meteen drongen alle grotwachten zich naar voren, en zijn maag kromp ineen toen hij Bes herkende. Oh Stam der Eeuwige Jacht, zullen zij ooit terugkeren?

Hoofdstuk 14[]

Het was een tikkeltje koud, deze avond van de Grote Vergadering, en ergens was Schaapbont blij dat ze hier in de kraamkamer bleef. Haar oogleden vielen langzaam dicht en terwijl ze haar jongen tegen zich aan trok, overrompelde de slaap haar als een grote golf. Ze leek door een tunnel van pure duisternis te zweven, was zich nauwelijks meer bewust van haar omgeving en ontwaakte op een totaal andere plek.

Dit was niet de SterrenClan. Ze bevond zich op een plek van grillige rotsen, scherpe stenen en kleine stroompjes. ‘Gegroet’, hoorde ze iemand miauwen en ze draaide zich als door een wesp gestoken om. ‘Wie bent u?’ vroeg ze aarzelend. Een stevig gebouwde, grijs gestreepte kater met intelligent glinsterende ogen stond voor haar. Sterrenlicht fonkelde in zijn pels. ‘Mijn naam is Spreker der Puntige Stenen, ook wel Steenspreker genoemd. Maar omdat hier zoveel katten zijn met die naam, noemen ze mij Val Van Oneindige Klif. Zeg maar gewoon Val.’ Schaapbont stond daar met haar mond vol tanden. De lange naam straalde macht uit, en moest zij nu gewoon gaan zeggen: “mijn naam is Schaapbont”? Val rekte zich uit en knipperde met zijn ogen. ‘Jij bent Schaapbont, dat weet ik.’ Ze knipperde verbaasd met haar ogen. ‘Maar… hoe weet u dat? U bent geen SterrenClankat.’ Val grauwde geamuseerd. ‘Nee, gelukkig niet. Ik zou niet graag in hun poten staan.’ Schaapbont voelde irritatie in zich opborrelen. ‘Doe er maar lacherig over! Als er niet snel iets gebeurd zal de SterrenClan voor altijd verloren zijn.’

Val keek haar nu ernstig aan. ‘Je hebt gelijk, je hebt gelijk. Laten we dan maar ter zake komen. Ik ben ook een krijgervoorouder.’ Schaapbont keek hem droog aan. ‘Dat had ik al door, ja. Maar u komt niet van de SterrenClan, dus waarvan dan wel?’ Val gebaarde naar achteren. ‘Ik kom van de bergen. Daar leeft een soort Clan… alleen noemen zij zich een Stam. De Stam der Waterstromen.’ Daar heb ik nog nooit van gehoord. Moet een onbenullig kleine Clan zijn. Val keek haar boos aan. ‘Jullie Clankatten zijn verwaand! Als jullie iets niet kennen, denken jullie meteen dat het onbelangrijk is.’ Schaapbont voelde zich alsof ze een pets in haar gezicht had gekregen. Ik heb al zoveel aan mijn kop, en nu moet ik ook nog eens opdraaien voor het hele woud. ‘Als u niks met Clankatten heeft,’ knarsetandde ze, ‘waarom komt u mij dan opzoeken?’ Val schraapte zijn keel. ‘Ik ben dus een lid van de Stam der Eeuwige Jacht, de krijgervoorvaderen van de Stam die in de bergen woont. Wij zijn bereid jou en Sparrenzang te helpen met het verslaan van Braamster en zijn krijgers.’ Precies toen hij het woord “wij” uitsprak, kwamen allerlei gestaltes tevoorschijn. Vanachter de rotsen doken alle Stamvoorvaderen op, om naar Val te kijken met glimmende ogen. Met hun maken we zeker een kans! Schaapbonts hart bonsde als een razende van blijdschap. Ja! We kunnen Braamster verslaan! Het liefst wilde ze op Val afvliegen, maar ze beheerste zich. ‘Ontzettend bedankt’, ademde ze. De Stamkatten keken haar met halfdicht geknepen ogen aan. ‘Niet zo snel’, gromde Val. ‘Wij willen er iets voor terug.’ Opeens was Schaapbonts blijheid weg. Wat zouden ze willen? De heerschappij over het woud? Dat de Clans vertrokken?

Het antwoord van Val deed haar verbazen en huiveren tegelijk. ‘Wij willen geen macht, of eer. Wij willen het enige wat de Stam der Waterstromen nog kan redden.’ Hij veranderde zijn stem tot een bevelende toon. ‘Geef ons Woudkit.’

Hoofdstuk 15[]

Sparrenzang zakte door zijn poten en sloop een paar staartlengtes naar voren. Het was de nacht van de Grote Vergadering, en hij had tegen Morgenster gezegd dat hij er absoluut niet heen wilde. Alle Clans weten het, dacht hij misselijk. Beekgloed heeft het aan de andere medicijnkatten verteld. Ik durf hen niet onder ogen te komen, en al helemaal omdat ik weet dat Schaapbont en ik zullen falen.

Hij hoorde het gekwaak van een eend en spitste zijn oren. Zelf had hij nog nooit een eend gevangen, maar Vlekoog wel, in de tijd dat Sparrenzang nog een jonge leerling was. De zwart-witte commandant had hem een stuk gegeven en hij kon nog steeds de overheerlijke smaak op zijn tong proeven. Als ik die zou vangen, zal de hele Clan onder de indruk zijn. Hij spande zijn spieren en tuurde door het riet, een grasspriet kriebelde in zijn neus. SterrenClan behoede dat ik nu moet niezen. Of tja… wat is een gebed tot de SterrenClan nu nog waard? De eend kwam het water uit en waggelde nietsvermoedend in het rond. Aan de bruine veren zag Sparrenzang dat het een vrouwtje was, dus waarschijnlijk was het beest op zoek naar haar nest.

Op het moment dat de eend zich omdraaide, schoot Sparrenzang naar voren. Hij zette zich af met zijn krachtige achterpoten, maar schatte de sprong verkeerd in een kwam enkel op de staartveren van het beest terecht. Hij vloekte toen de eend snaterde en met haar vleugels klapperde, maar wist de eend te tackelen en maakte het af met een snelle beet. Het is gelukt! Triomf overspoelde hem, zeker nu hij wist dat hij ook zonder zijn speciale gaven succesvol kon zijn. Hij pakte de eend op en liep ermee richting het kamp.

‘Een eend!’ riep Zalmstroom uit. ‘Wat zullen de moederkatten daar blij mee zijn!’ Bloemveder kwam het oudstenhol uitkomen en porde in de eend. ‘Anders wij oudsten wel. Fantastisch, Sparrenzang!’ Verlegen schuifelde hij met zijn poten en ging zitten, terwijl Bloemveder een verhaal tegen Zalmstroom begon: over een bladkaal waarin prooi zo schaars was dat in sommige Clans alle kittens werden uitgeroeid. Sparrenzang luisterde maar half. Het was eigenlijk wel rustgevend, nu heel veel krijgers richting Vierboom vertrokken waren en ook nog een paar anderen op patrouille. Hij deed zijn ogen dicht en concentreerde zich alleen nog maar op zijn ademhaling.

Plotseling klonk er opwinding en Zalmstroom snoof de lucht op. De witte poes staarde vol verheuging naar de kampingang. Sparrenzang wist dat ze een uitgebreid verslag wilde over wat er allemaal gebeurd was op de Grote Vergadering, aangezien zijzelf nog last had van haar verwonding. Maar het is nog niet eens maanhoog! Wat doen ze zo vroeg terug? Hij rook Vlekoog een tel voordat de commandant binnen draafde, en voor zover Sparrenzang kon zien waren er geen andere katten bij hem. ‘Ik kom je halen, Sparrenzang’, miauwde Vlekoog. ‘De Clanleiders willen dat je naar Vierboom komt om met hen te spreken.’

Hoofdstuk 16[]

‘Nee! Dat kunnen jullie niet doen!’ jammerde Schaapbont. Val Van Oneindige Klif keek haar koeltjes aan. ‘Dat kunnen we wel. Ik verplicht je niks, maar wij zullen jullie alleen helpen in ruil voor Woudkit.’ Schaapbonts poten leken het te begeven. ‘Waarom willen jullie haar?’ miauwde ze met een klein stemmetje. Val slaakte een zucht en ging zitten. ‘Donkere schaduwen kondigen zich aan. Verscholen achter bekende gezichten, schuilt een gevaar wat alleen iemand met het puurste hart kan bestrijden. Woudkit is de enige die de Stam kan redden.’ Schaapbont voelde zijn wanhoop, en besefte dat ze het Val niet kwalijk kon nemen. Hij was enkel loyaal aan de Stam waar hij ooit had geleefd. ‘Maar… ze is een Clankat! Ze zal nooit kunnen aarden in de bergen.’ Val streek met zijn staart over haar schouder. ‘Ik vraag je niet om nu te beslissen’, fluisterde hij. ‘Morgenavond zullen wij weer komen, dat beloof ik. Maar denk goed na’, voegde hij er ernstig aan toe. ‘Want jij, en jij alleen, hebt het lot van de SterrenClan in je poten.’ Na die woorden vervaagde hij en werd hij meegenomen door een sterke rukwind. Ook de andere katten woeien weg, de echo van de laatste zin fluisterend: ‘Het lot van de SterrenClan…’

Schaapbont schoot overeind. Bijna meteen keek ze naar Woudkit, die heerlijk snorrend aan het slapen was. Ik kan haar niet opgeven. Ze wist dat Val andere manieren zou proberen om te krijgen wat hij wilde. Hij zou met de Clanleiders kunnen spreken, en die zouden Schaapbont kunnen dwingen om haar dochter af te staan. Toch voelde ze opstandigheid, diep in haar hart. Ik zal haar zo lang mogelijk bij me houden. Ik zal haar nooit vrijwillig aan de Stam geven! Ze stormde weg, de verbaasde blik van de wakker wordende Leliesneeuw negerend.

Haar poten stopten pas met rennen toen ze aan de oever van de rivier zat. ‘Strontprofetie!’ schreeuwde ze vol woede. ‘Ik wil geen uitverkorene zijn! Wat heb ik aan mijn rotgaven? Woudkit gaat nooit naar die strontstam!’ Ze hijgde uit en haar boze stem ging over in gejammer. ‘Wat heb ik gedaan om dit te verdienen? Ben ik te ambitieus? Te eervol? Te trots?’ Toen ze dat laatste zei, wist ze dat het waar was. Ze was te trots. Schaapbont staarde gebroken op haar poten neer. ‘Ik ben een egoïst, hè? Ik wil mijn eigen dochter niet opgeven, terwijl ik weet dat de Stam goed voor haar zal zorgen. Maar ik wil haar niet verbinden aan zo’n lotsbestemming vol pijn, want ik weet hoe dat is.’ Haar stem veranderde in een fluistertoon. ‘Zelfs niet als het lot van ons allen daarvan af hangt.’ Oh, wat verlangde ze nu naar Sparrenzang. Haar broer wist ook wat een zware verantwoordelijkheid dit was, met hem zou ze kunnen praten. Maar zij had jongen gekregen, zij had het leven van een krijger vaarwel gezegd. En nu wist ze hoe zwaar de prijs was geweest. Tegelijkertijd was ze gelukkig dan ooit met haar jongen: met Kalmkit, de slimme. Bosbeskit, de speelse. Daskit, de slaapkop. En natuurlijk… Woudkit, de speciale. Degene met het puurste hart, die een glorieuze lotsbestemming had. Maar toch… ze hoort bij mij. Ze is mijn dochter. Ze is mijn bloed. Alsjeblieft, SterrenClan, ik hoop dat dit het juiste besluit is…

Hoofdstuk 17[]

Sparrenzang kon alleen maar slikken terwijl hij zwijgend Vierboom op liep. Vlekoog keek met een strenge, kalme blik om zich heen en met zijn reusachtige poten maakte hij de weg vrij. Sparrenzang knipperde met zijn ogen toen Houtspikkel, de DonderClankat waar hij laatst mee had gepraat, zijn kant op racete. ‘Sparrenzang!’ hijgde ze vol verwachting. ‘Is het echt waar? Ben jij de uitverkorene?’ Wierster, de magnifieke DonderClanleidster, rees op achter Houtspikkels slanke lichaam. ‘Laat hem met rust’, beval de bruin gestreepte poes. ‘Ik en de andere leiders willen met hem spreken.’ Houtspikkel schuifelde weg met een gegeneerde blik. ‘Excuses voor mijn krijger’, snorde Wierster beleefd. ‘Ze is nog jong, ach… Kom maar. Achter de Groterots kunnen we in alle rust praten.’ Ze ging hun voor, en Sparrenzang en Vlekoog trippelden achter haar aan. Hij voelde dat er een gespannen sfeer hing, alle krijgers keken naar hem met verwachting en een tikkeltje angst in hun ogen. Ze weten hoe hopeloos de situatie is, maar hun hoop maakt hun blind daarvoor.

Achter het massieve gesteente zaten de leiders en de commandanten al klaar. Hij liet zijn blik over hen glijden. Zwartstreep, de gestreepte DonderClankater, knikte hem vriendelijk toe. Witbloem, de schriele, witte WindClanpoes, staarde naar de volle maan met een bezorgde blik, en dan had je nog Moerasdamp, die hem met halfdicht geknepen ogen aanstaarde. Vlekoog voegde zich bij hen. Aan de andere kant zaten de leiders, en Morgenster wenkte hem met vriendelijk knipperende ogen. Lees ik daar nou medelijden in? dacht Sparrenzang met iets van boosheid. Ze had me gewoon niet moeten laten halen! Hij schraapte zijn keel en ging naast zijn Clanleider zitten. ‘En waar is Schaapbont?’ was het eerste wat Grotster miauwde. De grijze kater had een blind oog wat doorkliefd was door een litteken, en al had hij het momenteel dicht, het zag er naargeestig uit.

‘Schaapbont moest bij haar kittens blijven’, verdedigde Sparrenzang zijn zus met opgezette vacht. ‘Alles wat jullie tegen haar te zeggen hebben, zal ik aan haar doorgeven.’ Grotster leek niet tevreden te zijn, maar gelukkig wist hij wel beter dan iedereen de haren in te strijken. ‘Goed dan’, begon Morgenster met gedempte stem. ‘Sparrenzang, hebben jij en Schaapbont al overlegd over hoe jullie het gevecht aan gaan pakken?’ Hij staarde naar zijn poten. ‘Eigenlijk, nou ja, een soort van, eh… nee.’ Grotster snoof minachtend. Stormster en Wierster keken alsof hun hoop de grond in geboord werd en Morgenster herstelde zich snel. ‘Eh… oké. Hebben jullie nog iets van de SterrenClan gehoord sinds jullie reis naar de Maansteen?’ Hij onderdrukte een zucht van ergernis en miauwde: ‘Nee.’ Stormster baande zich naar voren totdat hij snuit aan snuit met Sparrenzang stond. ‘Zijn dit überhaupt wel de uitverkorenen? Het lijken wel leerlingen die voor krijgertje spelen.’ Zijn woorden werden ontvangen met een geschokte stilte. ‘Alles draait altijd om de RivierClan’, ging de grijze kater verder, blij de aandacht te hebben. ‘Grotster heeft gelijk. Een echte uitverkorene zou tenminste de moeite nemen om naar Vierboom te komen!’ Grotster gromde instemmend en Sparrenzang wisselde een verschrikte blik met Morgenster. ‘Jullie hebben het recht niet meer om met mijn krijgers te spreken!’ riep ze woedend uit. ‘Het was een fout om hem, op jullie aanvraag, hierheen te brengen! Hij zal slagen, zonder de hulp van de oh zo geweldige Stormster.’ Morgenster wenkte Vlekoog en Sparrenzang en ze trippelden weg. Hij kon niet anders dan opgelucht zijn toen ze wegliepen, weg van de Groterots, waar hij zich armzalig klein en nutteloos had gevoeld.

Hoofdstuk 18[]

‘Hoe konden ze?’ Woede raasde door Schaapbont heen als een allesvernietigende storm. Haar broer had net het nieuws van zijn gesprek overgebracht, en ze zaten nu bij de rivier erover te praten. ‘Zomaar even vertellen hoe wij met onze profetie om moeten gaan!’ Haar broer staarde naar zijn poten. ‘Maar het zijn Clanleiders’, miauwde Sparrenzang weifelend. ‘Ze zijn wijzer dan wij. Misschien is het wel waar wat ze zeggen.’ Schaapbont keek hem vol ongeloof aan. ‘Natuurlijk niet! We maken een eerlijke kans.’ Sparrenzang knipperde met zijn ogen en snoof. ‘Jij weet net zo goed als ik dat je niet de waarheid spreekt. We winnen nooit!’ Het laatste woord kwam eruit als een jammerklacht. ‘Nou,’ mompelde Schaapbont met een misselijk gevoel in haar maag, ‘er is iets wat je moet weten…’

Toen ze klaar was met haar verhaal, keek Sparrenzang haar aan met medeleven in zijn ogen. ‘Schaapbont, dat kun je niet doen. Woudkit is je dochter, en wat moet Schorspluim wel niet denken?’ Haar hart werd verscheurd toen ze zich Schorspluims reactie inbeeldde, vol verdriet en pijn. Woudkit is zijn lieveling. Hij zal me nooit vergeven als ik haar aan de Stam geeft. Ze merkte dat haar poten trilden. Het is al verschrikkelijk dat Maanvonk me haat, maar ik wil niet breken met Schors. Ik wil niet alweer zo’n fout maken! ‘Toch moet het’, mompelde ze, al kwam het er niet erg overtuigd uit. ‘De Stam der Eeuwige Jacht is onze enige kans.’ Sparrenzangs ogen flikkerden achterdochtig. ‘En wat als ze ons niet helpen? Ik vertrouw die Val niet!’ Schaapbont zelf had ook gemengde gevoelens over de imposante kater. Val Van Oneindige Klif was niet echt vriendelijk tegen haar geweest, en inderdaad: er was geen garantie dat hij echt op zou komen dagen. Ze had geen flauw idee hoe ze vanaf het Duistere Woud naar de hemelen van de Stam zou kunnen komen. ‘Ik zal Woudkit pas geven wanneer ze ons hebben geholpen’, gromde ze met iets van triomf. ‘En ik ben een kat van eer: ik zal mijn beloftes nooit breken.’ Sparrenzang leek in te zien dat hij haar nooit over kon halen, en hij dempte zijn stem tot een gefluister. ‘Wat gaan we tegen Schorspluim zeggen?’ Er viel een lange stilte, af en toe onderbroken door het gekwetter van een vogel. ‘Hij zal snel merken dat Woudkit verdwenen is’, mompelde ze met een knagend schuldgevoel. ‘Ik-ik zal hem vertellen dat ze gestorven is.’ Het bedenken van de leugen deed haar pijn, ongelooflijke pijn, maar de wetenschap dat ze het voor het woud deed gaf haar weer moed. ‘Je bent dapper’, murmelde Sparrenzang en likte Schaapbont over haar kop. ‘Dapperder dan de dapperste Clancommandant. Over een paar dagen zullen we tegenover Braamster staan, en dan zullen we vechten tot het bittere einde. Met de Stam maken we een kans, en samen zullen we overwinnen.’

Schaapbonts poten voelden loodzwaar aan toen ze weer richting het kamp liep. Oh SterrenClan, het geheim van Woudkit mag nooit naar boven komen. In het belang van mij, Schorspluim en het hele woud.

Hoofdstuk 19[]

Vlekoog dook op Sparrenzang af met uitgestrekte poten, en Sparrenzang wist nog maar net op tijd opzij te springen. Hij gaf de Clancommandant een paar rake klappen tegen zijn achterste totdat die buiten bereik sprong. ‘Het scheelde niet veel of ik had je’, miauwde Vlekoog terwijl hij zijn zanderige vacht uitschudde. ‘We moeten gaan werken aan je reflexen als je Braamster en zijn krijgers wil verslaan.’ Sparrenzang kromde zijn klauwen terwijl hij zich voorstelde hoe hij zijn nagels in de grijs-gestreepte tiran sloeg, zijn vacht van zijn lijf rukte… Hij ontspande zich. Hij was niet in het Duistere Woud, hij was op het zanderige veld waar hij zo vaak met Miervoet had getraind. Nu hij zo tegenover commandant Vlekoog stond, voelde hij zich weer een leerling. Plotseling kreeg hij een brandende slag in zijn zij en stond de zwart-witte kater voor zijn neus. ‘Ik weet dat je terug verlangt naar het verleden, maar we leven hier en nu. Als jij Braamster niet verslaat, dan ziet onze toekomst er somber uit.’ Ernstig vond hij weer grip op het zand, en keek Vlekoog vastberaden aan. ‘Ik zal slagen’, beloofde hij. De commandant knikte en nam weer afstand, waarna hij zich klaarmaakte om Sparrenzang te bespringen. Maar die maakte subtiel zijn poten los van de grond, zodat hij enkel op zijn tenen stond.

De grote kater sprong opnieuw. Zoals Sparrenzang had verwacht, richtte Vlekoog de sprong op zijn rug om zijn tegenstander te laten bezwijken onder het gewicht. Omdat Sparrenzang zijn klauwen zo stevig in de grond geboord had, zou hij normaalgezien niet weg kunnen komen, maar Sparrenzang was voorbereid en sprong naar achteren. De tijd leek te verdragen en het leek manen te duren totdat Vlekoog op de grond smakte, waarna Sparrenzang diens kop in een beklemmende houdgreep nam. Hij slaakte een triomfkreet toen de commandant over de grond kronkelde, wanhopig zich los te wringen.

‘Dat was subliem’, gromde Vlekoog tevreden. ‘Je bent een talentvolle krijger, Sparrenzang. Laten we terugkeren naar het kamp.’ Gevleid trippelde Sparrenzang achter hem aan. Ik heb de Clancommandant overwonnen! Dat kunnen maar weinig katten zeggen. In de verte zag hij Schaapbont lopen, die getraind had met Vissenschub. Vlekoog verhoogde zijn tempo om de twee in te halen. ‘Hoe ging het?’ vroeg Sparrenzang aan zijn zus, wiens ogen glommen. ‘Het was fantastisch!’ miauwde ze buiten adem. ‘Nooit gedacht dat ik mijn training zo zou missen. En het krijger zijn’, voegde ze eraan toe. ‘Ongelooflijk hoe ik al mijn bewegingen nog onder de knie had, terwijl ik nu in de kraamkamer verblijf.’ Sparrenzang streek met zijn staart over Schaapbonts schouder, hij had al geraden dat ze het krijgersleven miste. ‘Ik kan niet wachten om te zien hoe mijn vier… nee, drie jongen leerling worden’, ging ze verder. Arme Woudkit, dacht Sparrenzang vol medeleven voor de jonge kitten. Zij zal nooit leerling of krijger worden. Ze zal een Stamkat zijn, al heeft ze daar zelf nooit voor gekozen.

‘Morgenavond is het zover’, murmelde hij. ‘Denk je dat de Stamkatten zich aan hun belofte houden?’ Schaapbonts ogen bewolkten van ongerustheid. ‘Daar komen we morgenavond achter.’

Hoofdstuk 20[]

‘En vergeet niet’, besloot Morgenster haar verhaal, ‘dat het lot van de SterrenClan en de krijgscode van jullie afhangt. Tijdens jullie krijgersceremonie hebben jullie gezworen de krijgscode in ere te houden en te beschermen, zo nodig met jullie eigen leven.’ Schaapbont voelde de verantwoordelijkheid op haar drukken alsof ze werd geplet door de Hogesteen. ‘We zullen ons best doen, Morgenster’, beloofde Sparrenzang zijn Clanleider vol moed. Schaapbont kon niet anders dan bewondering voelen voor haar broer, die vastbesloten scheen te zijn om alles te geven. Zelfs zijn eigen leven, hoe angstaanjagend de gedachte wel voor hem moest zijn. ‘Meer dan jullie best, kunnen jullie niet doen’, miauwde de grijs-witte poes luid en duidelijk. ‘Ik geef jullie tot zonhoog de tijd om afscheid te nemen, waarna jullie gaan vertrekken naar de Moedermuil om jullie missie te voltooien.’ Het gejuich zwol aan en de menigte werd gek. ‘Schaapbont! Sparrenzang! Schaapbont! Sparrenzang!’ Hun namen werden gescandeerd, vol trots en warmte. Net een krijgersceremonie, dacht Schaapbont vol heimwee naar die tijd, toen ze Schorspluim nog haatte en Maanvonk nog zo hecht met haar was. Toen ze niet zo’n opdracht had waar het hele woud vanaf hing, en toen ze zich niet voortdurend zo schuldig voelde tegenover haar dochter Woudkit.

‘Maar’, ging Morgenster verder, ‘jullie mogen ieder een kat uitkiezen die je zal vergezellen en op je zal wachten buiten de Moedermuil. Kies straks maar iemand uit, dan kunnen jullie vertrekken. Ik heb er het volste vertrouwen in; de SterrenClan had niemand beter kunnen kiezen!’ Na die bemoedigende woorden sprong de Clanleider van de Hogesteen af. Schaapbont zag met een misselijkmakend gevoel hoe Sparrenzangs blik naar diens beste vriend, Maanvonk, gleed. Alsjeblieft. Bespaar me die verschrikkelijke heenweg! Uiteindelijk trippelde haar broer op Vuurpoot af, die enthousiast aanhoorde dat ze mee mocht op de reis. Schaapbont zelf draafde op Schorspluim af, wiens ogen poelen van ongerustheid waren. ‘Ik ben bang’, murmelde de bruine kater liefdevol. ‘Bang om jou te verliezen.’ Schaapbont begroef snorrend haar neus in zijn vacht. ‘Ik zou niemand liever willen om met me mee te gaan, Schorspluim.’

Nog één keer liep ze langs alle vertrouwde katten waarmee ze was opgegroeid. Ringstaart, haar optimistische vader, Dubbellicht, haar bezorgde moeder, Klaverstap, haar vriendin die had geleerd om voor haarzelf op te komen, Schemerstaart, die haar vrolijke mentor was geweest, Vlekoog, de dappere commandant, en tenslotte: Morgenster, de Clanleider, die eerbiedig voor haar boog. ‘Jij komt terug, Schaapbont’, fluisterde ze. ‘Jij gaat ons allemaal redden.’

Ze trippelden het kamp uit, door een haag van katten die hun bemoedigende kreten toeschreeuwden. Schaapbont vroeg zich af of het zo voelde om leider te zijn: je verantwoordelijk voelen voor alle katten, al mocht je ze wel of niet. Zelfs Steenvuur knikte ze toe als teken van afscheid, en wonderbaarlijk genoeg, hij knikte terug. Ik heb het respect van hun allen verdiend, ze weten hoe moeilijk dit gaat worden. En ze moesten eens weten welke keuze ik heb moeten maken om kans te maken op de winst… Haar kittens stonden met grote oogjes voor de uitgang. ‘Tot ziens, lieverds’, miauwde ze. ‘Tot ziens.’

Hoofdstuk 21[]

Het moment was daar dat ze afscheid moesten nemen. Sparrenzang gaf Vuurpoot een snelle lik en draaide zich om in de richting van de Moedermuil. Plotseling bedacht hij zich iets, iets wat hij al manen zou willen vragen aan de roodharige leerlinge. ‘Vuurpoot,’ miauwde hij aarzelend, ‘geloof jij in de SterrenClan?’ Ze keek hem vriendelijk in de ogen. ‘Ik geloofde al in ze, zodra jij over ze vertelde, Sparrenzang.’ Zijn hart maakte een sprongetje van geluk en hij voelde zich al ietsje zekerder toen hij zijn eerste stappen in de donkere tunnel zette. Al was hij er al eerder in geweest, de verstikkende duisternis deed hem toch weer huiveren. ‘Wij zullen op jullie blijven wachten’, beloofde Schorspluim de twee. Sparrenzang keek nog één keer om, wenkte zijn zuster, en liep toen helemaal de duisternis in.

Schaapbont trippelde achter hem aan, dat hoorde hij duidelijk, en hij snoof de lucht op. De geur van droge aarde en muf zand vulde zijn neus en hij moest onwillekeurig niezen. ‘Gezondheid’, fluisterde Schaapbont, en het woord leek mysterie uit te stralen toen het weerkaatst werd door de wanden van de tunnel. En daar doemde dan de Maansteen op, verlicht door een bundel maanlicht, en vele staartlengtes hoog. ‘Schaapbont,’ murmelde Sparrenzang slikkend, ‘voordat we gaan, wil ik zeggen dat ik me geen betere zus had kunnen wensen. Oeverkit zal naar ons kijken, dat weet ik.’ Zou Braamster ook kittens rekruteren? vroeg hij zich af. Ik zal nooit tegen kittens kunnen vechten! En al helemaal niet tegen Oeverkit…Zijn poten beefden toen hij ging liggen en zijn neus tegen het koele gesteente drukte. Oh SterrenClan, help me om dit te winnen. Ik zal alles geven voor jullie, dat beloof ik.

Hij werd wakker en voelde een kille wind door zijn vacht waaien. Schaapbont stond al naast hem en snoof de lucht op. ‘Ik ken die geur’, murmelde ze hoopvol. ‘Volgens mij…’ Ze kon niet uitpraten, want een hele horde katten kwam aanrennen. Sparrenzang sloeg zijn nagels uit. Daar gaan we dan… eerst Braamster vinden! Hij wilde wegrennen, maar zijn zus hield hem tegen. ‘Muizenbrein!’ snauwde ze. ‘Dit zijn de Stamkatten, onze bondgenoten.’ Gegeneerd ontmoette hij de ogen van de voorste Stamkat, die wel geamuseerd leek te zijn. ‘Jullie hebben je belofte gehouden’, miauwde Schaapbont met iets van verwondering in haar stem. ‘Sparrenzang, dit is Spreker der Puntige Stenen, ofwel Steenspreker, ofwel Val Van Oneindige Klif, ofwel Val.’ Het was een hele rits en Sparrenzang wankelde een beetje. ‘Eh… aangenaam’, mompelde hij tegen Val. ‘Het Donkere Woud is daar’, zei de Stamleider meteen en begon al te lopen. ‘Ik ben er nooit geweest, maar wel in de SterrenClan.’ Schaapbont knipperde verward met haar ogen. ‘Waarom?’ Val bleef even stilstaan. ‘De Stam was de moeder van alle Clans, Schaapbont. Je zal het verhaal te horen krijgen wanneer jij je eenmaal bij je voorvaderen voegt.’ De moeder van de Clans? Bedoelt hij dat wij van de Stam afstammen? Gedachten wervelden rond in Sparrenzangs kop, maar hij bleef zwijgen. De oorsprong van de Clans was nu niet van belang; dat behoorde tot het verleden, en dit gevecht zou de toekomst bepalen.

Hoofdstuk 22[]

Schaapbont stapte de donkere schaduwen van het Donkere Woud in. Meteen voelde ze het onheil wat de plek uitstraalde, en ze verbeeldde zich dat ze vuurrode ogen in de struiken zag oplichten. ‘Hier is het dan’, fluisterde ze tegen niemand in het bijzonder. ‘Hier zullen we vechten.’ Sparrenzang had haar woorden schijnbaar niet gehoord, want hij richtte zich tot Val. ‘Zijn jouw krijgers getrainde vechters?’ Val aarzelde. ‘Wij kennen geen krijgers, jonge kat. Enkelen van ons zijn grotwachten, zij zijn sterk, gespierd en kennen allerlei vechtbewegingen.’ Hij wees een paar breedgeschouderde poezen en katers aan. ‘Maar wij hebben ook prooijagers. Ik heb zoveel mogelijk grotwachten uitgekozen, al zullen er wel een aantal jagers tussen zitten.’ Schaapbont wisselde een verblufte blik met Sparrenzang. ‘Wij worden getraind om alles te kunnen’, miauwde ze, onder de indruk van de Stamgewoontes. Nu ze erover nadacht, leken aparte vechters en jagers haar veel handiger. ‘Wij jagen, vechten en patrouilleren langs de grenzen.’ Val keek haar met halfdicht geknepen ogen aan. ‘Het voordeel van de Stam der Waterstromen is dat wij geen concurrerende groepen katten in ons gebied hebben.’ Schaapbont wist niet wat dat met de taakverdeling te maken had. De Stam moest toch alsnog vijanden hebben? ‘…dus jullie hebben geen grenzen’, maakte Sparrenzang de zin nadenkend af. Oh ja, dat is waar. Wat ben ik toch een muizenbrein! dacht Schaapbont en besloot om verder maar niks te zeggen.

De tocht door het Donkere Woud was een hel. Alle Stamkatten leken zich opgesloten te voelen onder het dichte bladerdek, en Schaapbont zelf schrok op van elk ritselend blaadje. Braamster heeft ons flink bang gemaakt, besefte ze zich. Zou hij met opzet Schijnselmist naar ons toe hebben gestuurd, omdat hij wist dat haar blik me zou raken? Het kon evengoed toeval zijn, maar dan was het wel een heel naar toeval. Sparrenzang liep nu voorop, de lucht opsnuivend, en Schaapbont werd warm vanbinnen toen ze haar moedige broer zag. Hij zal ons allemaal beschermen. Af en toe wierp ze een blik over haar schouder naar de Stamkatten, die moed ingepraat werden door Val Van Oneindige Klif. Hadden wij maar iemand die ons moed in zou praten. Tenslotte gaat de voorspelling over ons, dus wij zullen vast degenen zijn die de beslissende slag moeten voeren.

Ze versnelde haar tempo om naast haar broer te kunnen lopen. Sparrenzang hield zijn blik strak naar voren gericht, en had zijn oren gespitst om elk geluidje op te kunnen vangen. Plotseling bleef hij staan en zwiepte zijn staart in de lucht ten teken van onheil. ‘Wat is er?’ fluisterde Schaapbont, wiens hartslag razendsnel omhoog schoot. ‘Ik ruik ze’, murmelde haar broer. Ze zag dat zijn poten trilden van de spanning. Val was meteen gealarmeerd en zakte door zijn poten, waarna de rest van de Stam der Eeuwige Jacht zijn voorbeeld volgde. ‘Daar gaan we dan’, ademde Sparrenzang bleekjes. Ze slopen naar voren, zij aan zij, en Schaapbont tuurde door de kronkelige takken van de struik voor hen. Daar, op een open plek die overspoeld werd door maanlicht (het enige licht wat ze tot nu toe had gezien in dit duistere gebied), zaten tientallen gestaltes. Hun ogen waren vuurrood, en allemaal keken ze op naar de kat die op een zwartgeblakerde boomstam stond. De kat die alles was begonnen, en de kat waarmee alles zou eindigen: Braamster.

Hoofdstuk 23[]

‘Aanvallen!’ Sparrenzang brulde het commando en iedereen stormde naar voren. Ze hadden het voordeel van de verrassing; al Braamsters krijgers keken geschokt in hun richting en de menigte stoof uiteen in een niet-zo-strategische opstelling. ‘Schaapbont, leidt jij de aanval op links?’ hijgde hij en zijn zus schoot meteen weg, in de richting van een groep krijgers die rondom de boomstam stonden. Val nam zo te zien de andere groep voor zijn rekening, de katten die nog onbeweeglijk waren blijven staan in het midden van de open plek, dus Sparrenzang besloot om de gevaarlijkste taak uit te voeren. Ik ga Braamster zoeken. Als ik hem dood, zal de strijd misschien tot een einde komen. Hij baande zich een weg naar voren, maar werd tegengehouden door een nachtzwarte poes met vuurrode ogen die brandden in de zijne. De poes slaakte een strijdkreet en drukte hem tegen de grond, maar Sparrenzang stootte krachtig met zijn achterpoten en ze vloog de lucht in, waarna ze met een misselijkmakende smak op de grond belandde. Hij had geen moment om bij te komen of een andere kat besprong hem. Het was een grijze, gespierde kater die zo te zien erg oud was. Arme kater, hij is veel te oud om te vechten… Met een simpele, niet al te ruwe beweging was Sparrenzangs tegenstander uitgeschakeld.

Braamster was nog steeds niet te zien in de menigte van schreeuwende, vechtende, krioelende katten. Sparrenzang voelde een wond op zijn flank steken, maar negeerde de pijn toen hij een Stamkat zag die in het nauw gedreven werd door twee grote, sterk ogende katers. Hij mepte de een op zijn kop, maar werd onderuit gehaald door de tweede. De Stamkat sloop bloedend weg, en tikte in het voorbijgaan een andere kat aan die momenteel geen tegenstander had. Sparrenzang worstelde om zich te bevrijden, de twee katers zetten enorme druk op zijn schouders en pijn golfde door hem heen. Au, SterrenClan, au! Gelukkig zag de andere kat hem en schoot te hulp, waarna Sparrenzang zijn schouders ontspande. In een normaal gevecht had ik allang opgegeven met deze pijn… maar dat is hier niet van de orde. Hier zullen we moeten doorgaan tot de dood.

Toen hij eenmaal iets bijgekomen was, stortte hij zich weer in de strijd. Ik moet Braamster vinden, ik moet Braamster… Zijn gedachtes werden ruw verstoord toen hij alweer tegen de grond werd gedrukt, zijn snuit werd tegen de harde aarde gehouden en benam hem de adem. Zijn longen schreeuwden om lucht en hij wist zich om te draaien, het risico nemend dat hij zijn zachte buik blootgaf. Plotseling keek hij recht in het gezicht van de aanvaller, die hem pijnlijk bekend was. ‘Cirkelsteen!’ riep Sparrenzang uit, vol ongeloof en pijn. Degenen die hij tot nu toe had bestreden hadden geen bekend gezicht, waardoor hij ze zonder enig schuldgevoel kon verwonden, maar Cirkelsteens gestalte herinnerde hem eraan dat dit allemaal SterrenClan katten waren. Ze hadden de krijgscode gevolgd, waren loyaal geweest aan hun Clan, hadden niks verkeerds gedaan. Braamster had hun gemanipuleerd, en ze hadden zich niet kunnen verzetten. Ik moet iets doen! Ik moet iets doen! ging het koortsachtig door hem heen, wetend dat Cirkelsteen hem elk moment zou kunnen doden. Toch deed hij niks, zijn spieren zaten op slot en hij keek alleen maar in die vuurrode ogen, die ooit ambergeel waren geweest. Waar nu vuur van haat in brandde, maar vroeger had dat vuur de RivierClan beschermd. Oh SterrenClan, ik kan hem geen pijn doen! Ik kan het niet!

Hoofdstuk 24[]

Schaapbont besprong een donkerrode poes met een lange staart. De krijgster siste, vol woede en vol haat, en sloeg naar Schaapbonts kop. Ze dook weg en sloeg de poten onder die van de poes vandaan. Zullen we moeten moorden om te winnen? Ze kon het niet over haar hart verkrijgen om de SterrenClankatten te doden, ze hadden immers niks verkeerds gedaan. Schaapbont was zo afgeleid door haar gedachten dat ze de klauw van haar tegenstander niet zag aankomen, de nagels schraapten over haar flank en ze hoorde haar vacht scheuren. Ze onderdrukte een gesmoorde pijnkreet en tackelde haar vijand, waarna ze haar buik openreet. Alsjeblieft, laat haar niet veel bloed verliezen, niet genoeg om haar te doden, bad ze en sprong weg.

Plotseling zag ze in haar ooghoek iets wat haar hart stil deed staan. Daar lag Sparrenzang, kronkelend onder het gewicht van Cirkelsteen. Het deed haar pijn om de bruine krijgskat zo te zien, overheerst door Braamsters sluwe gaven. Gelukkig deed Sparrenzangs hulproep haar weer terugkeren naar de werkelijkheid en ze vloog op Cirkelsteen af. Dit is Cirkelsteen niet, Braamster heeft zijn ziel. Onthoud dat, onthoud dat, onthoud dat! Toon geen genade! Met ontblote klauwen schopte ze Cirkelsteen tegen zijn flank en trok Sparrenzang overeind. De grijs-wit gestreepte kater knipperde dankbaar met zijn ogen en schoot weg, richting een andere krijgskat. Schaapbont maakte oogcontact met Cirkelsteen en heel, heel even zag ze zijn verbaasde, ambergele ogen weer terugkeren. Het was maar een fractie van een seconde, maar het gaf haar moed. Als ik hem buiten westen schakel en dan Braamster doodt, zal hij weer normaal worden. Daar doe ik het voor! Ze sprintte op Cirkelsteen af, vol woede, vol… Plotseling zag ze een vage gestalte aan komen trippelen, een SterrenClankat, en niet zomaar eentje. Nee, dat kan niet.. ja, toch wel! Het is Oeverkit! Braamster heeft haar niet gemanipuleerd! Waarom zou hij ook, ze is een kitten! Het witte poesje vervaagde en ging op in Schaapbont. Ze voelde opeens energie door zich heen spoelen, Oeverkits energie, en hoorde een stem in haar kop. “Zet hem op, Schaapbont. Jij kan dit!”

Vol vertrouwen beukte ze Cirkelsteen in zijn flank. Al haar moeheid was verdwenen, ze voelde zich weer als in het begin van het gevecht. De bruine krijgskat gleed glijdend tot stilstand en herpakte zich, waarna hij in de aanval ging. Gelukkig was Schaapbont er klaar voor, de reflexen van Oeverkit hielpen haar toen ze de sprong ontweek. Cirkelsteen beet in het stof en ze drukte hem tegen de grond, waarna ze zijn keel dichtdrukte en de bruine kater buiten westen zonk. “Goed gedaan, mijn zus!” waren Oeverkits lovende woorden. Schaapbont trok haar klauwen vrolijk in en uit, het gevecht gaf haar een kick en ze vergat even de ernst ervan.

Plotseling bevroren haar poten en haar hart scheurde doormidden. Want daar kwam een bloedende gestalte aan, haar grijze vacht was verfomfaaid en haar vuurrode ogen waren wild. Langzaam versnelde ze haar tempo en kwam steeds dichterbij Schaapbont, maar zij stond aan de grond genageld met een brok in haar keel. Niet weer die blik. Niet weer die blik van haat, die kwam van iemand die ze zo goed kende.

De kat die haar aanviel, was Schijnselmist.

Hoofdstuk 25[]

Braamster tekening

Illustratie door IJsdroom Vogeltje!

Bloed bevlekte de open plek, uitgetelde katten lagen op de grond. Tenminste, Sparrenzang wenste vurig dat ze alleen maar buiten westen waren, en niet dood. De enige kat die hij vanavond dood wilde zien, was Braamster, de tiran die alles had veroorzaakt.

En daar zag hij hem. Met zijn reusachtige poot mepte hij een jonge, kleine lapjespoes weg. Al waren zijn ogen niet vuurrood zoals die van zijn krijgers, Sparrenzang vond ze minstens twee keer zo angstaanjagend. Er glinsterde haat in, en bovenal koelbloedigheid, die hem vertelde dat Braamster niet terug zou deinzen om wie dan ook te doden. En bij mij zeker niet. Hij haalde diep adem, zette af met zijn achterpoten en sprong. Hij kwam goed terecht, en greep de nek van Braamster vast. De grijs gestreepte kater schreeuwde en probeerde zich los te worstelen, maar Sparrenzang hield vol. Plotseling keerden de kansen. Braamster stootte krachtig met zijn achterpoten en knalde hem de lucht in, waarna hij pijnlijk terecht kwam. Ik… moet… opstaan, ging het nog door hem heen, maar het was te laat. Braamster rees boven hem op, ontblootte zijn tanden en stootte toe.

Vlijmscherpe nagels zonken in zijn keel en het werd licht in zijn hoofd. Sparrenzang zag de omgeving vervagen, vervagen, en hoorde een stem in zijn kop: “Jij bent niets. Ik ben de meester. Jij bent mijn dienaar.” Hij beefde op zijn poten, terwijl alles wegzakte, al zijn herinneringen in duisternis verdwenen. Ja, meester. Ik ben uw dienaar. Hij zag hoe een tevreden grijns zich om Braamsters mond krulde. ‘Prima, prima, Sparrenzang.’ Spar-ren-zang? De woorden betekenden niks voor hem, hij verstond slechts één commando ervan: ren. Oké, meester. Ik ren. Hij spurtte weg, richting een bruine kater, die hij achteloos opzij duwde. Moet vijand vinden. Moet vijand vinden! In zijn kop had hij zich een beeld gevormd: een wit met zwart gevlekte poes, met amberkleurige ogen. Moet de meester blij maken! Het beukte door zijn kop alsof iemand steeds opnieuw zijn buik bewerkte met scherpe klauwen. De meester moet trots op me zijn!

Daar zag hij haar dan, ze vocht met een grijze poes. Aan haar vuurrode ogen zag hij dat de grijze poes één van zijn bondgenoten was, maar hij voelde enkel rivaliteit en sleurde de poes neer. Ik mag haar doden! Ik wil de meester blij maken, hij zal trots op mij zijn! Ze is van mij! ‘Dank je, Sparrenzang’, ademde de wit-zwarte poes warm. Wat zegt ze? Ik versta het niet. Hij keek opzij om zeker te weten dat de meester zag wat hij aan het doen was, en draaide zich om.

Zijn vijand uitte een kreet van schrik. ‘Sparrenzang, nee, Sparrenzang!’ “Goed zo.” Hij werd helemaal warm vanbinnen door de lovende woorden van zijn meester en haalde zijn tegenstander onderuit. Ze jammerde, maar viel hem niet aan. Hij keek nogmaals opzij, en zag Braamster heerlijk genieten. Zie je dat, grote meester? Ik dood haar! Kijk maar! Hij ontblootte zijn klauwen en hief een poot op, klaar om de poes de genadeslag te bezorgen.

Hoofdstuk 26[]

‘Schijnselmist.’ Ze zou zoveel meer willen zeggen, maar de woorden bleven steken in haar keel en de grijze poes vloog op Schaapbont af. Ze was totaal onvoorbereid, werd tegen de grond gedrukt, en haar nagels gingen door Schijnselmists vacht zonder schade aan te richten. ‘Ik ben het! Schaapbont!’ riep ze uit, maar haar voormalige mentor leek het niet te horen. Die vuurrode ogen, die brandende blik, verschroeide Schaapbont tot ze zich voelde alsof ze veranderd was in een hoopje as. Het wordt een uitdaging om tegen Schijnselmist te vechten, dacht ze terwijl ze worstelde om zichzelf te bevrijden. Bijna al mijn vechtbewegingen heb ik van haar geleerd, ze zal elke beweging zien aankomen. Dus dat betekent dat ik moet vechten volgens Schemerstaarts vechtstijl. De jonge, wit grijs gevlekte kater was in het laatste gedeelte van Schaapbonts leerlingenstadium haar mentor geweest, na de veel te vroege dood van Schijnselmist. Zijn vechttactiek was veel behendiger, sluwer en ook sneller, dus Schaapbont verzamelde genoeg kracht in haar poten om Schijnselmist van zich af te schudden. De grijze poes kwam sierlijk neer, haar tenen kneedden de grond. ‘Ik ben er klaar voor’, grauwde Schaapbont uitdagend en stormde op Schijnselmist af. Vlak voor haar tegenstander sprong ze de lucht in en raakte de poes met de klauwen van haar achterpoten, waarna ze zich glijdend omdraaide. Bloeddruppels spatten op de grond en ditmaal was het Schijnselmist die aanviel.

Schaapbont sloot een ogenblik haar ogen en hoorde Oeverkits stem: “Denk aan je training…” Ze opende haar ogen weer en alles leek te vertragen. Het donkere, schaduwrijke bos maakte plaats voor een door zonlicht overspoelde weide, bomen wiegden zachtjes in de wind. Schaapbont zag zichzelf weer staan, maar dan veel jonger, toen ze nog een leerling was. Haar ogen glommen van uitputting en ze beefde op haar poten. Tegenover haar stond Schijnselmist met een bezorgde blik. ‘Gaat het wel? Wil je even pauze houden?’ Schaappoot spande haar poten weer en keek vastberaden naar haar mentor. ‘Nee, ik wil doorgaan!’ Schijnselmist gaf haar een goedkeurend knikje en spurtte op haar af, terwijl ze haar klauw uitsloeg richting Schaappoots kop. Het zwart-witte poesje beschermde die door zich te draaien, maar Schijnselmists klauw veranderde van richting en de grijze poes sloeg haar poten onder haar vandaan.

De herinnering vervaagde en Schaapbont bevond zich weer in het Donkere Woud. Schijnselmist kwam op haar afstormen, toonde haar klauw… Net zoals in mijn herinnering! Deze truc ken ik! Ze wendde haar kop nu niet af, maar sprong opzij en vloerde Schijnselmist. De grijze poes leek echter niet van slag, maar krabbelde overeind en haar klauw raspte langs Schaapbonts oor. Pijn schoot door haar heen, maar ze kon nu niet opgeven!

Opeens kreeg ze hulp uit een onverwachte hoek. Sparrenzang viel Schijnselmist aan, zijn gestreepte vacht kwam voor haar blikveld. Schaapbont zag de plukken vacht in het rond vliegen toen Sparrenzang de buik van zijn tegenstander bewerkte. Gek, zo agressief vecht hij nooit! dacht ze verbouwereerd. Plotseling draaide haar broer zich bliksemsnel om en zijn rode ogen keken haar hebberig aan. Sparrenzang?! NEE!

Hoofdstuk 27[]

Meester, kijk eens! Opwinding stroomde door hem heen als een vloedgolf, en hij voelde spanning in zijn buik opborrelen. Dat ik zo’n kans krijg om mezelf te bewijzen! Er mag nu niks misgaan. Hoe zal ik haar doden? Hij zette zijn klauwen op de vijand en drukte haar keel dicht. ‘Spar-ren-zang’, stotterde ze hees, haar flanken zwoegden op en neer. Wat is er nou met Sparrenzang? dacht hij geïrriteerd. Wat is dat überhaupt? Plotseling kwam er een vage gestalte uit het lijf van zijn tegenstander trippelen. Het was een witte kitten met twee verschillende kleuren ogen, die helder oplichtten. Ze stapte op hem af en vervaagde opeens.

“Sparrenzang!” De stem klonk heel dringend in zijn kop en overheerste het rochelende geluid wat uit de keel van zijn vijand kwam. “Alsjeblieft, herinner je wie je bent! Jij bent Sparrenzang! Deze kat is je zus, niet je vijand! Braamster is de meester niet! Jij bent de baas over je eigen lichaam!” Sparrenzang… de woorden drongen opeens tot hem door en hij verslapte zijn spieren. Een bloederige streep liep over Schaapbonts keel, maar ze leek voor de rest ongedeerd. Sparrenzang voelde stekende pijn in zijn kop toen twee stemmen over elkaar heen buitelden: die van Braamster, die hem beval om Schaapbont te doden, maar ook die van Oeverkit, die hem deed verzetten tot de bevelen. Ik had haar bijna vermoord! dacht hij huiverend. En dat zal ik weer proberen, ben ik bang… De pijn werd erger en erger, Sparrenzang keek opzij en zag Braamsters woedende blik. Ik… hij… is… de meester… ja, meester… ik zal haar doden… Toen kwam weer die stem van de kitten en deed Sparrenzang terugkeren naar de realiteit. Toch voelde hij aan die hoofdpijn, die verschrikkelijke hoofdpijn, dat hij dit niet lang zou volhouden. Het was zo verleidelijk om zich over te geven aan Braamster, alle zorgen zouden weg zijn, gewoon één helder doel in zijn kop: het uitroeien van die verdomde uitverkorene. Maar toch… het was zijn zus. Hij kon haar niet doden, wat er ook gebeurde, hij mocht niet toegeven!

Toen hij in het wanhopige gezicht van Schaapbont keek, stelde hij zich voor hoe zijn ogen flikkerden. Ze zouden rood en dan weer ambergeel worden, steeds opnieuw, wanneer Braamster aan terrein begon te wonnen in zijn kop. ‘Oh, alsjeblieft’, wist hij uit te brengen. ‘Wat moet ik… doen? Ik… ik zou alles geven… als ik Schaapbont dood… is alles verloren.’ Plotseling vielen alle puzzelstukjes in elkaar. Er was één manier waarop hij Schaapbont niet zou doden en hij Braamster uit zijn kop zou verbannen, een manier die hem zorgen baarde, maar toch een geruststellend gevoel gaf. Nooit meer die koppijn…

Hij sprong op de nabije beek af, een stroperige, nachtzwarte watermassa, en liet zich kopje onder gaan. Gulzig opende hij zijn bek, dronk zoveel mogelijk van het water naar binnen, en voelde zich licht worden in zijn kop. De hoofdpijn verdween langzaam, en hij gaf zich over aan de duisternis. Ik heb mezelf vermoord, ging het trots door hem heen. Schaapbont is veilig. Ze moet Braamster doden, voor mij. En het zal haar lukken.

Hoofdstuk 28[]

Woede, verdriet, liefde, verbijstering. Alles stroomde door Schaapbont heen toen ze het levenloze lichaam van haar broer naar boven zag drijven, zijn ogen waren gesloten en hij zag er vredig uit. Ze dacht eraan hoe ze hem het laatst had gezien: met vuurrode ogen, worstelend om zichzelf te verzetten tegen Braamster. Hij heeft zichzelf verdronken, dacht ze vol verdriet en ontroering. Om mij te beschermen, om de SterrenClan te redden… hij meende het echt. Sparrenzang heeft werkelijk alles opgegeven om zijn taak te voltooien. Schaapbonts poten beefden van woede toen ze Braamster in het oog kreeg. De grijs-gestreepte kater keek voldaan op Sparrenzangs lichaam neer, maar hij had iets van wrok in zijn blik omdat de perfecte kans om Schaapbont te doden was mislukt. En dit is mijn perfecte kans. Voor de SterrenClan! Voor Sparrenzang! Ze voelde hoe Oeverkit in haar lichaam gleed en haar poten energie gaf. Dank je, Oeverkit. Ik doe dit ook voor jou! Braamster had zoveel kapot gemaakt. Als hij er niet was geweest, had Sparrenzang nog geleefd en zou Woudkit gewoon opgroeien als Clankrijger. Ze zou hen allemaal wreken, hier en nu, door de tiran op zijn beurt kapot te maken.

Braamster kreeg haar in de gaten en tegelijkertijd sprongen ze omhoog, hun klauwen gleden langs elkaar heen in de lucht. Om hen heen stopten enkele gevechten en de katten wachtten allemaal af wie dit duel zou gaan winnen. ‘Je hebt alles vernietigd!’ schreeuwde Schaapbont razend. ‘Het is jouw schuld!’ Braamster keek haar vol haat aan. ‘Oh ja? Het is jouw schuld dat je brak met Maanvonk, en ik wed dat hij blij is om van je af te zijn.’ Schaapbont voelde haar concentratie afnemen toen ze aan de witte kater dacht, maar Oeverkits stem bracht haar weer terug naar de werkelijkheid. “Hij probeert je te verzwakken met zijn leugens, Schaapbont! Luister niet naar hem!” Ze vloog opnieuw op Braamster af. ‘Dat is niet waar! Vecht met klauwen in plaats van met woorden, lafaard!’ Hij ontweek haar en schramde Schaapbonts schouder, die helderrood glinsterde van het bloed. ‘Ik ben geen lafaard’, snauwde de tiran. ‘Jullie denken dat de SterrenClan alles voor jullie oplost, maar nu heb je met eigen ogen gezien hoe machteloos ze zijn! Katten moeten op zichzelf vertrouwen, en op niemand anders.’ Schaapbont voelde haar woede toenemen. ‘De SterrenClan begeleidt ons, en we kunnen vertrouwen op de kracht van al onze dierbaren. Oeverkit geeft mij nu de kracht om jou te verslaan, en kan jij hetzelfde zeggen?’ Voor het eerst gleed er een blik van onzekerheid over Braamsters gezicht, maar die verdween snel. Schaapbont verzamelde alle kracht die ze had, dacht aan iedereen die ze wilde wreken, en racete op Braamster af. De grijze kater knalde tegen de grond en ze greep schouders vast, klaar voor de genadebeet. ‘Het is jouw lotsbestemming om te lijden, Schaapbont’, kraste Braamster vol haat. ‘Je geheim zal naar buiten komen, en niemand zal je meer vertrouwen. Je zal meer pijn lijden dan ooit tevoren.’ Ze wachtte niet af. Na de onheilspellende woorden zette ze haar tanden in zijn vlees, en Braamster verslapte.

De maan verkleurde en deed het Donkere Woud in bloedrood licht baden. Het was bloed van de tiran, het teken dat de strijd beëindigd was, en Schaapbont liet haar blik hijgend over de menigte glijden. Voor haar poten lag het levenloze lichaam van Braamster. We hebben gewonnen.

Hoofdstuk 29[]

Sparrenzang zag de maan tussen het dichte bladerdek van de bomen schijnen. ‘Een bloedmaan’, ademde Val Van Oneindige Klif naast hem. ‘De strijd is afgelopen.’ Sparrenzang liet zijn blik naar het lichaam van Braamster glijden, wat langzaam begon te vervagen. Er bleef alleen een rookwolk achter, die met een hevig gesis over de menigte gleed. Geleidelijk doofden de vuurrode lichten in de ogen van de SterrenClankatten, en Val slaakte een opgeluchte zucht. ‘Ze worden weer normaal.’ Sparrenzang ontmoette de ogen van zijn zus en voelde verdriet in zich opwellen toen ze op hem af trippelde. ‘Je-je bent een beetje vervaagd’, murmelde ze en rillend besefte Sparrenzang dat hij inderdaad door zijn poten heen kon kijken. Het voelt vreemd om een geest te zijn... ‘Ik deed wat ik moest doen’, mompelde hij liefdevol. ‘Ik kon jou toch niet doden? Dus ik heb mezelf gedood.’ Hij zag tranen opwellen in Schaapbonts ogen. ‘Maar toch is het niet goed!’ riep die verstikt van verdriet uit. ‘Wij hadden samen moeten terugkeren!’ Sparrenzang gaf haar een lik. ‘Jij hebt je gaven toch nog? Elk gevecht zal ik je kracht geven, dat beloof ik, en mijn stem zal je moed inpraten.’ En toch zal het nooit hetzelfde zijn.

Die sombere gedachtes drukte hij weg toen Cirkelsteen op hem af kwam lopen. Het deed hem deugd om te zien hoe zijn ogen weer ambergeel waren geworden en hij weer een grijns rond zijn lippen had. Terwijl Schaapbont vol vreugde op Schijnselmist af sprong, wendde Sparrenzang zich tot de bruine kater. ‘Je hebt het goed gedaan’, complimenteerde de voormalige commandant hem. ‘Je… je doet me erg aan Maanvonk denken, wist je dat?’ Sparrenzang knipperde met zijn ogen. ‘Hij zou hetzelfde hebben gedaan, zelfs voor Schaapbont.’ Cirkelsteen slaakte een diepe zucht en ging zitten. ‘Het betreurt me meer dan dat ik kan zeggen dat ik nooit een vader voor hem heb kunnen zijn. Maar ik heb jou altijd als een zoon beschouwd, Sparrenzang. Het spijt me dat ik er niet was om je te beschermen.’ Sparrenzang keek ontroerd op de ervaren krijgskat neer. ‘Je hebt me beschermd en geleid wanneer je dat kon, Cirkelsteen.’ Opeens was hij zich ervan bewust wat hij moest achterlaten. Maanvonk, zijn beste vriend. Ringstaart en Dubbellicht, zijn trotse ouders. Schaapbont, zijn zus, en Miervoet, zijn mentor. Ik zal ze allemaal pas zien als ze zich bij de SterrenClan hebben gevoegd. Maar ik zal altijd bij ze zijn.

Het was tijd om afscheid te nemen. Val riep de Stamkatten bij zich, en die vertrokken naar hun eigen hemelen, de rotsachtige, winderige vlaktes. ‘Bedankt voor jullie hulp!’ riep Sparrenzang hen na; Val draaide zich om en keek Schaapbont aan. ‘Wij hebben ons aan de afspraak gehouden. Nu is het jouw beurt. Kom tijdens nieuwe maan naar Vierboom, daar zullen mijn katten je op staan wachten.’ Sparrenzang zag de tegenzin op Schaapbonts gezicht, maar zijn zus dwong ertoe te knikken en een afscheidsgroet te miauwen. ‘Wij moeten ook gaan’, mompelde Cirkelsteen behoedzaam. ‘Het zit hier vol met lugubere types die de geur van bloed weldra zullen ruiken. Je hebt even om afscheid te nemen.’ Sparrenzang sprong op zijn zus af, vastbesloten om elk kostbaar moment te benutten. ‘Ik ga je missen’, fluisterde hij. ‘Ik zal over je jongen waken.’ Ze sloot haar ogen en opende ze daarna met een trotse blik. ‘Vaarwel, Sparrenzang.’ Langzaam begon haar vacht te vervagen, en Sparrenzang gaf haar een laatste lik. ‘En… oh ja, Schaapbont?’ Zijn zus keek hem nieuwsgierig aan. ‘Wat-wat is er?’ Hij haalde diep adem en hief zijn kop op, kijkend naar de bloedrode maan. ‘Zeg tegen Vuurpoot dat ik van haar houd. Ik had zo graag partners met haar willen worden, maar ik hoop dat ze geluk zal vinden bij iemand anders.’ Hij wilde nog zoveel meer zeggen, maar zijn zus verdween helemaal en er bleef enkel nevel achter.

Hoofdstuk 30[]

De maan was nog steeds bloedrood toen Schaapbont wakker werd, naast het levenloze lichaam van Sparrenzang. Bij het zien van het lijk voelde ze weer tranen naar boven komen, maar die slikte ze weg. Dit is slechts zijn omhulsel. Zijn geest is nu bij de SterrenClan. Elke spier deed pijn toen ze zichzelf overeind hees en het nekvel van haar broer vastpakte. Langzaam begon ze hem naar buiten te slepen, en ze zag al gauw de sterren glinsteren aan het einde van de tunnel. Ze dacht aan iedereen die de profetie haar had doen ontmoeten: Val Van Oneindige Klif, Cirkelsteen, Vuurpoot, Zonnesnor en niet te vergeten: ze had Schijnselmist weer gezien. “Ik ben trots op je”, dat waren de woorden van haar voormalige mentor geweest. Tegen haar vechten was een uitdaging geweest, maar ook een nuttige ervaring en ze zou bij elk gevecht eraan terugdenken. Ik ben misschien nog jong, maar wel ervaren. Misschien, heel misschien, zal ik door de Apocalyps ooit zelfs wel commandant worden. Toch was ze van mening dat de profetie meer slechte dan goede dingen had voortgebracht: de verdwijning en later de dood van Sparrenzang, en natuurlijk Woudkit… die gedachte stopte ze weg. Ik heb al genoeg verdriet, ik hoef even niet aan Woudkit te denken…

Ze stapte de aarden tunnel uit en het eerste wat ze zag waren de sterren, en de rode maan. Wat was het mooi! De lucht was vele malen helderder dan in het Duistere Woud, waar alsmaar donkere wolken waren geweest. Nu pas kon ze de schoonheid ervan zien… Al dat moois werd abrupt onderbroken door een jammerkreet. ‘Sparrenzang!’ Vuurpoot holde met tranen in haar ogen op hem af, op de voet gevolgd door de ontzette Schorspluim. Beiden lieten ze hun vers gevangen prooi vallen zodra ze Sparrenzangs lichaam zagen. ‘Oh, nee, Sparrenzang, Sparrenzang’, huilde Vuurpoot zachtjes terwijl ze haar gezicht, dat doorweekt was van de tranen, in de nekvacht van de gestorven krijgskat drukte. ‘Je bloedt’, murmelde Schorspluim bezorgd tegen Schaapbont. ‘Maar je bent zo bloedmooi als de bloedmaan.’ Haar hart smolt en ze wist even niet wat te zeggen. ‘Goed gevonden’, mompelde ze uiteindelijk maar en gaf haar partner een lik, terwijl ze zich troostend tegen Vuurpoot aandrukte. ‘Hij hield van jou’, murmelde ze tegen de leerlinge. ‘Hij was verliefd op je.’ Stomverbaasd keek ze op, haar ogen waren bewolkt van puur verdriet. ‘Echt-echt waar? Hoe is hij gestorven? Hebben jullie Braamster overwonnen?’ Schaapbont haalde diep adem en het verhaal buitelde uit haar mond. Wat Vuurpoot en Schorspluim niet wisten, was dat ze iets verzweeg, de hele reden waarom de Stam der Eeuwige Jacht hen wilde helpen. Maar Woudkits lot is mijn geheim, alleen het mijne.

Het was de ochtend na haar terugkeer. Gedurende de hele nacht had de Clan gewaakt bij Sparrenzangs lichaam, en op de Hogesteen had ze de verschrikkelijke eindstrijd tot in detail beschreven. Iedereen, zelfs Kervelklauw, hing aan haar lippen. Een rimpeling van schok ging door de menigte, steeds als ze Braamsters gruwelijkheid opnieuw vertelde.

‘Zullen we de Apocalyps naspelen?’ piepte Tortelkit, de brutaalste van Maanvonks jongen, en zijn voorstel werd door de kittens vol enthousiasme ontvangen. ‘Ik wil Sparrenzang zijn!’ verklaarde Kalmkit, maar Wolkenkit protesteerde. ‘Nee, ik wil Sparrenzang zijn!’ Bosbeskit drong zich opstandig naar voren. ‘Ik wil Sparrenzang zijn!’ Tortelkit stak zijn tong naar haar uit. ‘Jij kan Sparrenzang niet zijn, want dat is een kater en jij bent een poes!’ Het gekibbel van de kittens ging naar de achtergrond toen Schaapbont de ogen van Woudkit ontmoette. Ze weet dat er iets is, en ze zal er snel genoeg achter komen wat…

Epiloog[]

De sterren schenen feller dan ooit tevoren. Schaapbont werd wakker en bedacht zich met een schok dat het al bijna maanhoog was. Oh nee! Ik was bijna te laat… Geschrokken hees ze zichzelf overeind en poot voor poot, om de andere moederkatten niet wakker te maken, liep ze op Woudkit af. Het bruin gevlekte poesje lag dicht tegen haar nestgenootjes aan, een gesnor steeg op uit haar keel. ‘Woudkit?’ Voorzichtig porde ze haar in de zij. ‘Word eens wakker, liefje.’ De kitten knipperde slaperig met haar ogen en onmiddellijk sloeg Schaapbont haar staart voor Woudkits mond. ‘Niet praten’, murmelde ze. ‘We gaan.’ Voor zover ze wist stond Maanvonk op wacht, en inderdaad, ze zag zijn glanzend witte vacht glinsteren in het maanlicht. ‘We gaan op een geheime missie’, verklaarde ze zachtjes aan Woudkit. ‘Als we ongezien Vierboom bereiken, dan mag je een leerling worden.’ De kitten keek haar dolblij aan en Schaapbont voelde haar hart doormidden scheuren. ‘En Bosbeskit dan?’ vroeg Woudkit opeens zielig. ‘Ik wil samen met haar leerling worden. We gaan alle trainingen samen doen en altijd samen jagen!’ Ze onderdrukte een geïrriteerde zucht en fluisterde: ‘Later vandaag mogen zij ook de test doen, maar jij mag als eerste omdat jij de slimste kitten bent.’ Woudkit zette haar borstje fier op en ze begonnen langs de wand van het kamp te sluipen. Maanvonk keek strak voor zich uit, gefocust op de bomen voor hem, en juist die focus kon hen nu helpen. ‘We nemen deze uitgang’, mompelde Schaapbont tegen haar dochter. ‘De beek is hier erg diep, dus zal ik je moeten dragen.’ Woudkit stak een pootje in het water en trok hem meteen weer terug. ‘Wat is het koud!’ ademde ze verschrikt. ‘Is dit ook onderdeel van de test?’ Schaapbont knikte en pakte haar op.

Nadat ze de beek overgestoken had, begon de lange tocht door het woud en de velden. Woudkit gaf geen kik; haar gezichtje straalde vastberadenheid uit. Oh, SterrenClan, ik hoop dat ze het begrijpt… In de verte zag ze al het dal van Vierboom liggen, de oude eiken wiegden heen en weer in de wind. Woudkit snoof de lucht op en Schaapbont zag dat haar ogen openvlogen van schrik. ‘Ik ruik katten daarbeneden!’ Schaapbont knikte. ‘Dat zijn katten van de andere Clans. Ze willen graag kennis met je maken voor je leerling wordt.’ Het poesje trilde van verwachting en ze trippelden samen de helling af, terwijl Schaapbont de katten in zich opnam. Het waren drie katten, waarvan zo te zien twee poezen. Woudkits nieuwe Stamgenoten. Ik ga je missen, lieverd… Ze hielden halt bij de Groterots, waar één van de drie, een donkerrode poes, een stap naar voren deed. ‘Mijn naam is Bes Die Aan Tak Groeit, aangenaam.’ Ze strekte haar poot uit, een vreemd maar hoffelijk gebaar. Schaapbont boog haar kop als antwoord. ‘Mijn naam is Schaapbont, en dit is degene waarvoor jullie gekomen zijn: Woudkit.’ Bes nam het kleintje in zich op en wendde zich toen tot de anderen. ‘Dit moet het Woud zijn. Steenspreker had gelijk.’

Schaapbont richtte zich tot Woudkit. ‘Ik ben niet helemaal eerlijk tegen je geweest’, miauwde ze hees. ‘Jij bent een bijzondere kat, en jij hebt een profetie te vervullen in de Stam der Waterstromen.’ De kitten keek haar niet-begrijpend aan. ‘Maar… wat bedoel je? Wat is die Stam?’ Schaapbont gaf haar dochter een tedere lik. ‘Hier moeten we afscheid nemen. De Stamkatten zullen goed voor je zorgen, en je zal een held worden. Vaarwel, mijn lieve dochter.’ Bes pakte het kleintje op, en ze protesteerde niet eens. Totaal verward en gebroken liet Woudkit zich meenemen door de Stamkatten, en Schaapbont keek ze na. “Alle geheimen komen ooit naar buiten”, had Schorspluim gezegd. Zal dit geheim ook naar buiten komen? Heb ik zojuist een gruwelijke fout gemaakt?

Nawoord[]

Oh, SterrenClan, dit was het dan! Mijn derde Warrior Cats-reeks, bestaande uit vier boeken. En sjemig, wat ben ik er trots op dat ik zover gekomen ben.

Meer dan 10 lezers had deze reeks al, en dat is voor mij echt een mijlpaal. De trouwste fans zijn zeker Luipaardklauw, Donderslag, Zonnepoot, Nachthart en Dauwvacht, maar ook zoveel anderen! Jullie weten niet hoe blij jullie me maken door een positieve reactie achter te laten, en eventueel met kritiek.

Tijdens het schrijven van deze reeks is zoveel gebeurd. Eens zien, de meest emotionele scène was vast en zeker Sparrenzangs dood en Vuurpoots verdriet erna. Maar er zijn ook zoveel leuke scènes geweest, de kittens en Schorspluims onhandigheid.

Ik ben flink verbeterd in vier boeken, maar de volgende reeks zal nog beter worden! En ja, dat beloof ik jullie. Drie vaste oogpunten en een veelbelovende verhaallijn... ik ga er zeker wat van proberen te maken!

Dit boek is voltooid, de reeks is voltooid, maar... de avonturen zijn nog lang niet klaar!

Een heel vrolijk pootje van Morgenpoot!

--Morgenpoot (overleg) 29 jan 2019 19:09 (UTC)

Vervolg[]

Het vervolg heeft de naam: Het Einde in Zicht. Volg de katten Heemstpoot, Bosbeskit en Donderpoot op hun... ach ja, meer ga ik er niet over vertellen. Lees zelf maar de serie!

Korte polls[]


Advertisement